Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Dure verbouwing maakt nog geen nieuwbouw

Niet-constructieve wijzigingen en hoge kosten van een verbouwing kunnen aanwijzingen vormen voor het bestaan van nieuwbouw, maar zijn niet doorslaggevend.

Hof Amsterdam krijgt de vraag voorgelegd of de verbouwing van een pand heeft geleid tot ‘in wezen nieuwbouw’. Als sprake is van nieuwbouw, is de levering van het pand belast met btw, zo stelt een bv. De totale kosten van de verbouwing hebben circa € 25,2 miljoen bedragen. Als gevolg van de verbouwing heeft het pand een aantal wijzigingen ondergaan. Deze wijzigingen hebben grofweg gezegd betrekking op:

de vervanging van de hoekkolommen (door dunnere kolommen);

gevelwijzigingen;

aanpassingen van de dekvloeren/verdiepingsvloeren;

het aanbrengen van een nieuwe trap tussen het kantoor en de parkeergarage (uitbouw);

de aanleg van dakterrassen;

een aanpassing van de entree met entresol;

de nieuwe trapgatuitsparingen op de zevende tot en met tiende verdieping;

een nieuwe vloer van de parkeergarage;

het doortrekken van de liftschachten naar de bovenste verdieping; en

de vloersparingen (dicht)gemaakt.

Relatief geringe wijziging in bouwkundige constructie Het hof wijst erop dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie de conclusie kunnen rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De taxateur van de Belastingdienst stelt geloofwaardig dat alleen de vervanging van de hoekkolommen kwalificeert als een in aanmerking te nemen wijziging van de bouwkundige constructie. De aanleg van de entresol en de nieuwe trapgatuitsparingen maken het aanbrengen van ravelen noodzakelijk. Maar daarmee zijn nog geen wijzigingen van de bouwkundige constructie gemoeid. De bv noemt nog overige factoren zoals de niet-constructieve wijzigingen, het gewijzigde aangezicht, de absolute en relatieve omvang van de investeringen. Het hof erkent dat deze factoren aanwijzingen kunnen zijn voor de aanwezigheid van een situatie van nieuwbouw. Maar deze factoren zijn niet doorslaggevend. In deze zaak zijn de wijzigingen in de bouwkundige constructie relatief gering. Daardoor doen de overige factoren de verbouwing niet als nieuwbouw kwalificeren.

Overdrachtsbelasting Een ander standpunt van de bv is dat de verkrijging van het pand als gevolg van de verwerving van aandelen in de vennootschap die het pand houdt, is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Maar dit standpunt is gebaseerd op het uitgangspunt dat sprake is van nieuwbouw of dat de verbouwde delen zelfstandige onroerende zaken zijn. Omdat het hof deze uitgangspunten verwerpt, geldt hier geen vrijstelling van overdrachtsbelasting.

Bron: Hof Amsterdam 18-06-2024 (gepubl. 03-07-2024)

Geen afwaardering van renteloze lening die beloning vormt

Als een bv geen interest vraagt voor het verstrekken van een lening zolang de schuldenaar arbeid verricht voor de bv, is deze lening niet zomaar af te waarderen.

Op 4 januari 2010 sluiten een bv en haar directeur en enig aandeelhouder een leningsovereenkomst. De dga is over zijn schuld aan de bv geen rente verschuldigd zolang er een actieve arbeidsverhouding is. De totale renteloze lening bedraagt € 300.000 vanaf 31 december 2011. De bv wil in haar aangifte vennootschapsbelasting een afwaardering van haar vordering op de dga opnemen. De Belastingdienst staat deze afwaardering niet toe. Volgens Rechtbank Den Haag is deze weigering terecht. De renteloosheid van de lening maakt deel uit van het arbeidsvoorwaardenpakket van de dga. Daarbij vormen zijn arbeidsprestaties de tegenprestatie. De bv en haar dga zijn in plaats van een geldelijke vergoeding dus een andere, zakelijke tegenprestatie voor het verstrekken van de lening overeengekomen. Daarom heeft de bv ten onrechte een verlies geclaimd in verband met de vordering.

Bron: Rb. Den Haag 17-11-2015 (gepubl. 4-07-2024).

Vakantie is geen excuus voor overschrijding beroepstermijn

Valt een besluit van een bestuursorgaan op de mat terwijl de belanghebbende nog op vakantie is? Dat is in beginsel nog geen excuus om het beroepschrift te laat in te dienen.

In een zaak voor Rechtbank Midden-Nederland is een vrouw in beroep gegaan tegen een besluit dat op 11 augustus 2023 bekend is gemaakt. De rechtbank ontvangt het beroepschrift van de vrouw op 17 oktober 2023. De beroepstermijn is echter al op 23 september 2023 verstreken. De vrouw stelt dat zij twee weken op vakantie was toen het besluit bij haar werd bezorgd. Bovendien heeft zij geen huishoudelijke hulp. De bezorging van het besluit tijdens de vakantie vormt voor de rechtbank geen geldig excuus voor de overschrijding van de beroepstermijn. Na haar vakantie had de vrouw immers nog ongeveer vier weken de tijd gehad om haar beroepschrift in te dienen. Dat zij geen huishoudelijk hulp heeft, vormt evenmin een excuus. De rechtbank verklaart daarom het beroep van de vrouw niet-ontvankelijk.

Bron: Rb. Midden-Nederland 14-06-2024 (gepubl. 03-07-2024).

Niet aanschaffen eHerkenning is geen afwezigheid van alle schuld

Indien een ondernemer geen eHerkenning wil aanschaffen om aangifte te kunnen doen, zijn er alternatieve manier om aangifte te doen. Er is dan ook geen sprake van afwezigheid van alle schuld.

Een belastingplichtige bv heeft een uitnodiging ontvangen om voor het jaar 2019 Vpb-aangifte te doen. Nadat de bv diverse keren om uitstel heeft verzocht en geen gehoor heeft gegeven aan de aanmaning van de inspecteur, legt de inspecteur een aanslag Vpb 2019 op naar een belastbaar bedrag van nihil plus een verzuimboete van € 2.757. Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet beoordelen of de verzuimboete terecht is.

Afwezigheid van alle schuld (AVAS) Volgens de bv is sprake van AVAS omdat zij de aangifte niet kon indienen. Om aangifte kunnen doen werd zij door de inspecteur verplicht om gebruik te maken van een eHerkenningsmiddel waarvoor zij een contract moest sluiten met een commerciële partij. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland stelt de bv dat er geen wettelijke basis was voor het verplicht aanschaffen van een eHerkenningsmiddel.

Wettelijke grondslag Volgens de rechtbank heeft de Hoge Raad beslist dat er een wettelijke grondslag is voor de verplichting om met gebruikmaking van eHerkenning aangifte te doen. Ook is toelaatbaar dat de aangifteplichtige kosten moet maken om aan deze verplichting te voldoen. Dat het in het geval van belanghebbende gaat om vennootschapsbelasting en niet om loonheffingen zoals in arrest van de Hoge Raad maakt dat niet anders. De rechtbank is het daarom niet eens met de stelling van de bv dat sprake is van AVAS omdat zij niet verplicht was om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen. Bovendien gold een compensatieregeling voor de te maken kosten. De stelling van de bv dat zij niet mag worden gedwongen om een contract met een derde af te sluiten vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in het recht. Ten slotte geeft de rechtbank aan dat de bv ook op andere wijze, bijvoorbeeld met behulp van aangiftesoftware, aan haar aangifteverplichting had kunnen voldoen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van AVAS. De boete is daarom terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. De boete wordt nog wel met 10% gematigd omdat de redelijke termijn voor behandeling is overschreden.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 28-06-2024 (gepubl. 03-07-2024).

Reizen tussen woning van partner naar arbeidsplaats zakelijk

Volgens het hof zijn reizen van de woonplaats van een werknemer naar zijn arbeidsplaats en van de arbeidsplaats naar de woning van zijn partner binnen 24 uur eveneens te kwalificeren als woon-werkverkeer.

Een werknemer staat 2020 ingeschreven in een bepaalde woonplaats. Hij is gescheiden en verblijft ook regelmatig bij zijn nieuwe partner. Hij heeft een auto van de zaak. Daarvoor is een verklaring geen privégebruik afgegeven. De inspecteur heeft aan de man een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. De inspecteur is van mening dat de reizen van de woning van de partner naar de arbeidsplaats of andersom privékilometers zijn. Bij Hof Den Haag is in geschil of de reiskosten vanaf de woning van de partner naar de arbeidsplaats als zakelijk kunnen worden aangemerkt, meer in het bijzonder als kosten woon-werkverkeer.

Geen definitie van woon-werkverkeer Het hof geeft aan dat de uitdrukking woon-werkverkeer niet is gedefinieerd in de Wet LB 1964. Wel is op basis van rechtspraak sprake van woon-werkverkeer als wordt gereisd tussen de woon- of verblijfplaats en het werk. Daarbij moet de heen- en terugreis wel plaatsvinden binnen 24 uur. Vaststaat dat de man 487 privékilometers heeft gereden. Als de kilometers tussen de woning van de partner en de arbeidsplaats privékilometers zijn, heeft de inspecteur terecht een naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering inspecteur De inspecteur heeft twee redenen om de kilometers tussen de woning van de partner en de arbeidsplaats niet als zakelijk te beschouwen. De eerste is dat de inspecteur van mening is dat de man geen verblijfplaats heeft bij zijn nieuwe partner. De tweede reden is dat geen sprake is van woon-werkverkeer.

Verblijfplaats Het hof is van oordeel dat de woning van de partner wel een verblijfplaats is. De werknemer is in een periode van vijf maanden 19 keer naar die woning gereisd. Hij overnacht daar en brengt diverse weekends door. Daardoor staat die woning ook ter beschikking aan die werknemer en is om die reden voor de man ook een verblijfplaats.

Hof geeft definitie woon-werkverkeer Volgens de inspecteur is geen sprake van woon-werkverkeer als niet binnen 24 uur tussen de woning en de verblijfplaats wordt gereisd. Volgens het hof miskent de inspecteur hiermee dat reizen van de woonplaats naar de arbeidsplaats en reizen van de arbeidsplaats naar de verblijfplaats binnen 24 uur ook woon-werkverkeer zijn. De naheffingsaanslag loonheffingen is ten onrechte aan de man opgelegd.

Bron: Hof Den Haag 12-03-2024 (gepubl. 27-06-2024)