Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Voor tijdelijke woning geen verlaagd tarief overdrachtsbelasting

Voor toepassing van het lage tarief overdrachtsbelasting moeten de kopers niet alleen de woning meer dan zes maanden bewonen, maar ook de bedoeling hebben de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf in gebruik te gaan nemen.

Een echtpaar koopt op 21 juni 2021 een woning die op 5 januari 2022 juridisch wordt geleverd (hierna: woning I) en betaalt 8% overdrachtsbelasting. Op 1 oktober 2021 koopt het echtpaar een woning die op 8 februari 2022 wordt geleverd (hierna: woning II). Bij deze aankoop is 2% overdrachtsbelasting betaald. Vanwege verbouwingen aan woning II, heeft het echtpaar van 7 januari tot 12 augustus 2022 in woning I gewoond. Het echtpaar wil ook voor de eerste woning 2% overdrachtsbelasting betalen, maar de inspecteur wijst het bezwaar tegen afdracht van 8% overdrachtsbelasting af. Bij Rechtbank Den Haag is het de vraag of de inspecteur het bezwaar terecht heeft afgewezen.

Intentie om woning I permanent te gaan gebruiken ontbreekt De rechtbank overweegt dat voor de verkrijging van een woning de datum waarop de akte van levering is opgemaakt van belang is. Het echtpaar had ten tijde van de verkrijging van woning I niet de intentie die woning permanent als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Op het moment van verkrijging van woning I op 5 januari 2022 had het echtpaar de koopovereenkomst voor woning II al gesloten. Het echtpaar wist dat ze in woning I slechts tijdelijk, namelijk tot de verbouwing van woning II was afgerond, zouden verblijven. Het echtpaar had niet de intentie woning I als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Dat het echtpaar langer dan zes maanden in woning I heeft gewoond is dan niet meer relevant.

Bron: Rb. Den Haag 24-01-2024 (gepubl. 27-08-2024).

Voor gefactureerde uren was meer arbeidscapaciteit nodig

Als een ondernemer meer uren arbeid factureert dan de maximale arbeidscapaciteit toelaat, dan zijn er te weinig uren in de aangiften loonheffingen verantwoord. Volgens Rechtbank Den Haag zijn de naheffingsaanslagen LB en vergrijpboetes daarom terecht opgelegd.

Een vrouw exploiteert een schoonmaakbedrijf en heeft zich als werkgever bij de Belastingdienst aangemeld. Uit een boekenonderzoek blijkt dat de vrouw in 2018 en 2019 meer uren heeft gefactureerd dan de maximale arbeidscapaciteit van haar toeliet. De vrouw heeft ook geen urenregistratie bijgehouden. Tijdens het boekenonderzoek door de Belastingdienst zijn er ook verdachte facturen van een Belgische vennootschap aangetroffen. Verder blijken er werkzaamheden te zijn verricht door een persoon met een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een illegaal in Nederland verblijvend persoon. Naar aanleiding van het boekenonderzoek legt de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen op met toepassing van het anoniementarief. Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de boetes moeten worden verminderd vanwege de duur van de procedure.

Uitbestede uren niet aannemelijk gemaakt De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderneemster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden zijn uitbesteed en dat de gefactureerde uren overeenkomen met de aangifte loonheffingen. De maximale arbeidscapaciteit van de onderneming is in 2018 1.712, terwijl er 5.953 uren arbeid zijn gefactureerd. In 2019 is de maximale arbeidscapaciteit 2.212 uur, terwijl er 6.973 uren zijn gefactureerd. Dit betekent dat een aantal uren niet in de aangiften loonheffingen zijn verantwoord. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd.

Ambtshalve vermindering vergrijpboetes De vergrijpboetes, gebaseerd op (voorwaardelijke) opzet en grove schuld, zijn ook terecht maar de rechtbank vermindert de boetes ambtshalve vanwege de duur van de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Bron: Rb. Den Haag 08-08-2024 (gepubl. 22-08-2024).

Adviseur hoeft klant niet te waarschuwen voor wijziging LKV

Advieskantoren zijn niet per definitie verplicht om hun opdrachtgevers in te lichten over wijzigingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot loonkostenvoordelen.

Een bv heeft een accountants-, IT-audit en (belasting)advieskantoor aangeklaagd vanwege vermeende tekortkomingen in de loonadministratiediensten. Het gaat specifiek om de aanvraag van het loonkostenvoordeel (LKV) voor arbeidsgehandicapte werknemers. De kern van het geschil betreft de vraag of het accountants- en advieskantoor als opdrachtnemer had moeten waarschuwen voor bepaalde wijzigingen in wet- en regelgeving. Daarbij gaat het om die wijzigingen die van invloed zouden kunnen zijn op de compensatie van werkgevers van arbeidsgehandicapte werknemers.

Hof Den Bosch oordeelt dat het advieskantoor niet tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen. Het was niet haar verantwoordelijkheid om de bv te adviseren of te waarschuwen voor wijzigingen in de wetgeving. Het hof stelt vast dat de bv zelf verantwoordelijk was voor het tijdig aanvragen van de doelgroepverklaringen. Het advieskantoor had hierin geen verplichting. Het hof wijst de grieven van de bv af en veroordeelt haar in de proceskosten van het hoger beroep.

Bron: Hof Den Bosch 16-07-2024 (gepubl. 15-08-2024).

Uitstel herinvestering mag bij geschil over bouwverbod

Als gemeente stelt dat een bouwverbod geldt, terwijl de ondernemer van het tegendeel mag uitgaan, vormt dit een bijzondere omstandigheid die het uitstellen van een herinvestering rechtvaardigt.

Twee broers drijven samen een VOF die tot 2010 een tuinbouwbedrijf exploiteert. In 2010 verkoopt de VOF een deel van de grond van het tuinbouwbedrijf aan de gemeente. Daarbij behaalt de VOF een boekwinst van € 1.175.745. Zij brengt deze boekwinst onder in een herinvesteringsreserve (HIR). In september 2014 opent de VOF een winkelformule waarmee onder andere zelf geteelde groente en fruit wordt verkocht. Volgens de vennoten kunnen zij in 2014 in totaal € 841.413 afboeken op de HIR, terwijl een bedrag van € 151.332 vrijvalt. De herinvesteringen betreffen onder andere de bouw van een bedrijfsschuur, voorbereidingswerk en een auto. De inspecteur accepteert de aanwendingen van de HIR niet en meent dat een veel groter deel van de HIR belast vrijvalt. De vennoten starten daarop een beroepsprocedure, die uiteindelijk voor Hof Den Haag belandt.

HIR valt niet vrij Hof Den Haag is het met de fiscus eens dat de vennoten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de betalingen die zij hebben gedaan, kwalificeren als investeringen in bedrijfsmiddelen. Maar het hof oordeelt ook dat de een bedrag van € 91.500 aan HIR op 31 december 2014 niet vrijvalt. De herinvestering is namelijk door bijzondere omstandigheden vertraagd. De vennoten verklaren dat op basis van het bestemmingsplan uit 1978 geen verbod voor de bouw van de geconditioneerde schuren geldt. De gemeente heeft echter geweigerd om daaraan gevolg te geven omdat zij stelt dat wel sprake is van een bouwverbod. Dat is een omstandigheid die buiten de invloedssfeer van de vennoten ligt. Daarom is sprake van een bijzondere omstandigheid die een vertraging van de herinvestering rechtvaardigt. Bovendien hebben de vennoten het koopcontract voor de bouw van de geconditioneerde schuren ondertekend. Zij hebben dus het vereiste begin van uitvoering van de herinvestering gemaakt.

Bron: Hof Den Haag 25-06-2024 (gepubl. 19-08-2024).

Ingehouden buitenlandbijdrage Zvw niet verrekenbaar

Hof Den Bosch oordeelt dat een in Spanje woonachtige vrouw de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet is verschuldigd en dat deze niet verrekenbaar is met Nederlandse inkomstenbelasting.

Een vrouw woont sinds 1997 in Spanje. In 2017 en 2018 ontvangt zij een AOW-uitkering en pensioen. De belastingheffing over de AOW-uitkering is toegewezen aan Spanje. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft een buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet ingehouden op de AOW-uitkering. De reden is dat de vrouw als verdragsgerechtigde recht heeft op medische zorg in Spanje waarvan de kosten voor rekening van Nederland komen. Voor dit recht op medische zorg is de vrouw de zogenoemde buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Na het voeren van diverse gerechtelijke procedures is komen vast te staan dat de vrouw de buitenlandbijdrage verschuldigd is. De vrouw wil deze bijdrage in aftrek brengen op haar te betalen inkomstenbelasting in Nederland. De inspecteur is het hier niet mee eens.

Buitenlandbijdrage Zvw is geen belasting De vrouw wordt door het hof in het ongelijk gesteld. Eerder heeft de Centrale Raad van Beroep al geoordeeld dat de vrouw de buitenlandbijdrage verschuldigd is. Ook heeft de Centrale Raad van Beroep eerder geoordeeld dat de buitenlandbijdrage niet als belasting is aan te merken. Deze komt dan ook niet in mindering op de verschuldigde inkomstenbelasting. Het hof verwerpt ook nog de stellingen van de vrouw dat de buitenlandbijdrage als verkapte bronbelasting moet worden gezien en dat sprake zou zijn van dubbele heffing. De SVB heeft de buitenlandbijdrage terecht ingehouden en de vrouw kan deze niet verrekenen met haar in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting.

Bron: Hof Den Bosch 12-06-2024 (gepubl. 08-08-2024).

Bezorgingsproblemen bij Post NL excuus termijnoverschrijding

Als de gemachtigde van een belastingplichtige geen bericht krijgt van PostNL dat een uitspraak op bezwaar is verstuurd, kan dat een geldig excuus zijn voor een overschrijding van de beroepstermijn.

In een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een man te laat zijn beroepschrift ingediend. Dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar heeft verzonden is niet in geschil. Maar de man stelt dat hij toch deze uitspraak niet heeft ontvangen. Hij voert aan dat tegenwoordig de post wel vaker niet op tijd of helemaal niet wordt geleverd. De aangetekende stukken van de rechtbank met de uitnodiging voor de zitting zijn ook niet bij de gemachtigde van de man afgeleverd. De gemachtigde heeft hierover evenmin bericht van gehad van PostNL terwijl de post naar het juiste adres was gezonden. De man stelt dat als het bij aangetekende post al mis gaat, dit bij gewone post ook zeker het geval kan zijn. Daarmee ontzenuwt hij het vermoeden dat de uitspraak op bezwaar op regelmatige wijze op het adres van de gemachtigde is aangeboden. De termijnoverschrijding is dus verschoonbaar.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-07-2024 (gepubl. 09-08-2024).

Vernietiging incorrect bekendgemaakte aanslag opgeheven bv

Als de inspecteur een aanslag op naam van een niet meer bestaande bv niet op de juiste wijze bekend maakt, moet deze aanslag worden vernietigd.

Op 13 juni 2018 kondigt de Belastingdienst een boekenonderzoek aan bij een bv die een administratie- en belastingadvieskantoor exploiteert. Deze bv wordt echter op 1 november 2018 ontbonden. Diezelfde dag vindt een zogeheten turboliquidatie van de bv plaats. Op 13 maart 2019 begint de fiscus met het boekenonderzoek bij de bv. De uitschrijving van de bv uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel vindt plaats op 5 april 2019. Eind augustus 2019 legt de Belastingdienst de bv een navorderingsaanslag Vpb 2015 en een naheffingsaanslag OB op over 2015 – 2017. Daarbij moet de bv ook belastingrente en vergrijpboetes betalen. De bv gaat in beroep tegen deze aanslagen, boetes en belastingrente.

Schuldeiser kan opkomen Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt het standpunt dat de belastingaanslagen moeten worden vernietigd, omdat zij zijn vastgesteld op naam van een niet meer bestaande rechtspersoon. Het vaststellen van belastingaanslagen ten name van een niet meer bestaande rechtspersoon is niet zinloos, omdat er nog steeds een schuldeiser kan opkomen. De belastingaanslagen zijn daarom in eerste instantie terecht vastgesteld.

Aanslag alleen naar laatst bekende adres verstuurd Maar het hof stelt ook vast dat de belastingaanslagen niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Ze zijn namelijk alleen verzonden naar het laatst bekende adres van de bv. Dit maakt de bekendmaking niet rechtsgeldig. De ex-partner van de bestuurder/enig aandeelhouder van de bv is namens haar en zichzelf opgekomen tegen de belastingaanslagen. Maar het bezwaar en (hoger) beroep zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het hof vernietigt de belastingaanslagen en beschikkingen inzake belastingrente omdat de termijnen voor navordering en naheffing zijn verstreken.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-07-2024 (gepubl. 09-08-2024).

Door overgangsrecht geen belastingvrije schenking woning

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen in 2011 in de weg staat aan toepassing van de verhoogde vrijstelling voor eigenwoningschenkingen in 2019.

Een zoon ontvangt in 2011 van zijn ouders een schenking van € 24.144. Daarbij wordt een beroep gedaan op de destijds geldende verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen. In 2018 en 2019 schenken de ouders in totaal € 100.000. Daarbij wordt een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning. De inspecteur heeft het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de eigen woning niet geaccepteerd. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de inspecteur het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de eigen woning terecht heeft geweigerd.

Geen recht meer op schenkingsvrijstelling eigen woning De rechtbank stelt vast dat de zoon in 2011 een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen heeft gedaan. Daardoor kan de zoon volgens de rechtbank de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning niet meer toepassen. Volgens de zoon is het niet mogen aanvullen van de schenkingsvrijstelling tot ongeveer € 100.000 in 2019 onredelijk en onbegrijpelijk. Ook vindt de zoon dat dit leidt tot ongelijke behandeling van belastingplichtigen. De rechtbank ziet in deze stellingen echter geen aanleiding een ander oordeel te geven.

Ruime beoordelingsvrijheid wetgever De rechtbank verwerpt ook het beroep op ongelijke behandeling. Aan de wetgever komt een ruime beoordelingsvrijheid toe. Met het beperken van de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst heeft de wetgever volgens de rechtbank een goede rechtvaardiging gegeven voor de ongelijke behandeling door het overgangsrecht.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-07-2024 (gepubl. 25-07-2024).

Geen registratie, maar langdurige verhuur auto: NL-se btw

Als een btw-ondernemer auto’s, die haar eigendom zijn, langer dan dertig dagen ter beschikking stelt aan derden, is sprake van langdurige verhuur. Deze dienst vindt voor de btw plaats in het land waar de afnemer woont of is gevestigd.

Een in Duitsland gevestigde vennootschap is ondernemer voor de btw. Zij houdt zich bezig met de verhuur van auto’s. Zij brengt ter zake van de verhuur geen Nederlandse omzetbelasting in rekening en voldoet evenmin Nederlandse omzetbelasting op aangifte. Bij het doorzoeken van onder andere een vestigingsadres van de vennootschap treft de FIOD diverse verhuurovereenkomsten aan. De fiscus besluit een boekenonderzoek te houden en concludeert dat de bv in een aantal gevallen auto’s voor meer dan 30 dagen heeft verhuurd aan Nederlandse particulieren. De inspecteur stelt dat sprake is van anders dan kortdurende verhuur van auto’s, zodat de plaats van dienst gelijk is aan de plaats waar de afnemer woont of is gevestigd. Daarom had de vennootschap Nederlandse btw in rekening moeten brengen aan haar Nederlandse afnemers. De Belastingdienst legt de Duitse vennootschap dan ook naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De vennootschap gaat in beroep tegen deze naheffingsaanslagen.

Feitelijk sprake van verhuur Volgens de vennootschap is in diverse gevallen geen sprake van verhuur, maar van een ander soort dienst, zoals de registratie van de auto. Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant meent dat wel degelijk sprake is van verhuur van auto’s. De vennootschap stelt namelijk auto’s, waarvan zij de eigendom heeft, ter beschikking aan anderen. De btw-ondernemer beweert ook dat de rechtbank de naheffingsaanslagen moet vernietigingen omdat de inspecteur is uitgegaan van contracten in plaats van facturen voor de berekening van de correcties. De rechtbank oordeelt echter dat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarom verklaart de rechtbank de beroepen van de vennootschap ongegrond. De naheffingsaanslagen, boetes en belastingrentebeschikkingen blijven in stand.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 25-07-2024 (gepubl. 02-08-2024).

Verlies op certificaten in werkgever is geen negatief loon

De Hoge Raad bevestigt dat een verlies op certificaten op aandelen in de werkgever geen negatief loon vormt als de werknemer de certificaten heeft verkregen tegen de waarde in het economische verkeer.

Een vrouw is in loondienst werkzaam bij een bv. Zij koopt in de jaren 2006 tot en met 2014 voor € 241.547 aan certificaten van aandelen in de moedermaatschappij van de groep waartoe ook haar werkgever behoort. De koopsom daarvoor is gelijk aan de waarde in het economische verkeer. In december 2016 komen de aandeelhouders van de moedermaatschappij overeen om alle aandelen in de moedermaatschappij te verkopen. De aandelen zijn op 12 januari 2017 overgedragen aan de koper. De vrouw heeft door deze verkoop € 95.397 ontvangen voor haar certificaten, waardoor zij per saldo een verlies heeft geleden van afgerond € 146.150. Zij meent dat dit verlies een vorm van negatief loon is, maar de inspecteur stelt dat de certificaten in box 3 vallen.

Verlies staat los van dienstbetrekking Het geschil belandt voor Hof Den Haag. Volgens dit hof is van belang dat de vrouw de certificaten heeft gekocht tegen de waarde in het economische verkeer. Daardoor ontbreekt namelijk een causaal verband met de dienstbetrekking, zodat de certificaten in 2016 en 2017 tot het box 3-vermogen behoren. Verder heeft het hof geoordeeld dat het verlies bij de verkoop in 2017, niet als negatief loon in aanmerking valt te nemen. Dit verlies hangt immers niet rechtstreeks samen met de dienstbetrekking, maar vloeit voort uit de waardedaling van de certificaten.

Verkoopprijs vormt basis voor waardebepaling Wat betreft het box 3-inkomen heeft het hof geoordeeld dat voor de waardebepaling van de certificaten op 1 januari 2017 men mag uitgaan van de prijs die in december 2016 was overeengekomen in het kader van de verkoop van de aandelen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat het box 3-inkomen beperkt is tot de daadwerkelijk genoten rente op bankrekeningen. Zowel de vrouw als de fiscus gaat in cassatie. Maar de Hoge Raad onderschrijft alle oordelen van het hof.

Bron: Hoge Raad 02-08-2024.