
Geen recht op btw-aftrek voor bv zonder economische activiteiten
X (bv; belanghebbende) had volgens haar statuten sinds 2004 als doel het telen en verhandelen van tulpen. De Belastingdienst heeft na onderzoek de terugbetaalde btw over de periode 2013-2018 nageheven en boetes opgelegd. Volgens de Inspecteur was X geen ondernemer en had zij daarom geen recht op aftrekbare voorbelasting.
Tijdens de zitting bij Hof Amsterdam werd door de Inspecteur toegezegd de boetes te verlagen tot nihil. In hoger beroep ging het daarom alleen nog over de vraag of X recht had op de aftrek van voorbelasting.
Oordeel van Hof Amsterdam
Het Hof stelde vast dat X sinds 2009 geen economische activiteiten had verricht. Dit betekende dat X in de relevante tijdvakken (2013-2018) haar bedrijfsactiviteiten feitelijk had beëindigd.
Bovendien had X onvoldoende onderbouwd dat haar handelingen na 2009, zoals het indienen van schadeclaims en klachten gericht op eerherstel, een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang hadden met de economische activiteiten die zij vóór 2009 uitvoerde.
Daarnaast had X geen facturen of alternatieve bewijzen overlegd om haar aftrekbare voorbelasting te staven. Daarom oordeelde het Hof dat de btw-naheffingen terecht waren opgelegd.
Uitspraak Hoge Raad
X stelde beroep in cassatie in, maar de Hoge Raad verwierp dit op 14 februari 2025 onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak zonder nadere motivering heeft afgewezen, omdat de aangevoerde klachten geen verdere behandeling behoefden.
Conclusie
X had geen recht op btw-aftrek, omdat:
Zij sinds 2009 geen economische activiteiten meer verrichtte.
De verrichte handelingen niet direct samenhingen met eerdere economische activiteiten.
Er geen facturen of ander bewijs was voor aftrekbare voorbelasting.
De naheffingsaanslagen blijven daarmee in stand en de zaak is definitief beslecht.