Mogelijke onterving stiefkinderen rechtvaardigt geen dwaling
Twee partners met ieder kinderen uit een eerder huwelijk benoemen elkaars kinderen als mede-erfgenamen. Na het overlijden van de ene partner onterft de overgebleven partner zijn stiefkinderen. In beginsel kunnen die stiefkinderen dan niet vorderen dat de nalatenschap van hun eigen ouder alleen aan henzelf toekomt.
Een echtpaar trouwt in gemeenschap van goederen. Zij krijgen drie dochters. De vader verdeelt zijn nalatenschap in zijn testament volgens de toenmalige ouderlijke boedelverdeling. Na zijn overlijden krijgen zijn dochters onderbedelingsvorderingen op hun moeder waarover zij rente moet vergoeden. De moeder gaat in 2020 een geregistreerd partnerschap aan met een man die uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft. De geregistreerde partners nemen in hun testamenten naast hun eigen kinderen de stiefkinderen op als erfgenamen. Wanneer de vrouw overlijdt, aanvaardt haar partner de nalatenschap zuiver, evenals zijn positie als executeur. De man en zijn stiefdochters voeren vervolgens onderling overleg. Zij stellen uiteindelijk de geldvorderingen van de stiefdochters uit de nalatenschap van hun vader op de nalatenschap van hun moeder vast op € 17.500 per kind.
Door een vergissing van de notaris komen de stiefdochters te weten dat op 19 juli 2021 aan hun stiefvader een brief is gestuurd met onder andere een ontwerp testament. In dat ontwerp testament worden de eerdere uiterste wilsbeschikkingen van de man herroepen. Alleen zijn eigen zoon en dochter zullen dan nog zijn erfgenamen zijn. De stiefdochters starten daarop een civiele procedure. Zij vorderen onder andere een wijziging van de rechtsgevolgen van het testament van hun moeder. Door deze wijziging moeten hun stiefbroer en stiefzus geen rechten meer kunnen ontlenen aan het testament van de vrouw. De stiefdochters van de man beweren dat hun moeder haar stiefkinderen niet tot erfgenaam had benoemd als zij had geweten dat haar partner haar kinderen zou onterven.
Maar Rechtbank Gelderland wijst deze vordering af. Om te beginnen ontkent de man zijn testament te hebben gewijzigd of daartoe een voornemen te hebben. De situatie die de stiefdochters vrezen, doet zich dus niet voor. Maar los daarvan is de vordering niet vatbaar voor toewijzing. Men kan een uiterste wilsbeschikking alleen met een beroep op dwaling vernietigen als deze is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Bovendien zou de erflater deze beschikking nooit hebben gemaakt als hij zich bewust was van de onjuistheid van de veronderstelling. Deze veronderstelling moet daarnaast zijn opgenomen in de uiterste wilsbeschikking. Maar de vrouw heeft in haar testament niet gesteld dat zij ervan uitging dat haar partner zijn testament niet zou aanpassen. Evenmin heeft zij in haar testament aangegeven dat zij haar stiefkinderen heeft aangewezen als erfgenamen bij wijze van tegenprestatie voor het aanwijzen als erfgenamen van haar kinderen door de man.
Bron: Rb. Gelderland 06-07-2022 (gepubl. 27-07-2022)