Inspecteur moest bekend zijn met huwelijksgemeenschap
Als een in gemeenschap van goederen gehuwde dga via een verkoop een voordeel uit terbeschikkingstelling behaalt, krijgt de echtgenoot van de dga fiscaal gezien de helft toegerekend. Geeft de echtgenoot per abuis dit voordeel niet op en bevat de verkoopovereenkomst een aanwijzing van het bestaan van de huwelijksgemeenschap? Dan kan de fiscus later niet navorderen wegens een gebrek aan een nieuw feit.
Een vrouw is in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met een dga. Deze dga houdt via zijn holding 51% van de aandelen in een dochtervennootschap. Op 27 april 2012 koopt de dga een pand dat wordt verhuurd aan een vennootschap met een accountantskantoor. Op dezelfde dag als de aankoop van het pand neemt de dochtervennootschap het accountantskantoor over. De dga stelt vervolgens het pand ter beschikking aan de dochtervennootschap. Een paar maande later verkoopt de dga het pand aan een nieuwe dochtervennootschap van zijn bv. Daarbij behaalde hij een boekwinst.
In 2014 houdt de Belastingdienst een boekenonderzoek bij de dga. Daardoor ontdekt de fiscus dat de man de boekwinst heeft behaald. De inspecteur merkt dit voordeel aan als een resultaat uit terbeschikkingstelling. Hij rekent dit voordeel volledig aan de dga toe. Maar de dga gaat in beroep. In 2017 oordeelt Rechtbank Den Haag dat de fiscus de helft van de boekwinst moet toerekenen aan de vrouw. Omdat de inspecteur haar aanslag inkomstenbelasting al heeft opgelegd, legt hij de vrouw een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op.
De vrouw stelt dat navordering niet is toegestaan vanwege het ontbreken van een nieuw feit. De Hoge Raad is het met haar eens. In verband met het boekenonderzoek had de inspecteur ook de leveringsakte van het pand aan de dochtervennootschap gezien. Daardoor had hij moeten weten dat de dga in gemeenschap van goederen was getrouwd. Door toch de aangifte van de vrouw te volgen, heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan en is geen sprake van een nieuw feit. De Hoge Raad vernietigt dan ook de navorderingsaanslag.
Ingangsdatum twaalfjaarstermijn bij schenking is EU-proof
De navorderingstermijn bedraagt twaalf jaar als het gaat om een bestanddeel van het belastbar bedrag dat is opgekomen of wordt gehouden in het buitenland. In het geval van een verzwegen schenking kan deze termijn in beginsel ingaan als de schenker overlijdt. De Hoge Raad ziet hierin een belemmering van het kapitaalverkeer, die in principe is toegestaan volgens Europees recht.
Een man stort in 1998 bij wijze van schenking een bedrag op een Zwitserse bankrekening op naam van zijn dochter. De man en zijn dochter geven geen van beiden de schenking op bij de Belastingdienst. De man overlijdt op 5 november 2005. Zijn dochter licht in april 2015 de Belastingdienst alsnog in over de schenking en de Zwitserse bankrekening. Op 15 september 2015 legde de inspecteur de vrouw een navorderingsaanslag schenkingsrecht (de voorganger van de schenkbelasting) op. Hij meent dat de navorderingstermijn van twaalf jaar nog niet is verstreken. Deze termijn kan bij een verzwegen schenking namelijk ingaan op de dag na de dagtekening van de overlijdensakte van de schenker of begunstigde. De vrouw ziet in de navordering een schending van Europees recht. Zij begint daarom een beroepsprocedure, die uiteindelijk voor de Hoge Raad belandt.
De Hoge Raad meent dat hier inderdaad sprake is van een beperking van het kapitaalverkeer. Of het ook een verboden beperking betreft, is echter nog maar de vraag. De verlengde navorderingstermijnen voor de inkomsten- en vermogensbelasting kunnen EU-proof zijn. Een langere termijn valt te rechtvaardigen als inkomsten of vermogens in het buitenland zijn verzwegen. De fiscale autoriteiten hebben dan meer tijd nodig om een navorderingsaanslag op te leggen. Tenminste, als zij geen aanwijzingen van het bestaan van het inkomen of het vermogen hadden. Wanneer de inspecteur alsnog een aanwijzing krijgt, zal hij een zekere tijd nodig hebben om verdere inlichtingen te verkrijgen. Vervolgens moet hij de navorderingsaanslag met een redelijke voortvarendheid vatstellen.
Een en ander geldt volgens de Hoge Raad ook voor de twaalfjaarstermijn bij de schenkbelasting. Dat deze termijn aanvangt op de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand, doet daar geen afbreuk aan. De vrouw had nog het standpunt ingenomen dat de zogeheten standstillbepaling van het VWEU van toepassing is. Maar de Hoge Raad komt aan deze toets niet eens toe en verklaart het cassatieberoep van de vrouw ongegrond.
Bron: HR 09-10-2020
SEPP wordt gewijzigd
De subsidieregeling voor elektrische personen auto’s particulieren(SEPP), die sinds 1 juli 2020 kon worden aangevraagd, wordt binnenkort gewijzigd. Particulieren kunnen dan geen beroep meer doen op de subsidiepot van 2021 voor nieuwe auto’s. Dit schrijft minister Van Veldhoven in een brief aan de Tweede Kamer.
Particulieren die een nieuwe volledig elektrische auto willen aanschaffen of privé leasen komen in aanmerking voor een subsidie van € 4.000. Het gaat om auto’s die sinds 4 juni 2020 zijn aangeschaft. Al binnen acht dagen was de subsidiepot voor de aanschaf van een nieuwe auto voor 2020 helemaal leeg. Aanvragen die daarna binnenkwamen, zijn doorgeschoven naar 2021.
De regeling voor de nieuwe elektrische auto’s wordt binnenkort op het punt van het doorschuiven van aanvragen naar een volgend kalenderjaar gewijzigd. Gezien de grote hoeveelheid aanvragen, is nu (2020) al een deel van het verplichtingenbudget voor 2021 belegd. Dat is niet in lijn met de wens van het kabinet. Om dit in de komende jaren te voorkomen heeft het kabinet besloten de regeling aan te passen en de zogenaamde doorschuifbepaling per 2020 (zo spoedig mogelijk na publicatie van de gewijzigde regeling) te schrappen. Vooral voor het laatste jaar van de regeling (2025) is deze wijziging van belang om te voorkomen dat particulieren in dat jaar geen kans meer krijgen om via de regeling een nieuwe elektrische auto te kopen. De aangepaste regeling zal op korte termijn gepubliceerd worden, daarna kost het voorbereiden van de uitvoering nog minimaal twee weken. Overigens is er in de regeling ter ondersteuning van de aanschaf van tweedehands elektrische auto’s voor dit jaar nog steeds budget beschikbaar.
Bron: Min. Infrastructuur en Waterstaat 05-10 2020, nr. IENW/BSK-2020/193389
Proefrit zonder kentekenbewijs: boete voor autohandelaar
Voor autohandelaren die gebruik maken van de handelaarsregeling is het belangrijk om bij een proefrit hun klant het juiste kentekenbewijs mee te geven. Als de autohandelaar dat vergeet, riskeert hij een boete.
Een autohandelaar past de handelaarsregeling toe. Wanneer één van zijn klanten een proefrit maakt met een auto die is voorzien van het handelaarskenteken, wordt hij gecontroleerd door de Belastingdienst. De klant kan het kentekenbewijs dat hoort bij het handelaarskenteken niet tonen. De inspecteur legt de autohandelaar daarom een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) op ter grootte van € 421. Dit bedrag ziet op het tijdvak van een jaar. Daarnaast legt de fiscus de handelaar een boete op van 100% van de naheffingsaanslag. Uiteindelijk is de Belastingdienst bereid de boete te verminderen tot € 100. De autohandelaar is daarmee niet tevreden en gaat in beroep tegen de naheffingsaanslag en de boete.
De handelaar vindt dat de naheffingsaanslag en de boete niet in een redelijke verhouding staan tot de overtreding. Hij voldoet immer aan alle voorwaarden van de handelaarsregeling en heeft maar één keer een fout gemaakt. Bovendien hoeft een particulier voor een vergelijkbare fout slechts € 45 aan boete te betalen. Maar Rechtbank Gelderland acht een verdere verlaging van de boete niet nodig. De boete is conform de regels is opgelegd. De omstandigheden die de autohandelaar naar voren brengt, doen daar niets aan af. De wet biedt geen tegenbewijsregeling en verplicht de fiscus evenmin om de boete verder te matigen.
Bron: Rb. Gelderland 28-08-2020
Gemachtigde moet verklaring van erfrecht overleggen
Het komt in de praktijk voor dat de erfgenamen van een belastingplichtige na zijn overlijden in beroep gaan tegen een aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting. In zo’n situatie moeten zij in principe hun gemachtigde voorzien van een verklaring van erfrecht of van een executeur-testamentair.
Een aantal erfgenamen begint een beroepsprocedure tegen een aanslag inkomstenbelasting op naam van een erflater. Zij maken gebruik van een gemachtigde. Deze gemachtigde moet een verklaring van erfrecht of een verklaring van een testamentair-executeur overleggen. Maar de erfgenamen vinden het laten opstellen van zo’n verklaring te duur. De gemachtigde kan daarom geen verklaring overleggen. De Hoge Raad vindt dit niet acceptabel en verklaart daarom het cassatieberoep niet-ontvankelijk. De Hoge Raad wijst daarbij nog op het feit dat personen met een beperkte financiële draagkracht een tegemoetkoming kunnen krijgen in de kosten van de erfverklaring.
Bron: Hoge Raad 02-10-2020
Voorwaarden en wijzigingen NOW 3
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 30 september een brief met wijzigingen en precieze randvoorwaarden van de NOW 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. Nieuw is een inspanningsplicht voor de werkgever om mensen die hun baan gaan verliezen naar nieuw werk te begeleiden. UWV streeft ernaar het aanvraagloket voor de maanden oktober, november en december op 16 november te openen.
In de systematiek is de derde NOW-regeling grotendeels hetzelfde als NOW 1 (maart, april en mei) en NOW 2 (juni, juli, augustus en september).
De NOW 3, die negen maanden duurt, is opgedeeld in drie keer drie maanden die ondernemers afzonderlijk kunnen aanvragen. In deze periode van negen maanden gaat het vergoedingspercentage per tijdvak geleidelijk naar beneden. Hiermee wil het kabinet ondernemers de tijd en ruimte geven om waar het kan te overbruggen en waar het nodig is zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe economische werkelijkheid.
De referentiemaand voor alle drie de tijdvakken vanaf 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021 is juni 2020. Daarnaast vervallen eerdere voorwaarden uit NOW 1 en NOW 2 rond bedrijfseconomisch ontslag. Als de loonsom meer daalt dan het vrijgestelde percentage dan krijgt een ondernemer over dat deel geen subsidie. Bedrijfseconomische ontslagen worden daarin meegerekend.
Het loket voor de eindafrekening gaat 7 oktober open. Voor sommige ondernemers zal gelden dat ze nog recht hebben op een aanvulling bovenop het uitgekeerde voorschot van 80% van de subsidie. Anderen hebben het wellicht beter gedaan in maart, april en mei dan verwacht en zullen subsidie (deels) gaan terugbetalen. Het streven is dat UWV werkgevers eind november informeert over de definitieve vaststelling.
Het beleidsbesluit met de wijzigingen is in de Staatscourant gepubliceerd.
Bron: Min. SZW 30-09-2020
Meer tijd voor aflossing belastingschuld door corona
Ondernemers die wegens corona uitstel van betaling van belastingen hebben gekregen, krijgen langer de tijd om hun opgebouwde belastingschuld af te lossen.
Staatssecretaris Vijlbrief heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat ondernemers 36 maanden de tijd krijgen om de belastingschuld terug te betalen en daar vanaf 1 juli 2021 mee moeten starten. Daarnaast kunnen ondernemers die al eens uitstel hebben aangevraagd, hun uitstel nog verlengen tot 1 januari 2021.
Het kabinet vindt een ruimhartige steun voor ondernemers van groot belang zodat onnodige faillissementen als gevolg van de coronacrisis kunnen worden voorkomen. Hierbij past een ruimhartige regeling voor het aflossen van de belastingschuld die in de afgelopen maanden is opgebouwd. Aflossen van de opgebouwde schuld zal door een aanzienlijk deel van de ondernemers namelijk worden gedaan uit lopende (mogelijk nog beperkte) inkomsten waaruit ook vaste lasten en andere betalingsverplichtingen moeten worden voldaan.
Samenvattend schuift de startdatum voor het terugbetalen van coronaschulden op naar 1 juli 2021 en duurt de afbetalingsregeling dan maximaal 36 maanden. Dat was eerst 24 maanden vanaf 1 januari 2021.
Ondernemers beginnen per 1 juli 2021 met het afbetalen van de belastingschuld die zij door de coronacrisis hebben opgebouwd – zoals eerder aangekondigd – met een vast bedrag per maand. Het is ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil.
De tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul procent blijft van kracht tot en met 31 december 2021.
Een groot aantal ondernemers is al gestart met aflossen of heeft de schuld zelfs al helemaal afgelost. Sinds maart 2020 maakten ruim 250.000 ondernemers gebruik van het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid. Op dit moment zijn er nog zo’n 200.000 ondernemers die gebruik maken van de regeling, voor ongeveer € 12 miljard. Ruim 130.000 ondernemers blijken genoeg gehad te hebben aan drie maanden uitstel. Bijna 40% van hen heeft de opgebouwde belastingschuld al helemaal terugbetaald.
De belangrijkste data tot 1 juli 2021:
31 december 2020: deadline aanvraag verlenging bijzonder uitstel van betaling
voorjaar 2021: de ondernemer ontvangt van de Belastingdienst een brief met een voorstel voor een betalingsregeling.
1 juli 2021: de Belastingdienst verwacht dat de ondernemer begint met het aflossen van zijn belastingschuld.
Bron: MvF 29-9-2020
Eigen geld in woning niet te vervangen met nieuwe lening
Een lening moet verband houden met de aankoop, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning, wil de bijbehorende rente kwalificeren als eigenwoningrente. Als iemand eigen geld in de aanschaf van een eigen woning steekt en jaren later een nieuwe lening afsluit ter grootte van het eigen geld in de woning, dan is de rente over die nieuwe lening in beginsel niet aftrekbaar.
Een echtpaar financiert een eigen woning met twee hypothecaire geldleningen en ongeveer € 120.000 aan eigen geld. Een aantal jaren later sluiten de echtgenoten een derde hypothecaire geldlening af. Zij beschikken daardoor over ongeveer hetzelfde bedrag aan financiële middelen als in de situatie dat zij geen eigen geld in de woning hadden gestoken. De echtgenoten gebruiken het geleende geld als aanvulling op hun AOW- en pensioenuitkeringen om hun woonlasten en kosten levensonderhoud te betalen. De vrouw wil de rente over de derde lening ook aftrekken als eigenwoningrente. De inspecteur gaat daarin niet mee.
De vrouw gaat in (hoger) beroep, maar ook Hof Arnhem-Leeuwarden meent dat de derde hypothecaire lening geen eigenwoningschuld is. De redenering van het hof komt er simpelweg gezegd op neer dat de woning niet gefinancierd is met deze lening. De nieuwe lening is evenmin gebruikt voor verbetering of onderhoud van de woning. De vrouw stelt nog dat zij bij de koop van de woning had kunnen kiezen voor volledige financiering met hypothecaire geldleningen. Maar dat heeft zij nu eenmaal niet gedaan, dus het hof laat zich niet overreden. Dat het latere geleende bedrag de inbreng van eigen geld niet overtreft, doet daar niets aan af. De rente over de derde lening is niet aftrekbaar.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-09-2020
Verplichte werknemersverzekering minderheidsaandeelhouders
Dga’s die bij een vennootschap werken vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën zijn binnen de onderneming van de vennootschap feitelijk onmisbaar. De vennootschap zal daarom ook niet akkoord gaan met vervanging. De dga’s moeten daarom volgens het hof hun arbeid persoonlijk verrichten. Ook is sprake van gezag en loon, zodat sprake is van een dienstbetrekking en een verplichte werknemersverzekering.
Een werk-bv heeft als doel exploitatie van systeem- en gebruikerssoftware in ruime zin. Twee holdings hebben ieder 24% van de aandelen in de werk-bv. Een van de holdings is ook statutair bestuurder van de vennootschap. Beide holdings betalen hun dga’s salaris.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet uitmaken of de dga’s van beide holdings verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Daarvoor is allereerst van belang of sprake is van een dienstbetrekking. De dga’s zijn voor de werk-bv werkzaam vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën. Het hof vindt het aannemelijk dat de vennootschap daarom niet akkoord gaat met vervanging. Het hof concludeert daaruit dat de dga’s in dienstbetrekking werkzaam zijn bij de werk-bv.
De volgende hobbel die genomen moet worden voor het toetsen van een dienstbetrekking is het bestaan van gezag. De dga’s verrichten hun werkzaamheden onder gezag van de algemene vergadering (AV) van de werk-bv. De AV is het statutaire orgaan om instructies te geven aan de directeuren en het statutaire orgaan dat beslist over benoeming, schorsing en ontslag van directeuren. Dat een Shareholders Agreement is overeengekomen, maakt dit het bovenstaande niet anders. Ook het feit dat de dga’s naar eigen inzicht invulling kunnen geven aan de wijze waarop zij hun werkzaamheden verrichten, doet niet af het bestaan van een gezagsverhouding.
Aan de voorwaarden voor een dienstbetrekking is daarmee voldaan. Als zij kwalificeren als dga volgens de Regeling aanwijzing dga zijn zij echter niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Niet alle statutair bestuurders hebben in de AV een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen. Bovendien zijn niet alle aandeelhouders statutair bestuurder. De uitzondering van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder is daarom niet van toepassing. De dga’s zijn verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-09-2020
Aangaan VOF om boekverlies pand te krijgen is geen misbruik
Rechtbank Noord-Nederland vindt dat geen sprake is van misbruik bij het aangaan van een VOF tussen een dga en haar bv. Vijf maanden na het aangaan van de VOF wordt deze ontbonden. Daarbij wordt het woon/kantoorpand met flink verlies naar privé overgebracht.
Een vrouw heeft in 2011 een onderneming als zij in dat jaar besluit haar onderneming in te brengen in een bv-structuur. Bovendien koopt de onderneemster in 2011 een bouwkavel aan. In 2011 en 2012 geeft de onderneemster in haar aangifte inkomstenbelasting de bouwkavel als eigen woning aan. Op 15 mei 2013 is de onderneemster een VOF aangegaan met de werkmaatschappij waarin haar onderneming is ingebracht. De onderneemster heeft haar in aanbouw zijnde woning aangemerkt als buitenvennootschappelijk vermogen. De woning is niet splitsbaar en het zakelijke gebruik van de woning bedraagt meer dan 10%. Op 31 december 2014 is het pand vanwege het beëindigen van de VOF weer naar privé overgegaan. Die overgang van het pand is tegen de waarde bewoond gegaan. Dat leverde een verlies op van € 262.028. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is de aftrek van het boekverlies op het pand bij overgang naar privé in geschil. De inspecteur weigert het boekverlies te accepteren. Volgens de inspecteur kan geen sprake zijn van een bron van inkomen. Als al sprake is van een bron van inkomen, dan kan het pand geen ondernemingsvermogen zijn. Bij het bestaan van een bron en juiste vermogensetikettering vindt de inspecteur dat sprake is van misbruik van recht.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een bron van inkomen, hoeft volgens de rechtbank geen rekening gehouden te worden met het boekverlies op het pand. De overige inkomsten zijn positief, ook gedurende langere periode. De rechtbank vindt dat hier sprake is van een bron van inkomen.
Ook met de keuze om het pand tot het ondernemingsvermogen te rekenen, is niets mis volgens de rechtbank. Het pand is niet splitsbaar en wordt meer dan 10% zakelijk gebruikt, dus het mag tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.
De rechtbank wijst ook het beroep op misbruik van de inspecteur af. De onderneemster heeft niet in strijd met doel en strekking van de wet gehandeld. Zij mocht de woning tot het ondernemingsvermogen laten behoren en heeft daarmee de grenzen der redelijkheid niet overschreden. De rechtbank gaat akkoord met aftrek van het boekverlies van € 262.028.
Bron: Rb. Noord-Nederland 15-09-2020