Uitkeringen vanwege beroepsziekte geen letselschade-uitkeringen
Een man is arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een ziekte die volledig door het werk is veroorzaakt. Hij stelt daarom dat de uitkeringen die hij daarvoor ontvang moeten worden aangemerkt als letselschade uitkeringen.
Een man is sinds 2001 arbeidsongeschikt en heeft in 2015 uitkeringen van het UWV en een verzekeringsmaatschappij ontvangen. Door de inspecteur zijn deze uitkeringen als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Volgens de man is dit niet terecht. Volgens hem betreft het letselschadeuitkeringen – de arbeidsongeschiktheid is immers een direct gevolg van zijn werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn dergelijke uitkeringen belast als inkomen uit sparen en beleggen en dus niet als inkomen uit werk en woning.
Volgens Hof Den Haag brengt de omstandigheid dat de uitkeringen worden verstrekt als gevolg van de beroepsziekte niet mee dat de uitkeringen moeten worden aangemerkt als letselschade-uitkeringen. In de jurisprudentie van de Hoge Raad waar de man naar verwees was de situatie namelijk anders. Daar was steeds sprake van door een werkgever verstrekte vergoedingen voor (immateriële) schade en verlies aan arbeidskracht. De uitkering van het UWV is een publiekrechtelijke WAO-uitkering die dient ter (gedeeltelijke) vervanging van het inkomen dat de man genoot vóór zijn arbeidsongeschiktheid; de uitkering van de verzekeringsmaatschappij dient om de WAO-uitkering aan te vullen, zodat de inkomensterugval ten opzichte van het laatst verdiende salaris wordt verminderd. Beide uitkeringen strekken er dus toe het als gevolg van de arbeidsongeschiktheid verloren inkomen te vervangen.
Bron: Hof Den Haag 10-07-2019
Bank kan klant weigeren vanwege belastingontwijking
Banken moeten van De Nederlandsche Bank (DNB) in de gaten houden of hun klanten belasting ontwijken. Als klanten aan belastingontwijking doen, kan dat volgens DNB reden zijn om ze te weigeren.
De DNB heeft in juli aanbevelingen gepubliceerd in een good practices document waarin wordt aangegeven hoe banken moeten omgaan met belastingrisico’s bij hun cliënten. Dit document is tot stand gekomen na een consultatieronde met de banken. In het definitieve document worden praktijkvoorbeelden gegeven voor de identificatie van fiscale integriteitsrisico’s.
Volgens de toezichthouder is het voor banken ook een wettelijke verplichting om na te gaan of cliënten geen belasting ontwijken. Volgens de banken gaat DNB hiermee te ver. Belastingdeskundigen wijzen erop dat zo illegale belastingontduiking en legale belastingplanning op één hoop worden gegooid.
Volgens DNB mogen banken echter om illegale belastingontduiking op het spoor te komen (legale) ontwijking niet negeren. Ook kan belastingontwijking de reputatie van een bank beschadigen en afbreuk doen aan het vertrouwen in de financiële sector.
Bron: FD 7-08-2019
Geen btw-aangiften
De Belastingdienst gaat een brief sturen aan ondernemers die minimaal één jaar geen btw aan de Belastingdienst hebben afgedragen of in aftrek hebben gebracht. De Belastingdienst gaat er dan van uit dat de onderneming is gestopt.
Ondernemers die zo’n brief ontvangen, maar niet zijn gestopt met hun onderneming krijgen tot uiterlijk 2 september de tijd om te reageren op de brief van de Belastingdienst. In een brief aan de Belastingdienst moet men dan aangeven waarom minimaal één jaar is ingevuld dan niets is aan te geven, waarom men mogelijk onder een ontheffing, vrijstelling of bijzondere regeling valt of waarom de kleineondernemingsregeling van toepassing is (in dat laatste geval moet bij komende aangiften het bedrag van de voorlopige of definitieve vermindering bij rubriek 5 worden aangegeven). Vergeet ook niet in de brief het kenmerk van de ontvangen brief, uw telefoonnummer en e-mailadres te vermelden.
Na ontvangst van de brief neemt de Belastingdienst schriftelijk of telefonisch contact op. Het omzetbelastingnummer trekt de Belastingdienst niet in voordat er contact is geweest.
Klopt het, dat de onderneming is gestopt, dan hoeft men niets te doen. De Belastingdienst trekt het omzetbelastingnummer in. De Belastingdienst kan het omzetbelastingnummer ook intrekken door gebrek aan economische activiteiten. Mogelijk moet men dan btw betalen over de waarde van bedrijfsmiddelen die naar privé zijn overgegaan.
Bron: Belastingdienst 1-08-2019
Volle hypotheekrenteaftrek dankzij economische eigendom
Wie juridisch voor de helft eigenaar is van een eigen woning, maar voor 100% de economische eigendom heeft, mag van Rechtbank Den Haag de hele hypotheekrente aftrekken.
Een echtpaar is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Gedurende hun huwelijk verkrijgen zij een eigen woning die zij met een hypotheek financieren. Wanneer het tot een echtscheiding komt, komen de ex-echtgenoten overeen dat de vrouw vanaf 1 januari 2014 alle lasten van de woning voor haar rekening neemt. Zou op 1 januari 2017 duidelijk worden dat de vrouw de woning niet op haar naam kan overnemen, dan blijft haar ex-echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk. In deze situatie zal een onderhandse verkoop van de woning aan een derde plaatsvinden. De ex-echtgenoten zullen dan ieder de helft van de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten ontvangen. Zo ver komt het echter niet: de vrouw verkrijgt op 19 januari 2017 de volledige eigendom van de woning. In haar aangifte inkomstenbelasting over 2016 geeft zij de woning voor 100% op als eigen woning. Ze trekt daarom de volledige hypotheekrente af. De Belastingdienst gaat daarmee niet akkoord, omdat de vrouw over 2016 maar 50% van de juridische eigendom had. Voor de rechtbank maakt dat niet uit. Door alle kosten voor haar rekening te nemen, heeft de vrouw de economische eigendom van de woning gekregen. Dat de waardeverandering van de woning haar niet volledig toekomt als zij de woning niet tijdig op haar naam kan laten zetten, doet daar niets aan af. Deze omstandigheid heeft zich immers niet voorgedaan. Nu de vrouw 100% van de economische eigendom heeft, mag zij de hypotheekrente eveneens volledig aftrekken.
Bron: Rb. Den Haag 3-06-2019 (publ. 2-08-2019)
Geen opgewekt vertrouwen dat er een boete volgt
Wordt voor een bepaald feit een fiscale boete opgelegd, dan kan een belastingplichtige voor datzelfde feit in principe niet meer strafrechtelijk worden vervolgd, tenzij er sprake is van nieuwe bezwaren. Een belastingplichtige meende aan het feit dat hij een fiscale boete had gekregen, het vertrouwen te kunnen ontlenen dat over een andere periode ook een fiscale boete volgt, zodat strafvervolging niet mogelijk meer was.
Een belastingplichtige werd door het OM ten laste gelegd dat hij over een reeks jaren – al dan niet als medeplichtige – onjuiste aangiften IB had gedaan, opzettelijk niet (op tijd) aangiften IB had ingediend, opzettelijk onjuiste aangiftes btw had gedaan en niet voldaan had aan zijn inlichtingenplicht door opzettelijk verstrekken van valse documenten.
Zijn advocaat verweert zich met de stelling dat de man al verzuimboetes had gekregen voor de te late aangiften en een vergrijpboete voor een onjuiste aangifte btw (over een ander tijdvak). Daarmee is volgens de advocaat gekozen voor de bestuursrechtelijke weg. De strafrechtelijke weg is daardoor afgesloten. Daarnaast is bij de man het vertrouwen opgewekt dat hij ook voor de aangifte IB/PVV over 2014 en aangiften omzetbelasting over januari – augustus 2016 fiscale boetes zou moeten betalen. Strafrechtelijke vervolging zou daarom volgens de advocaat in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel.
Rechtbank Rotterdam constateert dat de man inderdaad al verzuimboetes heeft moeten betalen voor het niet (op tijd) indienen van de aangifte IB/PVV. Het zogeheten ‘una via-beginsel’ staat daarom strafrechtelijke vervolging niet meer toe. Maar voor de andere feiten is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk. De vergrijpboete voor de omzetbelasting ziet immers op een andere periode. En de stelling van het opgewekte vertrouwen dat er een fiscale boete zou volgen, zodat strafrechtelijke vervolging niet mogelijk was, vond de rechtbank echt te ver gaan. De rechtbank meent dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen.
Rb. Rotterdam 23-07-2019
Oprichting bv straks online mogelijk
Volgens de onlangs gepubliceerde Europese Richtlijn digitalisering oprichting en inschrijving van kapitaalvennootschappen moet het vanaf 1 augustus 2021 mogelijk zijn om digitaal een bv op te richten via een digitale notariële akte.
Op grond van de richtlijn moeten lidstaten het mogelijk maken dat bepaalde kapitaalvennootschappen langs digitale weg kunnen worden opgericht. In Nederland gaat het in ieder geval om bv’s. In antwoord op Kamervragen geeft minister Dekker voor Rechtsbescherming aan dat bij de implementatie van de richtlijn zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het al bestaande systeem. Ook na de implementatie zal de notaris dus een rol hebben bij de oprichting van een bv. De minister wil dat het mogelijk wordt om de digitale oprichting van bv’s in Nederland te laten plaatsvinden via een digitale notariële akte.
De Richtlijn schrijft voor dat bv’s volledig online kunnen worden opgericht zonder dat de oprichters voor de notaris moeten verschijnen. Naast een digitale akte zullen daarom ook digitale identificatie en digitale ondertekening mogelijk moeten worden gemaakt. Daarbij zijn een betrouwbaar digitaal identificatiemiddel en een betrouwbare digitale handtekening van groot belang. Mede om digitale oprichting van bv’s mogelijk te maken, werkt de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) aan de ontwikkeling van deze digitale instrumenten onder de (werk)naam NotarisID.
Bron: KNB 16-07-2019
Recht op proceskostenvergoeding niet snel te beperken
Vergeet een belastingplichtige voor de rechtbank om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase aan te kaarten, dan mag dat geen reden zijn om in hoger beroep bij het gerechtshof de proceskostenvergoeding te weigeren, omdat de belastingplichtige al bij de rechtbank om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase had kunnen vragen.
Een man dient een bezwaarschrift in tegen zijn WOZ-beschikking. Hij motiveert zijn bezwaar onder meer door een taxatierapport te laten opstellen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift verlaagt de gemeente het bedrag van de WOZ-beschikking. Maar de man krijgt geen vergoeding voor de kosten van het taxatierapport. De man vindt dat de WOZ-beschikking verder omlaag moet en begint een beroepsprocedure. In de procedure voor de rechtbank komt de bezwaarkostenvergoeding niet aan de orde. Pas voor het hof vraagt de man om een vergoeding van de kosten van het taxatierapport. Het hof kent hem deze vergoeding toe, maar ziet geen reden om de man een vergoeding van de kosten van hoger beroep toe te kennen. Hij had immers al voor de rechtbank om de bezwaarkostenvergoeding kunnen vragen, zo redeneert het hof. Volgens de Hoge Raad is dit echter niet van belang. De man is in hoger beroep in het gelijkgesteld. Het hof had hem dan ook een proceskostenvergoeding moeten toekennen.
Bron: Hoge Raad 19-07-2019
Ondernemers: fiscale eenheid behouden
De fiscale eenheid moet behouden blijven, nu er geen betere alternatieven op tafel zijn gekomen in een eerste consultatie voor een nieuwe groepsregeling. Dat schrijven VNO-NCW en MKB-Nederland in een reactie op een consultatie door het ministerie van Financiën.
Van de vier door Financiën voorgelegde opties kiezen de ondernemers voor behoud van de huidige regeling. Dit sluit fiscaal het beste aan bij de manier waarop een ondernemer kijkt naar zijn onderneming, namelijk als één economische entiteit. Ook uit een internationale vergelijking volgt dat het huidige Nederlandse systeem veruit het beste scoort op de kenmerken die voor ondernemers relevant zijn, zoals de uitvoerbaarheid, weinig administratieve lasten en fiscale neutraliteit.
VNO-NCW en MKB-Nederland zijn tegen afschaffing van de fiscale eenheid (één van de andere denkrichtingen in de consultatie), omdat dit het Nederlandse ondernemersklimaat op achterstand zet. Mocht er een alternatieve groepsregeling komen zoals de andere denkrichting van verlies- of winstoverdracht, dan moet dat eerst goed worden uitgewerkt om te kunnen beoordelen of zo’n regeling evengoed scoort. De voorgestelde andere alternatieven zijn niet aantrekkelijker voor ondernemers dan de huidige situatie.
Bron: VNO-NCW 26-07-2019
Bestuurder aansprakelijk na opeisen afnemersbetalingen
Als de bestuurder van een bv het volledige bedrag van ontvangen afnemersbetalingen overmaakt naar zijn privérekening, veroorzaakt hij dat de bv de btw op de betaalde facturen niet kan afdragen en is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Amsterdam. De Belastingdienst kan de bestuurder in zo’n geval aansprakelijk stellen.
De bestuurder van een bv boekte de bedragen die zijn bv ontving van afnemers grotendeels dan wel volledig over naar zijn privérekening. Later liet hij de afnemers rechtstreeks op zijn privérekening betalen. Hierdoor hield de bv net genoeg geld over om de lopende uitgaven te kunnen betalen, maar de verschuldigde btw kon niet worden afgedragen. Daarom stelde de ontvanger de bestuurder aansprakelijk voor de niet-afgedragen btw. Het hof oordeelde dat de ontvanger juist had gehandeld. Doordat de bestuurder ervoor had gezorgd dat de afnemersbetalingen grotendeels dan wel volledig op zijn privérekening waren beland, was er sprake van onbehoorlijk bestuur en was de bestuurder terecht aansprakelijk gesteld.
Bron: Hof Amsterdam 17-7-2019 (datum uitspraak: 16-4-2019)
Tijdelijk verhuurd tuinhuis valt in box 3
Als een belastingplichtige een deel van zijn eigen woning tijdelijk verhuurt, is de huuropbrengst onbelast, zo heeft Hof Amsterdam bevestigd. Maar het tijdelijk verhuurde deel valt dan wel in box 3.
In deze zaak ging het om een tuinhuisje dat tijdelijk werd verhuurd. Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning niet aan de orde is als slechts een deel van de eigen woning wordt verhuurd. Ook bepaalde de rechtbank dat het tijdelijk verhuurde deel dan niet in box 3 valt. De Belastingdienst ging tegen deze uitspraak in beroep en kreeg van het hof gedeeltelijk gelijk. Het hof was het met de rechtbank eens dat de tijdelijke gedeeltelijke verhuur van de eigen woning niet onder de eerder genoemde regeling valt. Maar volgens het hof kon de belastingplichtige gedurende de tijdelijke verhuur van het tuinhuis niet over dit tuinhuis beschikken, zodat het gedurende die periode niet tot de eigen woning kon worden gerekend. Hierdoor viel het tuinhuis in box 3 en kon de huuropbrengst onbelast blijven.
Bron: Hof Amsterdam, 11-7-2019