Overname betalingen dga aan steunfonds vereniging is een uitdeling
Als een bv de door haar dga gedane betalingen als een vordering tegen de nominale waarde overneemt onder ongebruikelijke omstandigheden, kan er sprake zijn van een uitdeling.
De dga van een bv doet betalingen aan het steunfonds van de door hem opgerichte voetbalvereniging. De bv neemt de betalingen in 2012 als vordering tegen de nominale waarde over en vormt een voorziening. Zij vormt ook een voorziening voor bedragen die zij zelf in het steunfonds stort. De bv heeft tot oktober 2014 geen btw-aangiften ingediend. De inspecteur weigert beide voorzieningen en concludeert dat de bv een uitdeling heeft gedaan aan de dga. Hij weigerde ook aftrek van bepaalde kosten en aanpassingen van loonkosten in verband met gebruikelijk loon van de dga. Voor de btw worden een aantal correcties toegepast op basis van de eigen administratie, onder meer omdat ten onrechte het factuurstelsel is toegepast.
Onzakelijke lening Rechtbank Gelderland oordeelde dat er sprake was van een onzakelijke lening, en volgde de inspecteur. De rechtbank kende de bv wel alsnog een kostenaftrek toe ter grootte van wat in eerdere jaren was geaccepteerd. De voor de btw aangebrachte correcties bleven in stand, maar de btw over één niet verwerkte factuur werd verminderd van 21 tot 19%. Er waren terecht verzuim- en vergrijpboetes opgelegd. De boetes vielen wel lager uit, onder meer wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Compromis bij Hof Arnhem-Leeuwarden De bv en de inspecteur komen overeen dat de door de rechtbank vastgestelde aanslagen in stand blijven, maar dat de boetes worden vernietigd. Zij spreken verder af dat de bv geen proceskostenvergoeding krijgt voor het hoger beroep.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-11-2023 (gepubl. 01-12-2023).
Werkelijke rendement tweede woning voor box 3 nihil
Een woning die nog moet worden verbouwd of in aanbouw is, kan onder voorwaarden al kwalificeren als eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting. Daaronder valt niet de situatie dat men de woning niet betrekt omdat de medische voorzieningen in de omgeving niet toereikend zijn.
Een man woont van 7 september 2015 tot en met 25 oktober 2021 in Duitsland. Vanaf 26 oktober 2021 woont hij in een woning in Nederland. Die woning is op 1 juli 2011 door de man en zijn echtgenote aangekocht. De woning is medio 2013 opgeleverd. Het echtpaar is echter vanwege de betere medische voorzieningen in Duitsland blijven wonen. Na het overlijden van de vrouw, is de man in Nederland komen wonen. In zijn aangiften 2017 en 2018 brengt de man rente van hypothecaire lening in aftrek. De Belastingdienst corrigeert die aangiften. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het vervolgens de vraag of de woning kwalificeert als eigen woning of behoort tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen.
Woning die wordt verbouwd of in aanbouw is In de Wet inkomstenbelasting is ook sprake van een eigen woning als een woning nog moet worden verbouwd of als een woning in aanbouw is. Volgens de rechtbank is deze bepaling opgenomen omdat de woning dan nog niet kan worden betrokken. De woning van de man is in 2013 opgeleverd. Die woning kon toen betrokken worden. De man en zijn echtgenote hebben er bewust voor gekozen om duurzaam in Duitsland te blijven wonen vanwege de betere medische voorzieningen. De woning is geen eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting. De rente is niet aftrekbaar.
Werkelijk rendement woning in box 3 Toepassing van de Wet rechtsherstel leidt niet tot een vermindering van de aanslagen. Daarom moet in afwijking van die wet compensatie worden geboden. De rechtbank bepaalt daarom dat de woning alleen voor het daadwerkelijke rendement in de heffing kan worden betrokken. Daarbij laat het criterium ‘werkelijk rendement’ geen ruimte voor enig fictief rendement berekend naar het eigenwoningforfait. Tussen partijen staat vast dat het werkelijke rendement nihil is. De rendementsgrondslag box 3 bedraagt daarom nihil.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-11-2023 (gepubl. 30-11-2023).
Beschikking fiscale eenheid Vpb heeft geen formele rechtskracht
Volgens de Hoge Raad komt er aan een beschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting geen formele rechtskracht toe. Wel kan een bv onder omstandigheden aan een afgegeven beschikking vertrouwen ontlenen dat sprake is van een fiscale eenheid, ondanks dat niet aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan.
Op verzoek van een bv en haar dochtervennootschap heeft de inspecteur bij beschikking van 21 maart 2011 besloten dat er een fiscale eenheid vennootschapsbelasting tussen hen bestaat. In de aangifte vennootschapsbelasting 2010 heeft de bv het verlies van de dochtermaatschappij geclaimd. Zowel de aanslag vennootschapsbelasting 2010 als de beschikking voor verliesvaststelling zijn overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Later is de inspecteur van mening veranderd en beweert dat er nooit sprake is geweest van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en de dochtermaatschappij. Hierdoor heeft hij nagevorderd en het verlies herzien.
Uitleg Hoge Raad over beschikking fiscale eenheid Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de inspecteur gebonden is aan de beschikking fiscale eenheid voor het verleden. De staatssecretaris heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad casseert het oordeel van Hof Den Bosch. Volgens de Hoge Raad gaat de betekenis van een beschikking fiscale eenheid namelijk niet zover dat deze automatisch betekent dat er een fiscale eenheid ontstaat als niet aan de vereisten daarvoor is voldaan. Daarom is intrekking of herziening van de beschikking fiscale eenheid in deze gevallen niet noodzakelijk om te voorkomen dat dit gevolg plaatsvindt. De afwijkende oordelen van het hof zijn onjuist. De Hoge Raad verwijst de zaak naar een ander gerechtshof. In het kader van deze verwijzingsprocedure merkt de Hoge Raad op dat een beschikking fiscale eenheid wel als een expliciete toezegging kan worden opgevat, die onder bepaalde omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen wekt bij de betrokken belastingplichtigen dat zij een fiscale eenheid vormen. Vervolgens legt de Hoge Raad het geldende juridische kader hiervoor uit.
Inspecteur niet gebonden aan foutieve beschikking Daarnaast legt de Hoge Raad uit dat belanghebbende niet kan afleiden uit de ‘Instructie herzien of intrekkingen van beschikkingen’ van de Belastingdienst dat de inspecteur gebonden is aan de beschikking fiscale eenheid.
Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond en verwijst de zaak naar een ander hof voor onderzoek naar de vraag of de bv vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de beschikking fiscale eenheid Vennootschapsbelasting.
Bron: Hoge Raad 01-12-2023.
Afkoopsom huurovereenkomst belast met btw
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de afkoopsom die de huurder ontvangt voor de beëindiging van de huurovereenkomst van het bedrijfspand belast met btw. Die afkoopsom volgt namelijk het regime van de huurovereenkomst. Bij het aangaan van de huurovereenkomst is gekozen voor met btw-belaste verhuur.
Een ondernemer voor de btw gaat per 1 juli 2010 een huurovereenkomst aan voor een bedrijfsruimte en parkeerplaatsen. Bij die verhuur is gekozen voor btw-belaste verhuur. De verhuurder wil de bedrijfsruimte verkopen. Daarom zijn de ondernemer en verhuurder in onderling overleg tot beëindiging van de huurovereenkomst gekomen. Daarbij is bedongen dat de huurder recht heeft op een afkoopsom van € 250.000. De ondernemer heeft geen omzetbelasting aangegeven over de ontvangen afkoopsom. Daarom heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd en een verzuimboete. In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht zijn opgelegd.
Huur belast met btw dan is afkoopsom ook belast Vaststaat dat de ontvangen afkoopsom voor de omzetbelasting een vergoeding is voor een verrichte dienst, te weten het instemmen met de ontbinding van de huurovereenkomst. De rechtbank leidt uit het Lubbock Fine-arrest van het Europese Hof af dat als de overeengekomen huur belast is met btw de afkoopsom bij ontbinding van de huurovereenkomst ook met btw belast is.
Matiging verzuimboete De ondernemer is het niet eens met de verzuimboete. Volgens de rechtbank is geen sprake van een pleitbaar standpunt gezien de stand van de rechtspraak en de heersende leer. Voor zijn stelling dat sprake is van avas levert de ondernemer geen bewijs. Wel wordt de boete gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 13-11-2023 (gepubl. 30-11-2023).
Uitkering levensverzekering aan echtgenote valt niet in nalatenschap
Een uitkering uit levensverzekering is onder omstandigheden niet van invloed op de omvang van de geldvorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenote.
Een man overlijdt op 11 november 2015. Op dat moment is hij voor de tweede keer in wettelijke gemeenschap getrouwd. Deze tweede echtgenote heeft twee kinderen, die stiefkinderen van erflater zijn. Uit het eerste huwelijk zijn een dochter en een zoon geboren. In het testament van erflater is de wettelijke verdeling van toepassing, de vier (stief)kinderen krijgen ieder 1/4e deel van 99% van de nalatenschap. Naar aanleiding van het overlijden van de man, ontvangt de tweede echtgenote een uitkering uit een levensverzekering € 400.000. De verzekeraar heeft dit bedrag uitbetaald aan de bank waar erflater en zijn tweede echtgenote de hypothecaire lening hebben afgesloten om die lening deels af te lossen.
Geschil In cassatie is in geschil of de uitkering uit de levensverzekering van invloed is op de vaststelling van de omvang van de geldvordering(en) van de (stief)kinderen ten laste van de tweede echtgenote.
Uitspraak Hof Den Bosch Het gaat in deze uitspraak om de vaststelling van de omvang van de geldvorderingen van de vier (stief)kinderen op de tweede echtgenote van erflater. Deze vorderingen zijn het gevolg van de wettelijke verdeling volgens art. 4:13 BW. Eerder heeft het hof voor de omvang van die geldvorderingen, de uitkering uit de levensverzekering meegeteld. Door die uitkering is de hypothecaire lening namelijk verlaagd en daardoor zijn de vorderingen van de (stief)kinderen gestegen.
Uitkering levensverzekering valt niet in nalatenschap De Hoge Raad is het niet eens met het hof en casseert de uitspraak. Volgens de Hoge Raad heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat de tweede echtgenote begunstigde was van de levensverzekering. De uitkering van € 400.000 valt daarom in het privévermogen van de tweede echtgenote. Dit impliceert dat deze uitkering niet in de nalatenschap van de erflater valt en niet van invloed is op de omvang van de geldvorderingen van de (stief)kinderen.
Valse factuur in administratie opnemen is geen fraude
Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het opnemen van een valse factuur in de administratie op zichzelf geen fiscale fraude vormt. Pas wanneer iemand de valse factuur aan derden presenteert, kan fraude aan de orde zijn.
De zaak voor het hof ziet op een accountant/financieel adviseur die begin 2016 is gaan werken voor een bv. Deze bv houdt zich onder meer bezig met het adviseren en het begeleiden, ontwerpen en uitvoeren van grond-, weg-, en waterbouwkundige werkzaamheden. De accountant is verantwoordelijk voor de financiële administratie van de bv. In dat kader houdt hij zich bezig met de facturatie, de belastingen, de betalingen, de jaarstukken en alle bijbehorende bedrijfsadministratiezaken. Hij vormt samen met de oprichter van de bv en een andere man het managementteam van de bv. Op 27 maart 2018 gaat de bv failliet.
Onderzoek en tenlastelegging De Belastingdienst houdt vervolgens een boekenonderzoek naar de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018. Daarbij stelt de fiscus onder andere vast dat een creditfactuur van 30 juli 2015 vermoedelijk valselijk is opgesteld. Ook blijken de gegevens van de financiële administratie niet aan te sluiten bij de gegevens van de aangiften omzetbelasting. De Belastingdienst besluit de zaak aan te melden voor een strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek richt zich eerst op de oprichter van de bv, maar later ook op de accountant. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek legt het Openbaar Ministerie (OM) de accountant grofweg gezegd ten laste dat hij:
opzettelijk een valse factuur heeft gebruikt om als bewijs van enig feit te dienen; en
een onjuiste fiscale administratie heeft bijgehouden, wat uiteindelijk ertoe heeft geleid dat de bv te weinig belasting heeft betaald.
Valse factuur is niet gebruikt Het hof haalt uit (oude) rechtspraak dat het enkel in de administratie opnemen van een valse factuur geen vorm van strafbaar gebruik is. Zelfs niet als het enkele doel van het opnemen van valse facturen in de administratie van het bedrijf is om eventuele controlerende ambtenaren en ‘eventueel later de curator’ te misleiden. Het is zelfs zo dat ook valse facturen vallen onder de bewaarplicht, aldus het hof. Er is pas sprake van het gebruikmaken van een valse factuur alsof deze echt is als de verdachte de factuur tegenover derden gebruikt. Maar tegen de tijd dat de valse factuur ter beschikking is gesteld aan de curator, werkte de accountant niet meer voor de bv. Daarom spreekt het hof hem vrij van het opzettelijk gebruiken van een valse factuur.
Accountant probeerde juist administratie te verbeteren Vervolgens constateert het hof dat de accountant is aangenomen om de niet-sluitende administratie van de bv op orde te brengen. Toen dat in 2016 niet snel genoeg lukte, heeft de bv nog iemand anders aangetrokken. Daarom valt niet te zeggen dat de bv de opzet had om een niet-sluitende administratie te voeren over de jaren 2016 en 2017, laat staan dat dit de accountant ten laste is te leggen. Hij heeft zich juist ingespannen om de administratie op orde te krijgen. Ook op dit punt spreekt het hof hem daarom vrij.
Bron: Hof Den Bosch 21-11-2023 (gepubl. 23-11-2023).
Pensioen en cao voor bezorgers Deliveroo
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat Deliveroo gebonden is aan de cao en pensioenpremies moet afdragen voor bezorgers. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof inzake de cao zonder nadere motivering bevestigd. In de andere zaak heeft de Hoge Raad het cassatieberoep ook verworpen.
Deliveroo onderhoudt een digitaal platform waarop restaurants maaltijden aanbieden die consumenten via dat platform kunnen bestellen. Sinds september 2015 biedt Deliveroo in Nederland een bezorgservice. Deliveroo laat de bestelde maaltijd per fiets bij de consument bezorgen. Per 30 november 2022 heeft Deliveroo haar werkzaamheden in Nederland beëindigd.
Hof Amsterdam inzake toepassing cao Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de kernactiviteit van Deliveroo het bezorgen van maaltijden is. Dit geldt als het ‘tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verrichten anders dan van personen, over de weg’, zoals omschreven in de cao voor het beroepsgoederenvervoer. Daardoor is de cao van toepassing. Daaraan doet niet af dat fietskoeriers in Nederland een relatief nieuw fenomeen zijn.
Cassatieberoep Deliveroo heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van Hof Amsterdam. De Hoge Raad heeft echter het cassatieberoep zonder nadere motivering verworpen.
Hof Amsterdam inzake bedrijfstakpensioenfonds In een andere procedure bij Hof Amsterdam is de verplichte aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg in geschil. De hiervoor omschreven kernactiviteit van Deliveroo kan niet anders worden gezien dan ‘het tegen betaling vervoeren van goederen over de weg’, zoals omschreven in het verplichtstellingsbesluit. Verder is nog van belang dat kantoorpersoneel ten opzichte van bezorgers veruit in de minderheid is. Ook heeft het grootste deel van de bedrijfskosten betrekking op de bezorgactiviteit en de afspraken met de aangesloten restaurants omvatten in het merendeel van de gevallen een commissie voor het bezorgen van de maaltijden. Het hof oordeelt dat Deliveroo onder de verplichte werking van het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg valt.
Cassatieberoep Ook tegen deze uitspraak van Hof Amsterdam heeft Deliveroo cassatie ingesteld. Deliveroo is van mening dat de verplichte aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds niet geldt, omdat dit alleen van toepassing is op gemotoriseerd vervoer. De Hoge Raad is het hier niet mee eens.
Verplichtstellingsbesluit onverbindend? Deliveroo heeft bij de Hoge Raad de stelling ingenomen dat als het verplichtstellingsbesluit zo wordt uitgelegd dat haar activiteiten daaronder vallen, dit besluit onverbindend is. De reden is dat bij de totstandkoming van het besluit de vereiste representativiteit van werkgevers in dat geval zou hebben ontbroken. Volgens de Hoge Raad heeft Deliveroo geen belang bij deze klacht. Ook als achteraf bezien de wettelijk vereiste representativiteit bij de totstandkoming van het verplichtstellingsbesluit zou hebben ontbroken, betekent dit in het stelsel van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 niet dat het verplichtstellingsbesluit jegens Deliveroo buiten toepassing moet blijven. De Hoge Raad verwerpt dan ook dit cassatieberoep.
Bron: Hoge Raad 24-11-2023, Hof Amsterdam 21-12-2021.
IB-aftrek vrije ruimte kan over gewoon loon
Nederlandse werknemers met een buitenlandse werkgever hebben recht op een aftrek van het percentage van de vrije ruimte. Deze aftrek is over gewoon loon te berekenen.
Een Nederlandse man heeft in 2016 als piloot werkzaamheden verricht voor een buitenlandse vliegmaatschappij. In 2016 is hij gestationeerd in Eindhoven. Op grond van zijn arbeidsovereenkomst heeft de piloot recht op bepaalde vergoedingen. Volgens de man gaat het hier om kostenvergoedingen die vallen onder gerichte vrijstellingen in de werkkostenregeling. Hoewel zijn werkgever als niet-inhoudingsplichtige de werkkostenregeling niet kan toepassen, zijn inkomensbestanddelen die anders vrijgesteld zouden zijn, onbelast bij de piloot. De Belastingdienst stelt echter dat de vergoedingen niet voldoen aan het aanwijzingscriterium. Aan de gebruikelijkheidstoets is evenmin voldaan. Daarom vallen de kostenvergoedingen niet onder een gerichte vrijstelling, aldus de fiscus.
Aanwijzingscriterium en gebruikelijkheidstoets gelden niet Hof Den Haag stelt echter dat de vrijstelling in de inkomstenbelasting is bedoeld om werknemers met een buitenlandse werkgever niet ongunstiger te behandelen dan werknemers met een Nederlandse werkgever. Daarom moeten werknemers met een buitenlandse werkgever een aftrek krijgen die op zijn minst gelijk is aan het percentage van de vrije ruimte. Die aftrek geldt niet alleen voor aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, zo oordeelt het hof. Gewoon loon kan er dus ook onder vallen. De vergoedingen moeten wel binnen de voorwaarden en grensbedragen van de desbetreffende gerichte vrijstellingen blijven. Daarbij moet het gaan om kosten waarvan het zakelijke karakter overheerst. Verder merkt het hof op dat de gebruikelijkheidstoets niet geldt voor gerichte vrijstellingen. Vrijwel alle gerichte vrijstellingen zien namelijk op zakelijke kosten die een werknemer noodzakelijkerwijs moet maken voor het vervullen van zijn dienstbetrekking.
Aannemelijk dat kosten zijn gemaakt De piloot overlegt te weinig bewijsmateriaal om aannemelijk te maken dat er meer kosten moeten worden aangemerkt als gerichte vrijstellingen. Het is wel duidelijk dat hij in zekere mate kosten ten behoeve van de dienstbetrekking moet hebben gemaakt. Daarom biedt de inspecteur bij wijze van compromis ter zitting aan een totaalbedrag van € 7.700 aan te merken als gerichte vrijstelling. Dit bedrag bestaat uit kosten voor het woon-werkverkeer, reiskosten om vluchten vanaf een ander vliegveld uit te voeren en reiskosten in het buitenland. Dit aanbod leidt tot een verdere vermindering van het fiscale loon met € 6.657.
Bron: Hof Den Haag 20-09-2023 (gepubl. 20-11-2023).
30%-regeling gaat door na evident onjuiste einddatum
Als voor zowel werknemer als inspecteur duidelijk is dat de einddatum in een beschikking 30%-regeling onjuist is, dient men te werken met de juiste einddatum.
In een zaak voor Rechtbank Den Haag heeft de Belastingdienst op 28 augustus 2014 per beschikking de 30%-regeling toegestaan voor een vrouw. Deze beschikking ziet op de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 augustus 2020. Op 1 juli 2018 treedt de vrouw in dienst bij een andere werkgever. De fiscus geeft in dat verband op 16 januari 2019 een nieuwe beschikking af. Daarin is de toepassing van de 30%-regeling toegekend voor de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 mei 2019. De vrouw maakt geen bezwaar tegen deze beschikking. Nadat zij per 1 juli 2019 bij een derde werkgever in dienst treedt, vraagt de vrouw opnieuw om toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur wijst dit verzoek af, omdat volgens de beschikking van 16 januari 2019 de toepassing van de 30%-regeling is geëindigd op 31 mei 2019.
Beschikking van 2019 heeft formele rechtskracht Maar de vrouw is het niet eens met de Belastingdienst. Zij stelt dat de einddatum van 31 mei 2019 berust op een vergissing van de inspecteur. Daarom zou 31 augustus 2020 nog steeds de einddatum zijn. De rechtbank constateert dat de beschikking van 16 januari 2019 formele rechtskracht heeft gekregen. Bij de afwijzing van de aanvraag in 2019 is echter van een evident onjuiste einddatum van de looptijd van de 30%-regeling uitgegaan. In zo’n geval van een voor beide partijen evidente onjuistheid staat de formele rechtskracht van de beschikking van 16 januari 2019 niet in de weg aan het afgeven van een nieuwe beschikking. Deze nieuwe beschikking moet dan de juiste einddatum hebben, namelijk 31 augustus 2020. Over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 is de 30%-regeling dus toe te passen.
Bron: Rb. Den Haag 05-06-2023 (gepubl. 15-11-2023).
Btw aftrekken is woning aanwijzen als ondernemingsvermogen
Een btw-ondernemer heeft zijn gemengd gebruikte woning tijdig als btw-ondernemingsvermogen aangemerkt als hij in zijn eerste btw-aangifte de btw deels aftrekt.
Op 5 juni 2000 sluiten twee echtgenoten een koop/aannemingsovereenkomst voor de bouw van een vrijstaande woning. De levering van de bouwkavel vindt dezelfde maand plaats. Daarbij verklaart de echtgenoot te weten dat de verkoper een energiebedrijf zal aanwijzen om een zogeheten PV-installatie te realiseren. De echtgenoot verplicht zich om deze installatie steeds in stand te houden, te onderhouden en te verzekeren. De verwarming van de woning zal plaatsvinden via zonnecollectoren/zonnepanelen in combinatie met aansluiting op een warmtenet. Op 8 juli 2019 dient de man een aangifte omzetbelasting 2001 voor startende ondernemers in. Per saldo vraagt hij € 10.083 aan omzetbelasting terug. Aanvankelijk kent de inspecteur de hele teruggaaf toe. Naderhand constateert hij dat de teruggaaf ook ziet op een gedeelte van de kosten, die zijn gemaakt tijdens de bouw van het dak van de woning. Voor dit deel van de teruggaaf legt de Belastingdienst de man een naheffingsaanslag op.
Woning bij verzoek om teruggaaf geëtiketteerd Het geschil mondt uit in een beroepsprocedure. Tegen de tijd dat het geschil is beland voor Hof Arnhem-Leeuwarden zijn de partijen het erover eens dat de man tijdig om teruggaaf van btw heeft verzocht. Evenmin is in geschil dat de man vanwege het gemengd gebruik van de woning in beginsel ervoor heeft kunnen kiezen om alle met betrekking tot de oplevering in rekening gebrachte omzetbelasting af te trekken. De vraag is echter of de man de woning tijdig tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. Het hof stelt dat hier volstaat dat de man het verzoek om teruggaaf heeft gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. De man heeft in de bijlage van zijn verzoek om teruggaaf de btw op de bouw van de woning deels afgetrokken. Daarmee heeft hij volgens het hof zijn keuze gemaakt om de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
Woning is tijdig tot ondernemingsvermogen gerekend Het verzoek om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen is daarnaast tijdig gedaan. De btw-ondernemer kan deze keuze nog maken bij de aangifte over het tijdvak waarin hij het pand in gebruik neemt. Dit betekent dat de man deze keuze heeft kunnen maken bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte over het tijdvak 2001. Dit heeft hij ook daadwerkelijk gedaan. Daarom oordeelt het hof dat de naheffingsaanslag terecht in de procedure voor de rechtbank is vernietigd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 07-11-2023 (gepubl. 17-11-2023).