Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Geen verlaagd tarief OVB voor perceel voor eigen woning

Ook al wil de koper van een perceel grond daarop zijn eigen woning bouwen, de verkrijging van het perceel zelf valt onder het normale tarief van de overdrachtsbelasting.

Een man koopt in maart 2023 een perceel grond van zijn ouders. Zijn intentie is om een eigen woning op dit perceel te laten bouwen. Daarom meent de man dat de verkrijging van dit perceel belast is met 2% overdrachtsbelasting. Maar de inspecteur stelt dat de verkrijging is belast tegen het standaardtarief van 10,4%. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt het perceel niet als een woning valt te zien volgens de wetsgeschiedenis en rechtspraak. Daardoor is in deze zaak het verlaagde tarief niet van toepassing. De Belastingdienst heeft terecht het tarief van 10,4% gehanteerd.

Ook menselijke maat moet binnen de wet blijven De man voert nog aan dat de heffing een inbreuk maakt op zijn recht op ongestoord genot van eigendom en pleite voor toepassing van de menselijke maat. De rechtbank wijst dit verzoek af. Immers ook de menselijke maat moet binnen de kaders van de wet blijven. De wetgever heeft bewust grond bestemd voor woningbouw uitgesloten van het begrip ‘woning’ om een objectief en uitvoerbaar criterium te hanteren. De rechtbank ziet de belastingdruk evenmin als een onevenredige last, omdat de man niet heeft aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een buitensporige last veroorzaken.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-07-2024 (gepubl. 29-07-2024).

HR oordeelt weer dat ongerealiseerde koerswinst belast is

De Hoge Raad heeft drie uitspraken van hof Den Haag over de vermogensrendementsheffing van box 3 (deels) vernietigd. Daarbij heeft de Hoge Raad onder andere bevestigd dat onbelaste koerswinsten belast zijn.

In een van de drie zaken heeft het hof de box 3-heffing verminderd door uit te gaan van het werkelijke rendement. Daarbij heeft het hof ongerealiseerde koerswinsten buiten beschouwing gelaten (ECLI:NL:GHDHA:2023:2025). De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof omdat ook niet-gerealiseerde koerswinsten in aanmerking moeten worden genomen. Dit blijkt ook uit eerdere rechtspraak (ECLI:NL:HR:2024:705). Daardoor is het werkelijke rendement in 2017 en 2018 hoger dan het box 3-inkomen zoals door de inspecteur is vastgesteld. Daarom bestaat geen aanleiding tot vermindering van de aanslagen. Wat betreft het verzoek van de belegger om een rentevergoeding overweegt de Hoge Raad dat dit niet voor het eerst in cassatie is te doen en overigens hier überhaupt moet worden afgewezen. Dit blijkt ook uit eerdere rechtspraak (ECLI:NL:HR:2024:756).

Overtollig ondernemingsvermogen was banktegoed in box 3 Een andere zaak betreft een man die in 2017 en 2018 een onderneming drijft. De man heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 € 626.797 aan liquide middelen gerekend tot zijn ondernemingsvermogen. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag hiervan een bedrag van € 441.796 als overtollig aangemerkt en tot box 3 gerekend. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:2219) is daarin meegegaan en heeft vervolgens het box 3-inkomen met toepassing van de Herstelwet berekend op € 22.277. Volgens de Hoge Raad heeft het hof het box 3-inkomen incorrect berekend. Omdat de overtollige liquide middelen bestaan uit banktegoeden en men het voordeel dan op 0,12% moet stellen, bedraagt het box 3-inkomen slechts € 514. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof ook hier ten onrechte een vergoeding heeft toegekend voor het rentenadeel dat door de onverschuldigde betaling van belasting is geleden.

Participatie in transparant fonds In de derde zaak participeerde een man in een beleggingsclub. Niet in geschil is dat de beleggingsclub fiscaal transparant is, omdat het een besloten fonds voor gemene rekening is. Dit brengt mee dat de participatie van de man voor de inkomstenbelasting telt als zijn eigen bezittingen en schulden. Voor de vaststelling van het werkelijk rendement in box 3 is dan bepalend wat in enig jaar de inkomsten waren uit, en de waardeontwikkelingen van zijn aandeel in de bezittingen en schulden van het fonds. Volgens de Hoge Raad heeft het hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:229) daarbij ten onrechte ongerealiseerde vermogenswinsten niet in aanmerking genomen. De Hoge Raad verwijst de zaak om de man de gelegenheid te geven het werkelijke rendement aannemelijk te maken.

Bronnen: Hoge Raad 02-08-2024.

Terechte naheffingsaanslag ondanks te vroege betaling

Betaalt een btw-ondernemer zijn btw-schuld voordat hij de naheffingsaanslag heeft ontvangen, terwijl op zijn aangiftebiljet staat dat hij daarmee moet wachten? Dan is een eventuele naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Een vrouw is ondernemer voor de btw en valt tot en met 31 december 2021 onder de kleineondernemersregeling (KOR). Op 26 januari 2022 meldt zij aan de Belastingdienst dat zij niet meer voldoet aan de voorwaarden van de KOR. Daarnaast geeft zij voor het eerste kwartaal van 2022 een bedrag van € 3.710 aan omzetbelasting aan. Op het aangiftebiljet staat onder andere vermeld: ‘Moet u btw betalen? Wacht met betalen tot u de naheffingsaanslag hebt ontvangen’. Maar wanneer de inspecteur de vrouw een naheffingsaanslag omzetbelasting oplegt conform de aangifte, gaat de vrouw in bezwaar. Zij stelt de verschuldigde omzetbelasting al te hebben afgedragen. De fiscus handhaaft echter de naheffingsaanslag, waarop de vrouw in beroep gaat.

Duidelijke instructie om te wachten met betalen Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de aangifte duidelijk vermeldt dat men moet wachten met betalen tot de naheffingsaanslag is ontvangen. De rechtbank vindt daarnaast dat de inspecteur het standpunt heeft mogen innemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat hij de vrouw daarom niet hoefde te horen. Aangezien de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en er geen sprake is van een aan de fiscus te wijten onrechtmatigheid, heeft de vrouw geen recht op een proceskostenvergoeding.

Bron: Rb. Noord-Holland 09-04-024 (gepubl. 29-07-2024).

Geen ab meer door verlenen van calloptie

Wie een calloptie op zijn aandelen verleent, draagt daarmee een deel van zijn economische belang bij deze aandelen over. Dit kan ertoe leiden dat hij geen aanmerkelijk belang (meer) heeft.

Een man leent op 11 oktober 2011 € 150.000 aan een bv. Andere participanten lenen de bv nog eens € 400.000. De bv verplicht zich tegenover de participanten om het geleende geld te gebruiken voor het verkrijgen van aandelen in een andere vennootschap. De bv moet over haar schuld een winstafhankelijke rentevergoeding betalen. Deze rentevergoeding is rechtstreeks gekoppeld aan de opbrengsten uit de aandelen in het kapitaal van de dochtervennootschap. De lening heeft een onbepaalde looptijd. Bij vervreemding van de aandelen komt de opbrengst ten bate van de participanten en eindigt de leningovereenkomst. Voor zover de bv de lening op dat moment niet volledig kan terugbetalen, doen de participanten afstand van hun vordering. Daarnaast verlenen de participanten een calloptie aan de bv. Daardoor kan de bv 20% van de openstaande vordering kopen voor € 110.000 maal het aandeel in de totale vordering van de desbetreffende participant.

Aandelen verkopen en optie uitoefenen De bv besteedt inderdaad het geleende geld om aandelen te verkopen. In 2014 verkoopt de bv enkele van deze aandelen en gebruikt de opbrengst voor aflossing en rentebetaling op de lening aan haar participanten. De bv maakt gebruik van haar calloptie. Eind 2014 vindt een splitsing van de aandelen in de dochtervennootschap plaats. Na die splitsing heeft de bv 80,55% van de aandelen in die vennootschap. 19,44% van de aandelen hangt samen met de lening. De bv verkoopt in 2018 de resterende aandelen in de dochtervennootschap. De netto verkoopopbrengst maakt zij over aan de participanten. Daarbij verrekent zij de optievergoeding. De man ontvangt in verband met de aandelenverkoop € 907.565. Volgens de Belastingdienst heeft de man in 2018 een inkomen uit aanmerkelijk belang genoten van € 751.113. Maar de man betwist dat en stelt dat zijn participatie in box 3 valt. Het geschil belandt voor rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Overgaan van economische belang De rechtbank stelt ten eerste dat de man niet de juridische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap heeft. Die eigendom rust immers grotendeels bij de bv. Maar de man zou wel de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap kunnen hebben. Door het verstrekken van de calloptie heeft de man echter niet meer het volledige economische belang bij de aandelen, maar het volledige economische belang bij 80% van de aandelen. Het economische belang van de man in de kleindochtervennootschap is dus 80% x (€ 150.000/ € 550.000) x 19,44% = 4,24%, dus minder dan 5%. De rechtbank benadrukt hierbij dat de economische eigendom al overgaat voordat de optiehouder zijn optie uitoefent. Daarom verlaagt de rechtbank het inkomen uit aanmerkelijk belang van de man. Uiteindelijk komt de rechtbank uit op een verlies uit aanmerkelijk belang van € 81.452.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-07-2024 (gepubl. 25-07-2024).