Geen vrijstelling OVB op basis van BOR voor lichamen
Alleen verkrijgers die natuurlijke personen zijn, kunnen de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting toepassen. Maar Rechtbank Den Haag oordeelt dat dit geen verboden vorm van discriminatie is.
De belanghebbende in deze zaak is een vennootschap die maaltijdproducent is. Zij oefent haar onderneming uit in een onroerende zaak. De moedervennootschap van de voedselproducent heeft de eigendom van deze onroerende zaak. Wanneer de twee vennootschappen failliet gaan, doet een derde, een holding, een bod op de onroerende zaak en op alle materiële en immateriële activa van de vennootschap. De vennootschappen gaan akkoord. Op 30 augustus 2019 vindt de overdracht plaats van de activa aan een nieuwe dochtervennootschap van de holding. Een deel van het personeel gaat voor deze nieuwe dochtervennootschap werken. Een bv, een andere dochtervennootschap van de holding, koopt op 7 oktober 2019 de onroerende zaak voor € 1,1 miljoen. Volgens de wet is de bv daardoor € 66.000 aan overdrachtsbelasting, wat zij ook betaalt. Maar zij meent dat hier sprake is van verboden discriminatie en gaat daarom in beroep.
De bv wijst voor de rechtbank erop dat de verkrijging van de onroerende zaak met toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de overdrachtsbelasting zou zijn vrijgesteld. Maar deze faciliteit geldt alleen voor (klein)kinderen, broers en zussen (of hun echtgenoten) van een ondernemer. De bv is daardoor uitgesloten van toepassing van de BOR. Volgens de bv is dat verboden discriminatie. De rechtbank verwerpt dit standpunt echter. De rechter constateert bijvoorbeeld dat de bv niet alle verplichtingen van de oude onderneming heeft overgenomen. Daarmee al is geen sprake van een bedrijfsopvolging. Bovendien is de BOR bedoeld om versnippering van het ondernemingsvermogen onder de familieleden te beperken. Gezien deze achtergrond is het niet logisch om de BOR ook open te stellen voor lichamen. De rechtbank verklaart dan ook het beroep van de bv ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 22-02-2022 (gepubl. 12-04-2022)