Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Achteraf opgestelde stemovereenkomst leidt niet tot FE OB

Naast economische en organisatorische verwevenheid is voor het bestaan van een fiscale eenheid omzetbelasting (FE OB), ook financiële verwevenheid nodig. Daaraan wordt niet voldaan bij een als eenheid samenwerkende groep of een achteraf opgestelde stemovereenkomst.

Een bv houdt zich bezig met vastgoedexploitatie, een aannemersbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel. De aandeelhouders zijn twee natuurlijke personen A en B, ieder voor 40% en bv X voor 20%. De heren A en B zijn ieder ook voor 50% aandeelhouder van bv Y. Die bv heeft alle aandelen in bv Z. In het Handelsregister staat de heer A vermeld als enig bestuurder van de bv en bv X. Bv Y is enig bestuurder van bv Z.

Boekenonderzoek Bij een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat personeel van de bv, de heer A, een projectleider en een administratief medewerkster, werkzaamheden hebben verricht voor een project, uitgevoerd door bv Z. De bv heeft hiervoor geen vergoeding in rekening gebracht aan bv Z, wel heeft bv Z winst uitgekeerd. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting aan de bv opgelegd, omdat volgens hem de bv geen belaste prestaties verricht en daarom ten onrechte de in rekening gebrachte omzetbelasting heeft teruggevraagd. In geschil bij Hof Arnhem Leeuwarden is onder meer of de bv, bv Y en bv Z een FE OB vormen.

Geen meerderheid aandelen of stemrechten Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een economische en organisatorische verwevenheid tussen de drie bv’s. Het gaat om de vraag of sprake is van financiële verwevenheid. In een eerder arrest heeft de Hoge Raad aangegeven wanneer sprake is van financiële verwevenheid. Daarvan is sprake als ten minste de meerderheid van de aandelen in elk van de vennootschappen en ook de zeggenschap middellijk of onmiddellijk in dezelfde handen is. Tussen partijen is niet in geschil dat de heer A , de heer B en bv X geen van allen middellijk of onmiddellijk een meerderheid van de aandelen of stemrechten in de bv hebben.

Financiële verwevenheid door een samenwerkende groep? Volgens de gemachtigde van de bv is ook sprake van financiële verwevenheid in geval van een samenwerkende groep. Het hof komt echter op basis van Europese rechtspraak tot de conclusie dat de term ‘als eenheid samenwerkende groep’ slechts uitleg geeft aan het begrip ‘eenieder’. Deze uitleg leidt niet tot de conclusie dat ook zonder een vereiste meerderheid van de aandelen een fiscale eenheid zou bestaan.

Financiële verwevenheid door een stemovereenkomst? Het hof volgt de bv ook niet in haar stelling dat de gemaakte stemafspraken tot een fiscale eenheid zouden kunnen leiden. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk dat de stemovereenkomst al bestond in het tijdvak 2013-2016. De overeenkomst zelf is pas in 2023 opgemaakt en er is geen ander steunbewijs die het bestaan van de stemovereenkomst bevestigt. Het hof oordeelt dat er geen FE OB bestaat. Verder oordeelt het hof dat de bv deels niet-economische prestaties verricht, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Een deel van de voorbelasting is ten onrechte teruggevraagd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 11-06-2024 (gepubl. 21-06-2024).

Opdrachtgever die veel regelt is nog geen werkgever

Hoewel sommige opdrachtgevers veel voorbereidende werkzaamheden verrichten en het contact met de afnemer onderhouden, maakt hen dat nog geen werkgever van de arbeidskrachten.

De activiteiten van een bv bestaan uit het verwerken en bewerken van hout en de productie van samengestelde houten constructies. Zij besteedt het plaatsen van tuinhuisjes en overkappingen in de jaren 2013 tot en met 2017 uit aan vier buitenlandse timmerlieden. Deze timmerlieden zijn sinds de start van de werkzaamheden bij de bv ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Ook hebben zij een btw-identificatienummer. De bv en de timmerlieden hebben geen schriftelijke overeenkomsten gesloten. De bv beschikte niet over een E101/A1-verklaring voor de timmerlieden. De timmerlieden beschikken niet over een verklaring arbeidsrelatie (VAR). Zij doen niet mee met bedrijfsuitjes en volgen geen bedrijfstrainingen. De bv voert met hen evenmin functioneringsgesprekken. Tijdens een controle loonheffingen bij de bv komen nog meer omstandigheden naar voren. Daardoor meent de Belastingdienst dat de timmerlieden in een privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking zijn bij de bv.

Omstandigheden die gezagsverhouding impliceren De bv krijgt mede daarom een naheffingsaanslag loonheffingen van € 310.668 opgelegd. Zij gaat daartegen in beroep. De kern van het geschil bestaat uit de vraag of een gezagsverhouding bestaat tussen de bv en de timmerlieden. Hof Den Bosch merkt op dat de volgende omstandigheden wijzen op een gezagsverhouding:

De bv zorgt voor een constante werkstroom voor de timmerlieden.

De timmerlieden krijgen telefonisch of per sms van de bv het adres te horen waar zij de werkzaamheden moeten verrichten.

De bv zet het materiaal klaar en zorgt eventueel voor een kraan. Bij de materialen worden een bouwtekening en bevestigingsmaterialen geleverd.

De timmerlieden verrichtten de montage aan de hand van de meegeleverde bouwtekening. Bij problemen kunnen zij contact opnemen met de bv.

Het busje en de kleding van de timmerlieden hebben geen naamsvermelding van het eigen bedrijf.

De bv maakte een offerte voor de klant voor de levering en montage van het tuinhuis of de overkapping. Zij zorgt voor de communicatie met de klant.

Doordat de bv eindverantwoordelijke is voor de werkzaamheden, komen eventuele klachten bij haar terecht.

Omstandigheden die wijzen op ontbreken gezagsverhouding Maar de volgende omstandigheden wijzen erop dat geen sprake is van een gezagsverhouding:

De bv betaalt de timmerlieden een vergoeding per tuinhuisje of overkapping.

De timmerlieden gaan met eigen vervoer naar de werken toe, dragen eigen (veiligheids)kleding en schoenen en gebruiken eigen (hand)gereedschap.

De timmerlieden presenteren zich naar de klant toe niet als werknemers van de bv.

De bv houdt bij de planning rekening met de door de timmerlieden aangegeven periodes waarin zij niet kunnen werken.

De timmerlieden komen niet op bedrijfsuitjes, volgen geen bedrijfstrainingen en er worden geen functioneringsgesprekken met hen gevoerd.

Bij ziekte, verlof of arbeidsongeschiktheid krijgen de timmerlieden niet doorbetaald.

Bij een klacht neemt de bv contact op met de timmerlieden. De desbetreffende timmerlieden moeten dan terug om het probleem op te lossen. Dit is voor eigen rekening.

Geen dienstbetrekking Het hof vindt de omstandigheden die wijzen op het ontbreken van een gezagsverhouding zwaarder wegen dan de omstandigheden die een gezagsverhouding impliceren. Het hof vindt evenmin dat hier sprake is van een fictieve dienstbetrekking van gelijkgestelden. Daarom verklaart het hof het beroep van de bv gegrond en verlaagt de naheffingsaanslag tot € 7.500.

Bron: Hof Den Bosch 19-06-2024 (gepubl. 20-06-2024).

Achteraf opgestelde kilometeradministratie voldoet niet

Wie van zijn werkgever een auto ter beschikking krijgt gesteld kan alleen onder de bijtelling privégebruik uitkomen als hij overtuigend kan aantonen minder dan 500 km privé te hebben gereden. Met een achteraf opgestelde kilometerregistratie die diverse gebreken vertoont lukt dat niet.

Een holding houdt alle aandelen in een bv. Deze bv exploiteert een groothandel in computers, randapparatuur en software. De dga van de holding heeft een auto ter beschikking gesteld gekregen. In de loonaangiften van beide bv’s is geen rekening gehouden met een bijtelling privégebruik auto. Hoewel de holding naar aanleiding van een verzoek rittenregistraties overhandigt aan de inspecteur legt hij toch een naheffingsaanslag loonheffingen op en een verzuimboete.

Kilometerregistratie vertoont gebreken Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de naheffingsaanslag loonheffingen en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Ook doet de dga een beroep op het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank stelt vast dat de holding aan de dga een auto ter beschikking heeft gesteld. Dan is het aan de dga om overtuigend aan te tonen dat de dga 500 of minder kilometer met de auto privé heeft gereden. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank constateert een aantal gebreken. Zo heeft de dga twee rittenregistraties verstrekt over de eerste helft van 2021. De begin- en eindstand per registratie verschilt. Ook is er een verschil van 250 kilometer tussen de afgelegde kilometers woon-werkverkeer volgens de rittenregistratie en volgens Google Maps en de ANWB routeplanner. De rechtbank stelt eveneens vast dat op een dag dat de auto volgens de rittenregistratie voor woon-werkverkeer zou zijn gebruikt, een verkeersovertreding is geconstateerd op een andere plek. Voor deze afwijkingen heeft de dga geen plausibele verklaring. De rechtbank verwerpt daarom de kilometeradministratie.

Geen opgewekt vertrouwen Het kan verwarrend zijn geweest dat de inspecteur in de aanslagfase slechts enkele ritten ter discussie heeft gesteld en pas in de bezwaarfase ook over de andere ritten vragen heeft gesteld. Deze handelwijze is echter geen standpuntbepaling of een toezegging. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het vertrouwensbeginsel.

Verzuimboete De verzuimboete is aan de holding opgelegd, omdat de loonheffingen terecht zijn nageheven. Daardoor staat vast dat de loonheffingen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaald zijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-06-2024 (gepubl. 14-05-2024).

Voor terbeschikkingstelling zeiljachten geldt verlaagd tarief OB

Volgens de Hoge Raad is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening voor de omzetbelasting ook sprake voor sporten op openbaar terrein. Dit moet wel gepaard gaan met het ter beschikking stellen van een accommodatie aan de sporters voor het gebruik voor de sportbeoefening.

Een exploitant stelt op basis van een jaarabonnement aan de abonnementhouders tegen vergoeding kajuitzeiljachten en andere voor het zeilen benodigde (watersport)attributen ter beschikking met gebruikmaking van havenfaciliteiten. Volgens Hof Den Haag zijn de prestaties van belanghebbende niet onderworpen aan het verlaagde tarief, omdat geen sprake is van ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’.

Hoge Raad casseert uitspraak hof De Hoge Raad ziet dat echter anders. De Hoge Raad belicht eerst onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie de begrippen ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ en ‘beoefening van sport’. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat in cassatie niet in geschil is dat de dienstverlening van de exploitant voor de abonnementhouders één ondeelbare prestatie vormt. De abonnementhouder heeft de aangeboden diensten gezamenlijk nodig om te zeilen. Van het gelegenheid geven tot sportbeoefening kan ook sprake zijn wanneer het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op openbaar terrein. Dit moet wel gepaard gaan met het ter beschikking stellen van een accommodatie die de sporters gebruiken voor de voorbereiding voor het beoefenen van de sport en/of de afronding daarvan. De jachthavens voldoen aan deze criteria. Verder geldt dat de kajuitjachten alle zeiljachten zijn. Van zeilers wordt een niet te verwaarlozen lichamelijke activiteit gevergd. Dit betekent dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de kajuitzeiljachten voor sportbeoefening worden gebruikt.

Conclusie Nu de exploitant de abonnementhouders de gelegenheid geeft om de zeilsport te beoefenen en het gebruik van de havenaccommodatie daar noodzakelijk deel van uitmaakt, concludeert de Hoge Raad dat het verlaagde tarief op de terbeschikkingstelling van de kajuitzeiljachten van toepassing is.

Bron: Hoge Raad 14-06-2024, Hof Den Haag 21-04-2022 (gepubl. 17-05-2022).

Geen afzien van pensioen als ander recht is prijsgegeven

Als een dga in een jaar recht heeft op een ouderdomspensioen naast een andere uitkering, mag de fiscus een tekort in de uitkering niet zomaar bestempelen als het afzien van ouderdomspensioen.

Een bv heeft haar dga een ouderdomspensioen en een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen toegezegd. Dit ouderdomspensioen gaat in 2017 in. In dat jaar heeft de dga recht op een pensioenuitkering van € 19.973 en een laatste arbeidsongeschiktheidspensioenuitkering van € 8.333. Maar de bv betaalt de dga dat jaar in totaal slechts € 24.000 uit. In de jaren 2018 tot en met 2021 ontvangt de dga zelfs hooguit € 9.000 per jaar. De inspecteur stelt dat de dga in 2017 heeft afgezien van zijn pensioenaanspraak. Fiscaal gezien telt dat als een vervreemding met alle gevolgen van dien. De fiscus legt de dga daarom navorderingsaanslagen op en brengt hem belastingrente en revisierente in rekening.

Hooguit afgezien van arbeidsongeschiktheidspensioen Rechtbank Den Haag verwerpt echter het standpunt van de Belastingdienst. Pas vanaf 2018 was sprake van een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de pensioenvoorziening. Daarvoor heeft de dga niets gesteld over het afzien van zijn pensioen over 2017. Sterker nog, de maandelijkse uitkering in 2017 bedroeg € 2.000, terwijl het maandelijkse ouderdomspensioen € 1.997 bedraagt. Als de dga al in 2017 een aanspraak heeft prijsgegeven, betreft het de aanspraak op het arbeidsongeschiktheidspensioen. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de revisierentebeschikking.

Bron: Rb. Den Haag 31-05-2024 (gepubl. 13-06-2024).

Ongerealiseerde waardestijging vastgoed belast in box 3

Voor de vaststelling van het werkelijke rendement in box 3 van een woning moet volgens de Hoge Raad de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar worden bepaald volgens de Wet waardering onroerende zaken, naar analogie met het bepaalde in art. 5.20 van de Wet IB 2001.

Een inwoner van Duitsland bezit een woning in Nederland. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 opgelegd naar een box 3-inkomen waarbij is uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning.

Oordeel hof Hof Den Bosch heeft, in afwijking van de Herstelwet, vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP rechtsherstel geboden. Daarbij is het hof voor het box 3-inkomen uitgegaan van het werkelijk behaalde rendement van nihil. Het hof heeft daarbij geen rekening gehouden met eventuele vermogenswinst op de woning.

Hoge Raad Volgens de Hoge Raad is dit laatste oordeel niet juist. In een arrest van 6 juni 2024, heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat voor het werkelijke rendement ook positieve en negatieve waardeveranderingen in aanmerking worden genomen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd.

Waarde vastgoed op basis van de Wet WOZ De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar Hof Arnhem-Leeuwarden om te onderzoeken hoe hoog een eventuele vermogenswinst op de woning was in 2017 en 2018. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat ook in het kader van de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moeten worden bepaald op basis van de Wet WOZ, naar analogie met het bepaalde in art. 5.20 Wet IB 2001.

Bron: Hoge Raad 14-06-2024 en Hoge Raad 06-06-2024

Vordering volgens huwelijkse voorwaarden geen legaat

Bevatten huwelijkse voorwaarden een bepaling dat echtgenoten na het einde van het huwelijk de deling van beider vermogensvermeerderingen kunnen vorderen? En zijn die vermogensvermeerderingen tijdens huwelijk niet verrekend? Dan is de vordering van de langstlevende echtgenoot op de overleden echtgenoot geen fictieve verkrijging voor de Successiewet.

Een vrouw is tot het overlijden van haar echtgenoot onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer opgenomen dat er geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Ook is opgenomen dat na het eindigen van het huwelijk ieder van de echtgenoten de deling van de beide vermogensvermeerderingen kan vorderen. De echtgenoot heeft de vrouw onterfd en haar een legaat van € 450.000 toegekend. In de aangifte erfbelasting is rekening gehouden met een bedrag van € 1.781.413 als fictieve verkrijging, zijnde de helft van beider vermogensvermeerderingen tijdens het huwelijk ontstaan.

Het geschil Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of de vordering van de vrouw op haar echtgenoot vanwege een niet-uitgevoerd verrekenbeding een fictieve verkrijging in de zin van de Successiewet vormt. Volgens de inspecteur is dat wel het geval. Hij onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar de arresten van de Hoge Raad van 20 februari 1963 en 11 januari 1995.

Geen fictieve verkrijging De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in 1994 heeft beslist dat de vordering vanwege een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding niet krachtens erfrecht als legaat is verkregen. Deze vordering werd krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. In voornoemd arrest is sprake van een periodiek verrekenbeding. Dat is in de casus van deze uitspraak niet het geval, maar de vrouw kon ook tijdens leven verrekening vorderen, namelijk bij scheiding. Uit de formulering van de huwelijkse voorwaarden kan volgens de rechtbank daarom geen andere conclusie worden getrokken dan dat op het verrekenbeding ook anders dan bij overlijden een beroep kan worden gedaan. Dit maakt de casus in deze uitspraak vergelijkbaar met die in voornoemd arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelt verder dat de door de inspecteur genoemde arresten niet vergelijkbaar zijn. Hierin was in de huwelijkse voorwaarden juist opgenomen dat de vordering vanwege vermogensvermeerderingen pas na overlijden opeisbaar werden.

Aanslag erfbelasting vernietigd De vrouw heeft het bedrag van € 1.781.413 krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. Aangezien de waarde van het legaat onder de partnervrijstelling blijft, vermindert de rechtbank de aanslag erfbelasting naar nihil.

Bron: Rb. Gelderland 28-05-2024 (gepubl. 07-06-2024).

Tweede naheffingsaanslag naar aanleiding van btw-suppletie

Ook als de inspecteur dankzij een suppletieaangifte van de ondernemer weet dat te weinig btw is nageheven, kan hij een tweede naheffingsaanslag opleggen.

Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen en produceren van maatwerksoftware, overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en activiteiten op het gebied van belastingadvies. Zij heeft aanvankelijk geen aangiften omzetbelasting ingediend voor de eerste drie kwartalen van 2019. Daarom legt de Belastingdienst naheffingsaanslagen omzetbelasting over deze drie kwartalen op. In 2020 dient de bv een suppletieaangifte btw in over de drie kwartalen. De verschuldigde btw-bedragen volgens deze aangiften zijn hoger dan de nageheven btw. De inspecteur legt de bv daarom nogmaals naheffingsaanslagen op. De bv gaat in beroep tegen deze aanslagen. Zij beargumenteert dat de suppletieaangifte kwalificeert als een bezwaarschrift. Op grond van het zogeheten verbod op ‘reformatio in peius’ mag het instellen van een beroepschrift niet ertoe leiden dat zij erop achteruit gaat. Volgens de bv heeft de Belastingdienst dit verbod geschonden.

Geen schending van verbod op reformatio in peius Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur mag naheffen als hij tijdens de bezwaarschriftprocedure op de hoogte raakt van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een belastingplichtige meer belasting is verschuldigd. Daarbij geldt als voorwaarde dat hij daartoe ook bevoegd zou zijn als geen bezwaarschrift zou zijn ingediend. Het hof redeneert dat de Belastingdienst door het instellen van het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen van 31 oktober 2020 op het spoor is gekomen van de omstandigheid dat te weinig btw is nageheven. Maar die omstandigheid staat het opleggen van de latere naheffingsaanslagen niet in de weg. De inspecteur is immers bevoegd om deze omzetbelasting na te heffen en heeft voldaan aan de desbetreffende voorwaarden. Het opleggen van de naheffingsaanslag is niet toegestaan als dit in strijd zou zijn met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Maar dat is niet gesteld en evenmin gebleken. Het hoger beroep van de bv is ongegrond.

Bron: Hof Den Haag 11-04-2024 (gepubl. 06-06-2024).

Rente over op restschuld bijgeschreven rente niet aftrekbaar

Wordt na de vervreemding van een eigen woning rente bijgeschreven op de restschuld? Dan is de rente over die bijgeschreven rente niet aftrekbaar.

Een man verkoopt medio januari 2014 zijn eigen woning voor € 495.000. De verkoopkosten bedragen € 4.512 en de man heeft nog een hypotheekschuld van € 642.400. Daardoor houdt hij nog een restschuld over van € 151.912. Later dat jaar draagt de bank de resterende vordering op de man over aan een derde. De renten die zijn verschuldigd over deze restschuld worden jaarlijks nagenoeg volledig bijgeschreven op de hoofdsom. De eerste keer dat de man zijn aangifte IB/PVV 2018 indient, trekt hij € 4.484 af als rente over de restschuld. Rente over een restschuld die is ontstaan bij een verkoop van een eigen woning in de periode 29 oktober 2012 – 31 december 2017 is namelijk nog vijftien jaar aftrekbaar. Naderhand dient de man opnieuw de aangifte over 2018 in, maar dit keer trekt hij € 22.297 af als kosten van de restschuld. De Belastingdienst accepteert dit bedrag niet.

Geen aftrek van rente over restschuld van ex-partner Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de weigering van de aftrek van de extra kosten van de restschuld terecht. Ten eerste heeft de man niet alleen zijn eigen aandeel in de rente over de restschuld willen aftrekken, maar ook het aandeel van zijn ex-partner. De man heeft echter geen echtscheidingsconvenant overgedragen nog op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij draagplichtig is met betrekking tot de restschuld van zijn ex-partner. Verder wijst het hof erop dat niet alleen de rente die de man heeft betaald over de restschuld aftrekbaar is. Ook de rente die is bijgeschreven op de hoofdsom en daardoor rentedragend is geworden, is aftrekbaar. Maar de rente die nadien is verschuldigd over de bijgeschreven rente, is niet aftrekbaar. Alleen de schuld die direct voor de vervreemding van de eigen woning bestond, kan immers kwalificeren als restschuld. Het hof verklaart het hoger beroep van de man ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-05-2024 (gepubl. 07-06-2024).

Hoge Raad geeft regels om werkelijk rendement box 3 te bepalen

De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 de uitgangspunten geformuleerd om tot vaststelling van het werkelijke rendement in box 3 te komen.

Voor het jaar 2017 heeft een belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gehad. De aanslag vermeldt een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 47.811. Bij het hof was de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in geschil. Het hof heeft bepaald dat het werkelijke rendement op het vermogen € 36.000 bedroeg. De staatssecretaris is tegen dit oordeel in cassatie gegaan.

Oordeel Hoge Raad In het Kerstarrest is beslist dat het forfaitaire stelsel van box 3, zoals dat sinds 1 januari 2017 van toepassing was, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP. Om aan de getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing gebaseerd op een forfaitaire berekening van het rendement op box 3-vermogen. In het onderhavige arrest komt de Hoge Raad tot de conclusie dat ook de Herstelwet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP als het in die wet voorziene forfaitaire stelsel leidt tot een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement. Daarbij is niet van belang hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en werkelijke rendement. Het vorenstaande geldt ook voor de Overbruggingswet box 3 die op 1 januari 2023 in werking is getreden.

Uitgangspunten vaststellen werkelijk rendement box 3 Wat betreft het vaststellen van het werkelijke rendement heeft de Hoge Raad de volgende regels geformuleerd:

Het werkelijke rendement op het gehele box 3-vermogen dient in aanmerking te worden genomen;

Zonder aftrek van het bedrag aan heffingsvrije vermogen;

Het werkelijke rendement betreft het saldo van positieve en negatieve resultaten van de verschillende vermogensbestanddelen in enig jaar;

Daarbij worden alle vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die de belastingplichtige in de loop van het jaar heeft gehad, en dus niet alleen de vermogensbestanddelen die men op de peildatum had;

Het nominale rendement is uitgangspunt, dus zonder rekening te houden met inflatie;

Geen rekening wordt gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren;

Niet alleen getrokken voordelen, zoals rente, dividend en huur, worden in aanmerking genomen, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd;

Geen rekening wordt gehouden met kosten;

Bij de vaststelling van het werkelijke rendement op schulden kan wel rekening worden gehouden met daarop betrekking hebbende renten;

Op de belastingplichtige rust de last om de omvang van het werkelijke rendement te bewijzen;

Rechtsherstel wordt geboden door de belastingaanslag zo ver te verminderen dat alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement.

Verder heeft de Hoge Raad nog enige regels geformuleerd over voorkoming van dubbele belasting bij bezittingen in het buitenland.

Bron: Hoge Raad 06-06-2024 (ECLI:NL:HR:2024:704).