Geen dwaling als risico van faillissement niet is overwogen
Kan men met een beroep op dwaling het nadeel van het terugnemen van de bedrijfsopvolgingsregeling bij faillissement van de overgedragen onderneming voorkomen? Niet als het risico van faillissement niet is overwogen op het moment van schenking, aldus Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Op 29 september 2014 krijgen drie kinderen 25 certificaten van aandelen in een bv geschonken van hun ouders. De certificaten hebben bij de ouders tot een aanmerkelijk belang (ab) behoord. De begunstigden passen in hun aangiftes schenkbelasting met betrekking tot deze schenking van certificaten de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toe. Een zoon van de schenkers heeft dankzij de BOR recht op een voorwaardelijke vrijstelling van € 444.790. In 2017 overlijdt de vader van deze man en de bv gaat failliet. De kinderen van de erflater en hun moeder, die mede handelt als executeur-testamentair, ondertekenen een overeenkomst. Hierin stellen zij dat zij bij de schenking van de certificaten het voornemen hadden om de desbetreffende onderneming minstens vijf jaren voort te zetten. Maar zij waren zich niet bewust van het risico van een voortijdig faillissement. Daarom willen zij met een beroep op dwaling de geschonken certificaten gratis terug leveren aan hun moeder.
Vervallen BOR bij faillissement mag niet zijn verwacht De Belastingdienst verwerpt dit beroep op dwaling en neemt daarom de toepassing van de BOR terug. Volgens de rechtbank is dat terecht. Om met succes een beroep op dwaling te kunnen doen, moeten zowel de ouders als de kinderen op het moment van de schenking van de certificaten in een bepaalde veronderstelling hebben verkeerd. Namelijk dat een faillissement van de bv binnen vijf jaar na de schenking niet zou leiden tot het vervallen van de BOR. Maar daarvoor is vereist dat de ouders en de kinderen toen al rekening hielden met een voortijdig faillissement van de bv. In deze zaak was dat niet het geval. Hun adviseur heeft verklaard pas in 2016 bekend te zijn met een reëel risico van faillissement. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde voor een beroep op dwaling.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 03-04-2024 (gepubl. 09-04-2024).
Beperkt overgangsrecht volstaat voor inkorting 30%-regeling
Rechtbank Noord-Holland staat een inkorting van de maximale looptijd van een beschikking 30%-regeling toe als dat het gevolg is van gewijzigde wetgeving.
Een man krijgt voor zijn tewerkstelling in Nederland op 25 april 2016 een beschikking voor de toepassing van de 30%-regeling. Deze 30%-beschikking vermeldt een looptijd te hebben van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2024. Maar de beschikking bevat ook een voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving. Inderdaad vindt per 1 januari 2019 zo’n wijziging plaats doordat de maximale looptijd van de 30%-regeling wordt verkort van acht naar vijf jaar. Daarbij is sprake van slechts beperkt overgangsrecht. Voor de man betekent dit dat zijn werkgever tot en met 31 maart 2021 de 30%-regeling toepast. De man stelt dat de beperkte werking van het overgangsrecht een inbreuk vormt op het non-discriminatiebeginsel en het eigendomsrecht. Ook zou de vroegtijdige beëindiging van de 30%-regeling een individuele en buitensporig zware last voor de man vormen.
Wetgever koos bewust voor beperkt overgangsrecht De rechtbank merkt op dat de belastingrechter wetten in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Wil de belastingrechter een wettelijke bepaling buiten toepassing laten, dan moeten bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Het moet dan gaan om omstandigheden die de wetgever onvoldoende in zijn overweging heeft betrokken. Daardoor zou toepassing van de wettelijke bepaling in strijd komen met algemene rechtsbeginselen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een beperkt overgangsrecht. Bovendien heeft de verkorting van de maximale looptijd van de 30%-regeling geen materieel terugwerkende kracht. Verder is een wetswijziging in zijn algemeen een geldige reden om de looptijd van een beschikking in te korten. Het is daardoor eerder zo dat oude en nieuwe situaties gelijk in plaats van ongelijk worden behandeld. De rechtbank ziet evenmin in waarom de versobering van de 30%-regeling de man harder raakt dan andere belastingplichtigen. Daarom is zijn beroep ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 08-03-2024 (gepubl. 05-04-2024).
Verzuimboete voor bereidwillige ondernemer niet gepast
Rechtbank Noord-Holland vindt het opleggen van een betaalverzuimboete niet passend als de belastingplichtige al duidelijk bereid is om haar fiscale verplichtingen te voldoen.
Een accountantskantoor dient namens een bv een aangifte omzetbelasting in over het tweede kwartaal 2022. De bv moet volgens deze aangifte € 138.880 aan omzetbelasting betalen. Zij voldoet echter slechts € 1.752. Voor het resterende bedrag krijgt zij een naheffingsaanslag omzetbelasting en een betaalverzuimboete van 3% opgelegd. Vervolgens gaat de bv in bezwaar en beroep tegen de verzuimboete. Zij stelt dat ze van het accountantskantoor een onjuiste versie van de btw-aangifte heeft ontvangen. In deze onjuiste versie stond een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 1.752 vermeld. Deze omstandigheid is voortgekomen uit een softwarefout. Zodra deze fout is ontdekt, hebben de bv en haar accountant direct maatregelen getroffen om te voorkomen dat deze situatie zich nogmaals kan voordoen. Verder wijst de bv erop dat zij al tientallen jaren tijdig haar verschuldigde omzetbelasting heeft betaald. Daarnaast neemt zij deel aan horizontaal toezicht.
Slechts beperkt verwijtbaar verzuim De rechtbank oordeelt dat inspecteur zijn afwijzing van het bezwaarschrift onvoldoende heeft gemotiveerd. Wel concludeert de rechtbank dat de fout in het softwaresysteem van de accountant voor rekening van de bv komt. Er is dus geen sprake van afwezigheid van alle schuld. In beginsel is de betaalverzuimboete daarom terecht opgelegd. Maar de rechtbank stelt ook dat de bv slechts een beperkt verwijt valt te maken. Door complicatie in de zwangerschap van zijn dochter en een brand in het bedrijfspand was het begrijpelijk dat de bestuurder van de bv de onjuiste versie van de aangifte niet als zodanig had herkend.
Verzuimboete moet correct gedrag stimuleren Bovendien redeneert de rechtbank dat het opleggen van een verzuimboete is bedoeld om ondernemers te prikkelen om regelconform gedrag te vertonen. Maar de bv is al volledig bereid om te voldoen aan haar fiscale verplichtingen. Dit blijkt uit haar betalingsverleden, haar maatregelen om herhaling van de fout te voorkomen en haar deelname aan het horizontaal toezicht. Onder zulke omstandigheden schiet het opleggen van een verzuimboete het beoogde doel ver voorbij. Daarom vermindert de rechtbank de betaalverzuimboete tot nihil.
Bron: Rb. Noord-Holland 05-03-2024 (gepubl. 05-04-2024).
Ondernemer moet privé-agenda’s met zakelijke afspraken bewaren
Als een ondernemer zakelijke afspraken noteert in zijn privé-agenda, is zo’n agenda een onderdeel van zijn administratie dat onder de wettelijke bewaarplicht valt.
Een man drijft een belastingadvieskantoor in de vorm van een eenmanszaak. Tijdens een bij hem ingesteld boekenonderzoek verklaart hij zakelijke aangelegenheden in zijn privéagenda te hebben genoteerd. De inspecteur verzoekt de ondernemer daarom zijn privéagenda’s over 2012 tot en met 2015 over te leggen dan wel ter inzage te verstrekken. De man heeft hieraan niet voldaan. Hij verklaart niet meer te beschikken over deze privé-agenda’s. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Volgens Hof Den Bosch is dat terecht. Daarop gaat de belastingadviseur in cassatie.
Ondernemer had privé-agenda’s kunnen bewaren De Hoge Raad gaat ervan uit dat de ondernemer inderdaad niet meer over de privéagenda’s beschikt. Maar net zoals het hof meent de Hoge Raad dat de privéagenda’s gegevensdragers zijn die behoren tot de administratie van de belastingadviseur. Op grond van de wettelijke bewaarplicht had de ondernemer die agenda’s daarom zeven jaar moeten bewaren. Verder volgt uit het dossier dat de man niet in reactie op het verzoek van de inspecteur heeft aangevoerd dat hij als gevolg van overmacht niet meer beschikt over de privéagenda’s. Een en ander brengt mee dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Daaraan doet niet af dat de belastingadviseur niet meer beschikt over de agenda’s. De Hoge Raad verklaart daarom zijn cassatieberoep ongegrond.
Bron: Hoge Raad 05-04-2024, Hof Den Bosch 12-01-2022 (gepubl. 20-01-2022).
Hof beperkt grondslag excessieve vertrekvergoeding
Hof Den Bosch oordeelt dat vrije vergoedingen en verstrekkingen van de werkkostenregeling niet tot het loonbegrip voor de excessieve vertrekvergoeding behoren.
Een lid van de Raad van Bestuur van een onderneming is een vanuit het buitenland geworven werknemer. Hiervoor past de werkgever de eindheffing vanwege de 30%-regeling toe. Per 25 april 2018 is deze werknemer ontslagen. De werkgever past voor deze werknemer de regeling voor excessieve vertrekvergoeding toe. Naar aanleiding hiervan legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonheffingen op. Bij Hof Den Bosch is de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil. De werkgever past voor diverse gerichte vrijstellingen eindheffing toe, onder meer vanwege de 30%-regeling. Meer specifiek is daarom in geschil of het bedrag van de toegepaste gerichte vrijstellingen behoren tot het toetsloon voor de excessieve vertrekvergoeding.
Oordeel hof De werkkostenregeling is ingevoerd als vereenvoudiging. Als vrije vergoedingen en verstrekkingen tot het loonbegrip gaan behoren in het kader van de excessieve vertrekregeling, is dat in strijd met het doel van vereenvoudiging. Voorts is relevant dat bij invoering van de pseudo-eindheffing over de vertrekvergoeding de destijds geldende vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loonbegrip behoorden voor de excessieve vertrekvergoeding. Als deze wel tot voornoemd loonbegrip hadden moeten behoren, had het voor de hand gelegen dat de wetgever dit zou hebben geregeld. Voor aandelenopties is dit bijvoorbeeld wel expliciet geregeld. Het hof is het daarom met de werknemer eens dat moet worden uitgegaan van een wetshistorische en wetssystematische uitleg van het loonbegrip. Hieruit volgt dat vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loonbegrip voor de excessieve vertrekvergoeding behoren.
Bron: Hof Den Bosch 21-02-2024 (gepubl. 04-04-2024).
Geen uitdeling omdat bewustheid daarvan ontbrak
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van een uitdeling. De dga heeft voor de verkoopprijs van zijn woning aan zijn bv vertrouwd op een door een erkende taxateur vastgestelde waarde van zijn woning. Van een bewuste vermogensverschuiving is geen sprake.
Een dga en zijn echtgenote verkopen op 16 maart 2017 hun woning aan de holding voor € 768.000. Naar aanleiding van deze verkoop stelt de Belastingdienst een boekenonderzoek in. De Rijkstaxateur taxeert de woning op € 671.000. De Belastingdienst stelt dat de bv de dga heeft bevoordeeld door de woning voor een te hoog bedrag van de dga te kopen en legt aan de dga en zijn echtgenote een navorderingsaanslag op. Daarbij is € 97.000 als inkomen in box 2 in aanmerking genomen. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, meer specifiek is in geschil of sprake is van een uitdeling.
Aanleiding voor verkoop woning aan de holding De dga heeft de woning eerst onderhands willen verkopen voor € 849.000. Dat is niet gelukt. Omdat binnen de werkmaatschappij behoefte was aan representatieve ruimte is besloten om in de tussentijd de werkmaatschappij naar de woning te laten verhuizen. Omdat de woning onverkoopbaar bleef is vervolgens besloten om de woning aan de holding te verkopen en de werkmaatschappij de woning te laten huren van de holding. Nadat de waarde van de woning door de taxateur in 2016 is vastgesteld, is de economische eigendom van de woning met terugwerkende kracht naar 1 september 2015 aan de holding verkocht voor de getaxeerde waarde. Voor de waardering van de woning is aangesloten bij de waardering door een taxateur. De dga heeft als leek vertrouwd op een taxatie van een erkende, in de omgeving van de woning werkende, NVM-taxateur.
Oordeel rechtbank Voor een uitdeling is vereist dat de vennootschap en de dga zich bewust zijn geweest van een vermogensverschuiving. De rechtbank oordeelt dat er geen uitdeling is geweest omdat het bewustzijn er niet is geweest. Dit gelet op de gang van zaken en het taxatierapport waarin de waarde van de woning is vastgesteld op € 768.000. De navorderingsaanslagen worden vernietigd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-03-2024 (gepubliceerd 02-04-2024).
Geen 30%-regeling na studie in Antwerpen
Om onder de 30%-regeling te vallen, moet een werknemer gedurende een bepaalde periode vóór zijn tewerkstelling in Nederland ver genoeg van Nederland wonen.
Een man met de Indiase nationaliteit heeft van 24 september 2019 tot en met 31 oktober 2020 een verblijfsvergunning in België. In die periode volgt hij in België een masteropleiding. Na zijn afstuderen verkrijgt de man een verblijfsvergunning van een jaar zodat hij in Nederland een baan kan vinden. Op 4 november 2020 schrijft hij zich in de basisregistratie personen in op een Nederlands adres en opent hij in Nederland een bankrekening. Van 4 december 2020 tot en met 28 februari 2021 verricht hij werkzaamheden verricht voor een uitzendbureau. Op 8 maart 2021 sluit de man een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever. De man is per 15 maart 2021 als trainee in dienst getreden bij deze werkgever. De man meent dat zijn werkgever de 30%-regeling mag toepassen. Maar de Belastingdienst wijst de toepassing van deze regeling af. De inspecteur betwist dat de man kwalificeert als een ingekomen werknemer.
Niet uit het buitenland aangeworven Om in het kader van de 30%-regeling te kwalificeren als een ingekomen werknemer moet de man voldoen aan bepaalde voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat hij vanuit het buitenland is aangeworven. Ook moet hij in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van zijn tewerkstelling in Nederland in het buitenland woonachtig zijn geweest. Bovendien moet in die periode zijn woonplaats meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland verwijderd zijn geweest. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de man bij het aangaan van zijn dienstbetrekking al in Nederland woonde. Hij had al uitzendactiviteiten verricht en zocht naar een vaste baan in Nederland. Dat hij aanvankelijk nog maar een tijdelijke verblijfsvergunning had, maakt dat niet anders.
Te dicht bij de Nederlandse grens gewoond Verder maakt de man niet aannemelijk dat in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden vóór zijn tewerkstelling zijn woonplaats meer dan 150 kilometer was verwijderd van de Nederlandse grens. Tijdens zijn studie in België verbleef hij bijvoorbeeld in Antwerpen, dat minder dan 150 kilometer is verwijderd van de Nederlandse grens. De rechtbank constateert dat de man niet voldoet aan de voorwaarden voor de kwalificatie als ingekomen werknemer. De toepassing van de 30%-regeling is daarom terecht geweigerd.
Bron: Rb. Den Haag 23-01-2024 (gepubl. 27-03-2024).
Geen verlaagd btw-tarief voor openluchtvoorstelling
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat voor toepassing van het verlaagde tarief omzetbelasting het begrip ‘bioscoop’ taalkundig en strikt moet worden uitgelegd.
Een bv exploiteert een animatiestudio. Tot de werkzaamheden behoort het maken van audiovisuele creaties die in de vorm van een voorstelling worden aangeboden aan een publiek. Daarvoor organiseert de bv een openluchtvoorstelling. De voorstelling bestaat eruit dat animatiebeelden en lichteffecten worden geprojecteerd op bijvoorbeeld bomen en gebouwen in een park. Bezoekers kunnen die beelden tijdens een wandeling van 2,5 kilometer bewonderen. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of op het verlenen van toegang tot de voorstelling het verlaagde tarief omzetbelasting van toepassing is, hetgeen de inspecteur bestrijdt.
Strikte uitleg van het begrip ‘bioscoop’ De rechtbank moet het begrip ‘bioscoop’ richtlijnconform uitleggen, maar de BTW-Richtlijn bevat geen definitie van het begrip ‘bioscoop’. Daarom moet de rechtbank het begrip ‘bioscoop’ taalkundig uitleggen met inachtneming van de context waarin het begrip is gebruikt. Verder is van belang dat de context waarin het begrip ‘bioscoop’ is opgenomen een dienst omschrijft waarvoor een verlaagd tarief geldt. Dat is in afwijking van de toepassing van het normale tarief en het begrip ‘bioscoop’ moet daarom strikt worden uitgelegd.
Een animatievoorstelling is geen bioscoop Een grammaticale uitleg van het begrip ‘bioscoop’ is ‘een theater waar films worden vertoond’ of ‘theater waarop een projectiescherm films worden vertoond voor een betalend publiek’. De rechtbank oordeelt dat de door de bv verrichte werkzaamheden en aangeboden diensten niet voldoen aan de omschrijving van het begrip ‘bioscoop’. Het verlaagde tarief is niet van toepassing. De rechtbank honoreert ook het bezoek op het neutraliteitsbeginsel voor toepassing van het verlaagde tarief niet. De bv stelt dat het verlaagde tarief ook van toepassing is op diensten die vergelijkbaar zijn met die van de bv en daarom geldt het verlaagde tarief ook voor haar. Maar de bv geeft niet aan op welke specifieke diensten dan het verlaagde tarief van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank handhaaft de aanslag.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-03-2024 (gepubl. 02-04-2024)
Box 3-vermogen herverdelen na verliesverrekeningsbeschikking
Volgens de wet mogen fiscale partners hun onderlinge verdeling van de grondslag sparen en beleggen niet meer wijzigen als hun aanslagen onherroepelijk vaststaan. Bij achterwaartse verliesverrekening kan een uitzondering gelden.
Twee echtgenoten hebben hun aangiften IB/PVV 2015 ingediend. Bij het opleggen van de aanslagen volgt de Belastingdienst hun aangiftes. In 2018 lijdt een van de echtgenoten een ondernemingsverlies van € 3.802. In de inkomstenbelasting is een verlies van een jaar te verrekenen met winsten uit de drie voorafgaande jaren en de winsten van de volgende negen jaren. Nadat de echtgenoten de beschikking achterwaartse verliesverrekening hebben ontvangen, verzoeken zij gezamenlijk om een herverdeling van de grondslag sparen en beleggen voor 2015. De inspecteur vat deze verzoeken op als twee afzonderlijke verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2015. Hij wijst deze verzoeken af. De aanslagen over 2015 staan al onherroepelijk vast, zodat herverdeling van de grondslag sparen en beleggen niet mogelijk is, aldus de fiscus. Daarop stappen de echtgenoten naar de belastingrechter. Hof Den Bosch moet onder andere de volgende vragen beantwoorden:
Heeft de ondernemende echtgenoot recht op vermindering van de aanslag IB/PVV 2015? En is daarbij van belang of de aanslag IB/PVV van de andere echtgenoot voor het jaar 2015 onherroepelijk vaststond op het moment dat het gezamenlijke verzoek tot wijziging van de onderlinge verhouding voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is ingediend?
Hebben de echtgenoten als gevolg van de manier waarop de inspecteur heeft beslist op hun verzoek tot wijziging van de onderlinge verhouding te weinig rechtsbescherming genoten?
Hof voorziet in rechtsherstel Het hof bevestigt dat ondanks de verliesverrekening bij de niet-ondernemende partner haar aanslag onherroepelijk is. En de wettekst is helder: als de aanslagen van beide fiscale partners onherroepelijk vaststaan, is de verdeling van de box 3-grondslag niet meer mogelijk. Maar de belastingrechter moet een wettelijke regeling interpreteren met inachtneming van het doel en strekking van de wet. Dit is vooral van belang als de letterlijke toepassing van de wet leidt tot gevolgen die de wetgever niet heeft voorzien. Dit is hier het geval. Door een beschikking achterwaartse verliesverrekening kan het belastbaar inkomen dusdanig wijzigen dat minder van de heffingskorting is te benutten. Als de aanslag van de fiscale partner onherroepelijk vaststaat, kan een herverdeling tussen fiscale partners dit effect niet wegnemen. Het hof besluit in dit geval in rechtsherstel te voorzien en vermindert de aanslag van de ondernemende echtgenoot conform zijn verzoek.
Voldoende rechtsbescherming Voor de situatie waarin een wijziging in de onderlinge verdeling van de grondslag sparen en beleggen een onherroepelijk vaststaande aanslag vermindert, geldt een specifieke beschikking. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst deze specifieke beschikking had moeten afgeven aan de ondernemer. Maar hoewel dit niet is gebeurd, is de rechtsbescherming van de echtgenoten niet geschaad. De fiscus wilde het verzoek om wijziging van de onderlinge verhouding afwijzen, zodat de aanslag IB/PVV 2015 niet verminderde. In die situatie heeft de inspecteur het verzoek mogen behandelen als een verzoek om ambtshalve vermindering. Ook tegen een afwijzing van zo’n verzoek staan immers rechtsmiddelen open, die de echtgenoten ook hebben benut.
Bron: Hof Den Bosch 21-02-2024 (gepubl. 27-03-2024).
Verlies uit Bitcoin mining kan aftrekbaar zijn
Als de inspecteur de mogelijkheid openhoudt dat een Bitcoin mining activiteit objectief gezien tot een voordeel kan leiden, is al snel sprake van een bron van inkomen.
Een man koopt in 2017 bij een bedrijf 30 computers om daarmee rekenkundig bitcoins te creëren, het zogeheten Bitcoin mining. Het aanschafbedrag is € 140.653. Voor het beheer van de computers en de software gaat de man bovendien servicecontracten aan met een ander bedrijf. Maar de levering van de gekochte computers blijft uit en het servicebedrijf gaat begin 2018 failliet. De man geeft daarom in zijn aangifte IB/PVV over 2018 een verlies uit onderneming op van € 122.210. Dat dit verlies lager is dan de aanschafprijs van de gekochte computers en de servicekosten, komt overigens door de MKB-winstvrijstelling. De inspecteur staat echter de aftrek van het verlies niet toe. Hij meent namelijk dat het Bitcoin minen voor de man geen bron van inkomen vormt. Daarop start de man een beroepsprocedure.
Bron van inkomen Rechtbank Gelderland overweegt dat de man aan bepaalde criteria moet voldoen, wil sprake zijn van een bron van inkomen. Dat betekent ten eerste dat hij met het Bitcoin mining moet deelnemen aan het economische verkeer met de bedoeling daarmee voordeel te behalen. Niet in geschil is dat de man voldoet aan deze voorwaarden. Daarnaast moet sprake zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, zo oordeelt de rechtbank. De inspecteur heeft de mogelijkheid opengehouden dat eind 2017 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De koers van de Bitcoin was toen zo hoog dat het minen lucratief was.
Resultaat uit overige werkzaamheden Nadat de belastingrechter heeft vastgesteld dat sprake is van een bron van inkomen, bestempelt hij deze bron als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank is met de inspecteur eens dat de kwalificatie winst uit onderneming hier niet van toepassing is. Er is hier immers geen sprake van een organisatie van arbeid en kapitaal. Overigens is de kwalificatie resultaat uit overige werkzaamheden in deze zaak voordelig voor de man. De MKB-winstvrijstelling is namelijk niet van toepassing op resultaat uit overige werkzaamheden. Daardoor mag de man een verlies aftrekken van € 142.104.
Bron: Rb. Gelderland 07-03-2024 (gepubl. 25-03-2024).