Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Vakantie is geen excuus voor overschrijding beroepstermijn

Valt een besluit van een bestuursorgaan op de mat terwijl de belanghebbende nog op vakantie is? Dat is in beginsel nog geen excuus om het beroepschrift te laat in te dienen.

In een zaak voor Rechtbank Midden-Nederland is een vrouw in beroep gegaan tegen een besluit dat op 11 augustus 2023 bekend is gemaakt. De rechtbank ontvangt het beroepschrift van de vrouw op 17 oktober 2023. De beroepstermijn is echter al op 23 september 2023 verstreken. De vrouw stelt dat zij twee weken op vakantie was toen het besluit bij haar werd bezorgd. Bovendien heeft zij geen huishoudelijke hulp. De bezorging van het besluit tijdens de vakantie vormt voor de rechtbank geen geldig excuus voor de overschrijding van de beroepstermijn. Na haar vakantie had de vrouw immers nog ongeveer vier weken de tijd gehad om haar beroepschrift in te dienen. Dat zij geen huishoudelijk hulp heeft, vormt evenmin een excuus. De rechtbank verklaart daarom het beroep van de vrouw niet-ontvankelijk.

Bron: Rb. Midden-Nederland 14-06-2024 (gepubl. 03-07-2024).

Niet aanschaffen eHerkenning is geen afwezigheid van alle schuld

Indien een ondernemer geen eHerkenning wil aanschaffen om aangifte te kunnen doen, zijn er alternatieve manier om aangifte te doen. Er is dan ook geen sprake van afwezigheid van alle schuld.

Een belastingplichtige bv heeft een uitnodiging ontvangen om voor het jaar 2019 Vpb-aangifte te doen. Nadat de bv diverse keren om uitstel heeft verzocht en geen gehoor heeft gegeven aan de aanmaning van de inspecteur, legt de inspecteur een aanslag Vpb 2019 op naar een belastbaar bedrag van nihil plus een verzuimboete van € 2.757. Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet beoordelen of de verzuimboete terecht is.

Afwezigheid van alle schuld (AVAS) Volgens de bv is sprake van AVAS omdat zij de aangifte niet kon indienen. Om aangifte kunnen doen werd zij door de inspecteur verplicht om gebruik te maken van een eHerkenningsmiddel waarvoor zij een contract moest sluiten met een commerciële partij. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland stelt de bv dat er geen wettelijke basis was voor het verplicht aanschaffen van een eHerkenningsmiddel.

Wettelijke grondslag Volgens de rechtbank heeft de Hoge Raad beslist dat er een wettelijke grondslag is voor de verplichting om met gebruikmaking van eHerkenning aangifte te doen. Ook is toelaatbaar dat de aangifteplichtige kosten moet maken om aan deze verplichting te voldoen. Dat het in het geval van belanghebbende gaat om vennootschapsbelasting en niet om loonheffingen zoals in arrest van de Hoge Raad maakt dat niet anders. De rechtbank is het daarom niet eens met de stelling van de bv dat sprake is van AVAS omdat zij niet verplicht was om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen. Bovendien gold een compensatieregeling voor de te maken kosten. De stelling van de bv dat zij niet mag worden gedwongen om een contract met een derde af te sluiten vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in het recht. Ten slotte geeft de rechtbank aan dat de bv ook op andere wijze, bijvoorbeeld met behulp van aangiftesoftware, aan haar aangifteverplichting had kunnen voldoen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van AVAS. De boete is daarom terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. De boete wordt nog wel met 10% gematigd omdat de redelijke termijn voor behandeling is overschreden.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 28-06-2024 (gepubl. 03-07-2024).

Reizen tussen woning van partner naar arbeidsplaats zakelijk

Volgens het hof zijn reizen van de woonplaats van een werknemer naar zijn arbeidsplaats en van de arbeidsplaats naar de woning van zijn partner binnen 24 uur eveneens te kwalificeren als woon-werkverkeer.

Een werknemer staat 2020 ingeschreven in een bepaalde woonplaats. Hij is gescheiden en verblijft ook regelmatig bij zijn nieuwe partner. Hij heeft een auto van de zaak. Daarvoor is een verklaring geen privégebruik afgegeven. De inspecteur heeft aan de man een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. De inspecteur is van mening dat de reizen van de woning van de partner naar de arbeidsplaats of andersom privékilometers zijn. Bij Hof Den Haag is in geschil of de reiskosten vanaf de woning van de partner naar de arbeidsplaats als zakelijk kunnen worden aangemerkt, meer in het bijzonder als kosten woon-werkverkeer.

Geen definitie van woon-werkverkeer Het hof geeft aan dat de uitdrukking woon-werkverkeer niet is gedefinieerd in de Wet LB 1964. Wel is op basis van rechtspraak sprake van woon-werkverkeer als wordt gereisd tussen de woon- of verblijfplaats en het werk. Daarbij moet de heen- en terugreis wel plaatsvinden binnen 24 uur. Vaststaat dat de man 487 privékilometers heeft gereden. Als de kilometers tussen de woning van de partner en de arbeidsplaats privékilometers zijn, heeft de inspecteur terecht een naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering inspecteur De inspecteur heeft twee redenen om de kilometers tussen de woning van de partner en de arbeidsplaats niet als zakelijk te beschouwen. De eerste is dat de inspecteur van mening is dat de man geen verblijfplaats heeft bij zijn nieuwe partner. De tweede reden is dat geen sprake is van woon-werkverkeer.

Verblijfplaats Het hof is van oordeel dat de woning van de partner wel een verblijfplaats is. De werknemer is in een periode van vijf maanden 19 keer naar die woning gereisd. Hij overnacht daar en brengt diverse weekends door. Daardoor staat die woning ook ter beschikking aan die werknemer en is om die reden voor de man ook een verblijfplaats.

Hof geeft definitie woon-werkverkeer Volgens de inspecteur is geen sprake van woon-werkverkeer als niet binnen 24 uur tussen de woning en de verblijfplaats wordt gereisd. Volgens het hof miskent de inspecteur hiermee dat reizen van de woonplaats naar de arbeidsplaats en reizen van de arbeidsplaats naar de verblijfplaats binnen 24 uur ook woon-werkverkeer zijn. De naheffingsaanslag loonheffingen is ten onrechte aan de man opgelegd.

Bron: Hof Den Haag 12-03-2024 (gepubl. 27-06-2024)

Achteraf opgestelde stemovereenkomst leidt niet tot FE OB

Naast economische en organisatorische verwevenheid is voor het bestaan van een fiscale eenheid omzetbelasting (FE OB), ook financiële verwevenheid nodig. Daaraan wordt niet voldaan bij een als eenheid samenwerkende groep of een achteraf opgestelde stemovereenkomst.

Een bv houdt zich bezig met vastgoedexploitatie, een aannemersbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel. De aandeelhouders zijn twee natuurlijke personen A en B, ieder voor 40% en bv X voor 20%. De heren A en B zijn ieder ook voor 50% aandeelhouder van bv Y. Die bv heeft alle aandelen in bv Z. In het Handelsregister staat de heer A vermeld als enig bestuurder van de bv en bv X. Bv Y is enig bestuurder van bv Z.

Boekenonderzoek Bij een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat personeel van de bv, de heer A, een projectleider en een administratief medewerkster, werkzaamheden hebben verricht voor een project, uitgevoerd door bv Z. De bv heeft hiervoor geen vergoeding in rekening gebracht aan bv Z, wel heeft bv Z winst uitgekeerd. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting aan de bv opgelegd, omdat volgens hem de bv geen belaste prestaties verricht en daarom ten onrechte de in rekening gebrachte omzetbelasting heeft teruggevraagd. In geschil bij Hof Arnhem Leeuwarden is onder meer of de bv, bv Y en bv Z een FE OB vormen.

Geen meerderheid aandelen of stemrechten Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een economische en organisatorische verwevenheid tussen de drie bv’s. Het gaat om de vraag of sprake is van financiële verwevenheid. In een eerder arrest heeft de Hoge Raad aangegeven wanneer sprake is van financiële verwevenheid. Daarvan is sprake als ten minste de meerderheid van de aandelen in elk van de vennootschappen en ook de zeggenschap middellijk of onmiddellijk in dezelfde handen is. Tussen partijen is niet in geschil dat de heer A , de heer B en bv X geen van allen middellijk of onmiddellijk een meerderheid van de aandelen of stemrechten in de bv hebben.

Financiële verwevenheid door een samenwerkende groep? Volgens de gemachtigde van de bv is ook sprake van financiële verwevenheid in geval van een samenwerkende groep. Het hof komt echter op basis van Europese rechtspraak tot de conclusie dat de term ‘als eenheid samenwerkende groep’ slechts uitleg geeft aan het begrip ‘eenieder’. Deze uitleg leidt niet tot de conclusie dat ook zonder een vereiste meerderheid van de aandelen een fiscale eenheid zou bestaan.

Financiële verwevenheid door een stemovereenkomst? Het hof volgt de bv ook niet in haar stelling dat de gemaakte stemafspraken tot een fiscale eenheid zouden kunnen leiden. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk dat de stemovereenkomst al bestond in het tijdvak 2013-2016. De overeenkomst zelf is pas in 2023 opgemaakt en er is geen ander steunbewijs die het bestaan van de stemovereenkomst bevestigt. Het hof oordeelt dat er geen FE OB bestaat. Verder oordeelt het hof dat de bv deels niet-economische prestaties verricht, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Een deel van de voorbelasting is ten onrechte teruggevraagd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 11-06-2024 (gepubl. 21-06-2024).

Opdrachtgever die veel regelt is nog geen werkgever

Hoewel sommige opdrachtgevers veel voorbereidende werkzaamheden verrichten en het contact met de afnemer onderhouden, maakt hen dat nog geen werkgever van de arbeidskrachten.

De activiteiten van een bv bestaan uit het verwerken en bewerken van hout en de productie van samengestelde houten constructies. Zij besteedt het plaatsen van tuinhuisjes en overkappingen in de jaren 2013 tot en met 2017 uit aan vier buitenlandse timmerlieden. Deze timmerlieden zijn sinds de start van de werkzaamheden bij de bv ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Ook hebben zij een btw-identificatienummer. De bv en de timmerlieden hebben geen schriftelijke overeenkomsten gesloten. De bv beschikte niet over een E101/A1-verklaring voor de timmerlieden. De timmerlieden beschikken niet over een verklaring arbeidsrelatie (VAR). Zij doen niet mee met bedrijfsuitjes en volgen geen bedrijfstrainingen. De bv voert met hen evenmin functioneringsgesprekken. Tijdens een controle loonheffingen bij de bv komen nog meer omstandigheden naar voren. Daardoor meent de Belastingdienst dat de timmerlieden in een privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking zijn bij de bv.

Omstandigheden die gezagsverhouding impliceren De bv krijgt mede daarom een naheffingsaanslag loonheffingen van € 310.668 opgelegd. Zij gaat daartegen in beroep. De kern van het geschil bestaat uit de vraag of een gezagsverhouding bestaat tussen de bv en de timmerlieden. Hof Den Bosch merkt op dat de volgende omstandigheden wijzen op een gezagsverhouding:

De bv zorgt voor een constante werkstroom voor de timmerlieden.

De timmerlieden krijgen telefonisch of per sms van de bv het adres te horen waar zij de werkzaamheden moeten verrichten.

De bv zet het materiaal klaar en zorgt eventueel voor een kraan. Bij de materialen worden een bouwtekening en bevestigingsmaterialen geleverd.

De timmerlieden verrichtten de montage aan de hand van de meegeleverde bouwtekening. Bij problemen kunnen zij contact opnemen met de bv.

Het busje en de kleding van de timmerlieden hebben geen naamsvermelding van het eigen bedrijf.

De bv maakte een offerte voor de klant voor de levering en montage van het tuinhuis of de overkapping. Zij zorgt voor de communicatie met de klant.

Doordat de bv eindverantwoordelijke is voor de werkzaamheden, komen eventuele klachten bij haar terecht.

Omstandigheden die wijzen op ontbreken gezagsverhouding Maar de volgende omstandigheden wijzen erop dat geen sprake is van een gezagsverhouding:

De bv betaalt de timmerlieden een vergoeding per tuinhuisje of overkapping.

De timmerlieden gaan met eigen vervoer naar de werken toe, dragen eigen (veiligheids)kleding en schoenen en gebruiken eigen (hand)gereedschap.

De timmerlieden presenteren zich naar de klant toe niet als werknemers van de bv.

De bv houdt bij de planning rekening met de door de timmerlieden aangegeven periodes waarin zij niet kunnen werken.

De timmerlieden komen niet op bedrijfsuitjes, volgen geen bedrijfstrainingen en er worden geen functioneringsgesprekken met hen gevoerd.

Bij ziekte, verlof of arbeidsongeschiktheid krijgen de timmerlieden niet doorbetaald.

Bij een klacht neemt de bv contact op met de timmerlieden. De desbetreffende timmerlieden moeten dan terug om het probleem op te lossen. Dit is voor eigen rekening.

Geen dienstbetrekking Het hof vindt de omstandigheden die wijzen op het ontbreken van een gezagsverhouding zwaarder wegen dan de omstandigheden die een gezagsverhouding impliceren. Het hof vindt evenmin dat hier sprake is van een fictieve dienstbetrekking van gelijkgestelden. Daarom verklaart het hof het beroep van de bv gegrond en verlaagt de naheffingsaanslag tot € 7.500.

Bron: Hof Den Bosch 19-06-2024 (gepubl. 20-06-2024).

Achteraf opgestelde kilometeradministratie voldoet niet

Wie van zijn werkgever een auto ter beschikking krijgt gesteld kan alleen onder de bijtelling privégebruik uitkomen als hij overtuigend kan aantonen minder dan 500 km privé te hebben gereden. Met een achteraf opgestelde kilometerregistratie die diverse gebreken vertoont lukt dat niet.

Een holding houdt alle aandelen in een bv. Deze bv exploiteert een groothandel in computers, randapparatuur en software. De dga van de holding heeft een auto ter beschikking gesteld gekregen. In de loonaangiften van beide bv’s is geen rekening gehouden met een bijtelling privégebruik auto. Hoewel de holding naar aanleiding van een verzoek rittenregistraties overhandigt aan de inspecteur legt hij toch een naheffingsaanslag loonheffingen op en een verzuimboete.

Kilometerregistratie vertoont gebreken Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de naheffingsaanslag loonheffingen en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Ook doet de dga een beroep op het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank stelt vast dat de holding aan de dga een auto ter beschikking heeft gesteld. Dan is het aan de dga om overtuigend aan te tonen dat de dga 500 of minder kilometer met de auto privé heeft gereden. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank constateert een aantal gebreken. Zo heeft de dga twee rittenregistraties verstrekt over de eerste helft van 2021. De begin- en eindstand per registratie verschilt. Ook is er een verschil van 250 kilometer tussen de afgelegde kilometers woon-werkverkeer volgens de rittenregistratie en volgens Google Maps en de ANWB routeplanner. De rechtbank stelt eveneens vast dat op een dag dat de auto volgens de rittenregistratie voor woon-werkverkeer zou zijn gebruikt, een verkeersovertreding is geconstateerd op een andere plek. Voor deze afwijkingen heeft de dga geen plausibele verklaring. De rechtbank verwerpt daarom de kilometeradministratie.

Geen opgewekt vertrouwen Het kan verwarrend zijn geweest dat de inspecteur in de aanslagfase slechts enkele ritten ter discussie heeft gesteld en pas in de bezwaarfase ook over de andere ritten vragen heeft gesteld. Deze handelwijze is echter geen standpuntbepaling of een toezegging. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het vertrouwensbeginsel.

Verzuimboete De verzuimboete is aan de holding opgelegd, omdat de loonheffingen terecht zijn nageheven. Daardoor staat vast dat de loonheffingen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaald zijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-06-2024 (gepubl. 14-05-2024).

Voor terbeschikkingstelling zeiljachten geldt verlaagd tarief OB

Volgens de Hoge Raad is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening voor de omzetbelasting ook sprake voor sporten op openbaar terrein. Dit moet wel gepaard gaan met het ter beschikking stellen van een accommodatie aan de sporters voor het gebruik voor de sportbeoefening.

Een exploitant stelt op basis van een jaarabonnement aan de abonnementhouders tegen vergoeding kajuitzeiljachten en andere voor het zeilen benodigde (watersport)attributen ter beschikking met gebruikmaking van havenfaciliteiten. Volgens Hof Den Haag zijn de prestaties van belanghebbende niet onderworpen aan het verlaagde tarief, omdat geen sprake is van ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’.

Hoge Raad casseert uitspraak hof De Hoge Raad ziet dat echter anders. De Hoge Raad belicht eerst onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie de begrippen ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ en ‘beoefening van sport’. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat in cassatie niet in geschil is dat de dienstverlening van de exploitant voor de abonnementhouders één ondeelbare prestatie vormt. De abonnementhouder heeft de aangeboden diensten gezamenlijk nodig om te zeilen. Van het gelegenheid geven tot sportbeoefening kan ook sprake zijn wanneer het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op openbaar terrein. Dit moet wel gepaard gaan met het ter beschikking stellen van een accommodatie die de sporters gebruiken voor de voorbereiding voor het beoefenen van de sport en/of de afronding daarvan. De jachthavens voldoen aan deze criteria. Verder geldt dat de kajuitjachten alle zeiljachten zijn. Van zeilers wordt een niet te verwaarlozen lichamelijke activiteit gevergd. Dit betekent dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de kajuitzeiljachten voor sportbeoefening worden gebruikt.

Conclusie Nu de exploitant de abonnementhouders de gelegenheid geeft om de zeilsport te beoefenen en het gebruik van de havenaccommodatie daar noodzakelijk deel van uitmaakt, concludeert de Hoge Raad dat het verlaagde tarief op de terbeschikkingstelling van de kajuitzeiljachten van toepassing is.

Bron: Hoge Raad 14-06-2024, Hof Den Haag 21-04-2022 (gepubl. 17-05-2022).

Geen afzien van pensioen als ander recht is prijsgegeven

Als een dga in een jaar recht heeft op een ouderdomspensioen naast een andere uitkering, mag de fiscus een tekort in de uitkering niet zomaar bestempelen als het afzien van ouderdomspensioen.

Een bv heeft haar dga een ouderdomspensioen en een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen toegezegd. Dit ouderdomspensioen gaat in 2017 in. In dat jaar heeft de dga recht op een pensioenuitkering van € 19.973 en een laatste arbeidsongeschiktheidspensioenuitkering van € 8.333. Maar de bv betaalt de dga dat jaar in totaal slechts € 24.000 uit. In de jaren 2018 tot en met 2021 ontvangt de dga zelfs hooguit € 9.000 per jaar. De inspecteur stelt dat de dga in 2017 heeft afgezien van zijn pensioenaanspraak. Fiscaal gezien telt dat als een vervreemding met alle gevolgen van dien. De fiscus legt de dga daarom navorderingsaanslagen op en brengt hem belastingrente en revisierente in rekening.

Hooguit afgezien van arbeidsongeschiktheidspensioen Rechtbank Den Haag verwerpt echter het standpunt van de Belastingdienst. Pas vanaf 2018 was sprake van een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de pensioenvoorziening. Daarvoor heeft de dga niets gesteld over het afzien van zijn pensioen over 2017. Sterker nog, de maandelijkse uitkering in 2017 bedroeg € 2.000, terwijl het maandelijkse ouderdomspensioen € 1.997 bedraagt. Als de dga al in 2017 een aanspraak heeft prijsgegeven, betreft het de aanspraak op het arbeidsongeschiktheidspensioen. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de revisierentebeschikking.

Bron: Rb. Den Haag 31-05-2024 (gepubl. 13-06-2024).

Ongerealiseerde waardestijging vastgoed belast in box 3

Voor de vaststelling van het werkelijke rendement in box 3 van een woning moet volgens de Hoge Raad de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar worden bepaald volgens de Wet waardering onroerende zaken, naar analogie met het bepaalde in art. 5.20 van de Wet IB 2001.

Een inwoner van Duitsland bezit een woning in Nederland. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 opgelegd naar een box 3-inkomen waarbij is uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning.

Oordeel hof Hof Den Bosch heeft, in afwijking van de Herstelwet, vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP rechtsherstel geboden. Daarbij is het hof voor het box 3-inkomen uitgegaan van het werkelijk behaalde rendement van nihil. Het hof heeft daarbij geen rekening gehouden met eventuele vermogenswinst op de woning.

Hoge Raad Volgens de Hoge Raad is dit laatste oordeel niet juist. In een arrest van 6 juni 2024, heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat voor het werkelijke rendement ook positieve en negatieve waardeveranderingen in aanmerking worden genomen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd.

Waarde vastgoed op basis van de Wet WOZ De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar Hof Arnhem-Leeuwarden om te onderzoeken hoe hoog een eventuele vermogenswinst op de woning was in 2017 en 2018. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat ook in het kader van de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moeten worden bepaald op basis van de Wet WOZ, naar analogie met het bepaalde in art. 5.20 Wet IB 2001.

Bron: Hoge Raad 14-06-2024 en Hoge Raad 06-06-2024

Vordering volgens huwelijkse voorwaarden geen legaat

Bevatten huwelijkse voorwaarden een bepaling dat echtgenoten na het einde van het huwelijk de deling van beider vermogensvermeerderingen kunnen vorderen? En zijn die vermogensvermeerderingen tijdens huwelijk niet verrekend? Dan is de vordering van de langstlevende echtgenoot op de overleden echtgenoot geen fictieve verkrijging voor de Successiewet.

Een vrouw is tot het overlijden van haar echtgenoot onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer opgenomen dat er geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Ook is opgenomen dat na het eindigen van het huwelijk ieder van de echtgenoten de deling van de beide vermogensvermeerderingen kan vorderen. De echtgenoot heeft de vrouw onterfd en haar een legaat van € 450.000 toegekend. In de aangifte erfbelasting is rekening gehouden met een bedrag van € 1.781.413 als fictieve verkrijging, zijnde de helft van beider vermogensvermeerderingen tijdens het huwelijk ontstaan.

Het geschil Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of de vordering van de vrouw op haar echtgenoot vanwege een niet-uitgevoerd verrekenbeding een fictieve verkrijging in de zin van de Successiewet vormt. Volgens de inspecteur is dat wel het geval. Hij onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar de arresten van de Hoge Raad van 20 februari 1963 en 11 januari 1995.

Geen fictieve verkrijging De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in 1994 heeft beslist dat de vordering vanwege een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding niet krachtens erfrecht als legaat is verkregen. Deze vordering werd krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. In voornoemd arrest is sprake van een periodiek verrekenbeding. Dat is in de casus van deze uitspraak niet het geval, maar de vrouw kon ook tijdens leven verrekening vorderen, namelijk bij scheiding. Uit de formulering van de huwelijkse voorwaarden kan volgens de rechtbank daarom geen andere conclusie worden getrokken dan dat op het verrekenbeding ook anders dan bij overlijden een beroep kan worden gedaan. Dit maakt de casus in deze uitspraak vergelijkbaar met die in voornoemd arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelt verder dat de door de inspecteur genoemde arresten niet vergelijkbaar zijn. Hierin was in de huwelijkse voorwaarden juist opgenomen dat de vordering vanwege vermogensvermeerderingen pas na overlijden opeisbaar werden.

Aanslag erfbelasting vernietigd De vrouw heeft het bedrag van € 1.781.413 krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. Aangezien de waarde van het legaat onder de partnervrijstelling blijft, vermindert de rechtbank de aanslag erfbelasting naar nihil.

Bron: Rb. Gelderland 28-05-2024 (gepubl. 07-06-2024).