Hoge Raad verduidelijkt nemo-teneturbeginsel
In een overweging ten overvloede heeft de Hoge Raad de rol van het nemo-teneturbeginsel bij de suppletieplicht voor de omzetbelasting toegelicht. Verkrijgt de Belastingdienst bewijs voor een beboetbare gedraging van de belastingplichtige door de suppletieplicht? Dan mag de Belastingdienst dit niet als bewijs voor een beboetbare gedraging gebruiken.
Een onderneemster heeft in het tweede kwartaal van 2011 ten onrechte € 209.000 in mindering gebracht op de door haar verschuldigde omzetbelasting. Bij de constatering dat te weinig omzetbelasting is betaald, heeft de onderneemster de plicht om hiervan de Belastingdienst op de hoogte te brengen. Dat is niet gebeurd en daarom heeft de Belastingdienst een vergrijpboete aan haar opgelegd.
Het hof heeft geoordeeld dat de suppletieplicht geen strijd oplevert met het nemo-teneturbeginsel. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand, omdat de cassatiemiddelen niet daartegen zijn gericht. Ten behoeve van de rechtsontwikkeling gaat de Hoge Raad nog wel ten overvloede in de verhouding tussen het nemo-teneturbeginsel en de suppletieplicht. De Hoge Raad merkt op dat het nemo-teneturbeginsel (niemand mag gedwongen worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken) niet aan het opleggen van een bestuurlijke boete in de weg staat als de belastingplichtige niet vrijwillig een suppletieaangifte indient. De informatie die de Belastingdienst daarmee verkrijgt, mag hij echter niet gebruiken als bewijs voor het begaan van een beboetbaar of strafbaar feit.
Bron: HR 24-09-2021