Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Overdracht bloot eigendom naar Frans recht belandt in box 3

In het Franse recht kan men een woning schenken onder voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik. De Nederlandse eigenaar zal dan in beginsel box 3-belasting moeten betalen over de blote eigendom.

Een vrouw met de Franse nationaliteit woont in de jaren 2013 tot en met 2016 in Nederland. Gedurende die periode wonen haar ouders in Frankrijk. De ouders dragen op 6 juni 2011 de bloot eigendom van hun woning in Frankrijk over aan hun dochter. Daarbij maken zij een voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik voor hen beiden en voor de langstlevende ouder. De overdracht vindt plaats naar Frans recht, als een zogeheten ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’. In 2012 overlijdt de vader van de vrouw. De Belastingdienst betrekt de waarde van de bloot eigendom van de woning in 2013 t/m 2016 bij de dochter in de box 3-heffing. De dochter vindt dat niet terecht.
Zij baseert haar standpunt op art. 5.4 lid 3 onderdeel a Wet IB 2001. Dit artikel ziet op de toedeling van goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige. Meer specifiek betreft het de situatie waarin dat vruchtgebruik is gebaseerd op een uiterste wilsbeschikking van de overleden ouder of op buitenlands wettelijk erfrecht. In dat geval mag de fiscus deze goederen namelijk niet tot het box 3-vermogen van de bloot eigenaar rekenen.
Vervolgens is de vraag of de werking van het wetsartikel de vermogensrendementsheffing over de blote eigendom van de Franse woning tegenhoudt. De vrouw bepleit dat het artikel ziet op gevallen waarin in een erfrechtelijke context de situatie is ontstaan dat de belastingplichtige de bloot eigendom heeft van een zaak. Een overlevende ouder geniet het vruchtgebruik. In deze situatie wil de wetgever dat de waarde van die onroerende zaak alleen bij de vruchtgebruiker in de belastingheffing wordt betrokken, en niet bij de bloot eigenaar, zo stelt de vrouw.
Maar de Hoge Raad volgt de uitleg van de vrouw met betrekking tot art. 5.4 lid 3 onderdeel a Wet IB 2001 niet. De uitleg van de vrouw vindt namelijk geen steun in de tekst of strekking van dat artikel. De wetsgeschiedenis geeft evenmin aanknopingspunten om aan te nemen dat de wetgever die uitleg voor ogen heeft gestaan. Het hof heeft terecht geoordeeld dat men voor het uitleggen van de wetsbepaling moet aanknopen bij het begrip ‘uiterste wilsbeschikking’ als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. De klacht dat het oordeel van het hof over de toepassing van de wetsbepaling berust op een onjuiste toepassing van de Franse wettelijke bepalingen, kan de Hoge Raad niet op juistheid toetsen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de vrouw daarom ongegrond.

Bron: Hoge Raad 22-10-2021