Dankzij managementovereenkomst geen arbeidsovereenkomst
Directeuren die op grond van een managementovereenkomst tussen hun holding en een bv werkzaamheden verrichten, zijn in beginsel niet in dienstbetrekking bij de bv.
Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen, verkopen, leveren, onderhouden en exploiteren van systeem- en gebruikerssoftware, hardware- en softwareapplicaties. Ongeveer elf personen werken bij de bv. Op 8 en 9 oktober 2008 sluit de bv managementovereenkomsten met twee persoonlijke holdings van twee dga’s. Deze managementovereenkomsten bepalen dat de holdings de opdracht krijgen om samen de dagelijkse leiding van de bv uit te oefenen. De partijen geven uitdrukkelijk aan dat de overeenkomsten geen arbeidsovereenkomsten zijn. Toch merkt de fiscus de dga’s van de holdings aan als werknemers van de bv voor wat betreft de sociale verzekeringen. De inspecteur wijst er daarbij op dat de dga’s de enige werknemers zijn van hun persoonlijke holdings. Het geschil belandt uiteindelijk voor Hof Den Bosch.
Verplichtingen vloeien voort uit managementovereenkomst Het hof redeneert als volgt. De werkzaamheden van de dga’s voor de bv zijn gebaseerd op hun arbeidsovereenkomsten met de holdings en de managementovereenkomst tussen de bv en de holdings. De dga’s hebben zich tegenover de holding niet verplicht om werkzaamheden te verrichten. Ook blijkt dat de dga’s elkaar soms over en weer vervangen. Het is ook de managementovereenkomst waardoor de bv verplicht is een managementvergoeding te betalen. De Belastingdienst maakt evenmin aannemelijk dat de algemene vergadering van de bv toezicht houdt op de dga’s. Al met al is niet voldaan aan de voorwaarden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof is evenmin sprake van een fictieve dienstbetrekking.
Bron: Hof Den Bosch 13-12-2023 (gepubl. 01-03-2024).
Bouwterrein kan nutteloze fundering hebben
De aanwezigheid van een oude fundering en riolering, die snel te verwijderen zijn en de nieuwe bebouwing niet dienen, maakt van grond geen bebouwde grond.
Een gemeente bezit een voormalige recreatieterrein waarop diverse onroerende zaken staan. Het betreft hoofdgebouwen, houten garages, toiletgebouwen, wegen en circa vijftig vrijstaande stenen recreatiewoningen met fundering en riolering. Tot medio 2007 is het recreatieterrein als asielzoekerscentrum gebruikt. De gemeente sluit op 6 december 2007 met een woningstichting een koopovereenkomst. Deze overeenkomst houdt kort gezegd in dat de woningstichting de voor woningbouw uitgeefbare kavels en vier voor openbare bostuin bestemde middengebieden koopt. De koopsom omvat onder andere een bijdrage voor de aanneemsom die de gemeente de woningstichting moet betalen voor het bouw- en woonrijp maken van het openbaar gebied. Het uitgangspunt is dat de gemeente de percelen in de huidige staat met bebouwing levert. Maar in 2014 ontbinden de partijen formeel de koopovereenkomst. De gemeente zal meewerken aan de rechtstreekse verkoop en levering aan de kopers. De opstallen worden gesloopt, maar de fundering en riolering blijven achter.
Eenvoudig te verwijderen fundering De gemeente levert diverse terreinen vrij van omzetbelasting. De inspecteur is het daar niet mee eens, omdat hij meent dat bepaalde terreinen kwalificeren als bouwterrein. Het geschil dat voor Hof Arnhem-Leeuwarden belandt, ziet op 18 percelen. Op 16 van deze percelen bevonden zich op het moment van levering slechts delen van de fundering en riolering. Op de andere twee percelen maakten de fundering en riolering slechts 12% respectievelijk 13% uit van het totaal. Bovendien bestonden de funderingen uit betonnen platen die eenvoudig en snel waren te verwijderen. Ook de riolering was eenvoudig te verwijderen. De betonnen platen en riolering konden evenmin dienstbaar zijn aan de nieuwe bebouwing. Daardoor konden zij niet de functie van gebouw vervullen en kwalificeerde de percelen als bouwterrein.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 20-02-2024 (gepubl. 1-03-2024).
Bewezen werkelijk rendement is uitgangspunt rechtsherstel
Hof Den Haag oordeelt dat het rechtsherstel voor de vermogensrendementsheffing moet zijn gebaseerd op het werkelijke, gerealiseerde rendement. De belastingplichtige moet wel de hoogte van dit rendement aannemelijk maken.
Het hof heeft twee zaken behandeld waarin de hoogte van de vermogensrendementsheffing in geschil was. In de ene zaak stelt een man dat hij ten onrechte geen rechtsherstel heeft gekregen. De rechtbank heeft namelijk geen rekening gehouden met een verlies op zijn aandeel in het vermogen van een beleggingsclub van € 163.226,48. Maar het hof stelt dat wie het gebruik van het werkelijk rendement bepleit, de hoogte van het werkelijk rendement moet bewijzen. In dit geval zou de man daarom moeten aantonen wat zijn aandeel is in de winst van de beleggingsclub, een fiscaal transparant fonds voor gemene rekening. De man verklaart echter geen overzicht van dit resultaat te hebben. Omdat het aandeel in de beleggingsclub een substantieel deel van het box 3-vermogen van de man is, geeft hij onvoldoende inzicht in het werkelijk rendement. Het hof verklaart het hoger beroep van de man ongegrond.
Geen ongerealiseerd rendement meenemen In de andere zaak stelt de Belastingdienst dat Rechtbank Den Haag een te hoog bedrag aan rechtsherstel heeft geboden. Het hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat de Wet rechtsherstel box 3 voldoende compensatie biedt. De compensatie moet in beginsel aansluiten het werkelijk behaalde rendement. De fiscus dient niet meer te belasten dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Volgens het hof vallen ongerealiseerde vermogenswinsten niet binnen de term ‘werkelijk behaald rendement’. Maar de rechtbank heeft wel een ongerealiseerde waardestijging van een baar goud in aanmerking genomen. De berekening van de rechtbank is daardoor eerder te hoog dan te laag. Omdat echter geen incidenteel hoger beroep is ingesteld, bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank.
Bron: Hof Den Haag 03-01-2024 (gepubl. 04-03-2024).
Geen hogere boete voor rijden met zware geschorste auto
Rechtbank Gelderland ziet geen reden waarom het rijden met een relatief zware auto met een geschorst kenteken tot een hogere boete moet leiden dan bij een lichtere auto.
Een man krijgt een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) van € 1.379 opgelegd. Hij heeft namelijk op de openbare weg gereden met een auto met een geschorst kenteken. Daarnaast moet hij € 1.379 aan verzuimboete betalen. De man gaat in beroep tegen zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete. Hij erkent in een auto met een geschorst kenteken te hebben gereden, maar stelt dat dit slechts een vergissing was. De man heeft namelijk verschillende auto’s die hij als hobby aanhoudt. Van sommige auto’s zijn de kentekens geschorst en van andere niet. Volgens de man heeft hij strikt genomen voldoende MRB betaald, alleen net niet voor de op dat specifieke moment gebruikte auto. De rechtbank gelooft dat hier geen opzet in het spel was, maar handhaaft toch de naheffingsaanslag. De voorwaarden voor de MRB-vrijstelling bij schorsing zijn immers erg strikt. Een eenmalige schending van die voorwaarden levert in principe al een naheffingsaanslag op.
Disproportionele verzuimboete Vervolgens oordeelt de rechtbank dat in beginsel de verzuimboete terecht is opgelegd. De man heeft toegegeven onachtzaam te zijn geweest, zodat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Maar de boete is wel te hoog. De inspecteur verklaart de boete te willen verlagen naar 50% van de naheffingsaanslag. De rechtbank vindt een boete van 50% evenmin proportioneel. De desbetreffende auto is relatief zwaar. Dit beïnvloedt de hoogte van de MRB, wat past binnen de doelstelling van de wet. Maar de rechtbank ziet niet in waarom het gebruikmaken van een geschorste auto met een hoger gewicht moet leiden tot een hogere boete dan het gebruikmaken van een geschorste auto met een relatief laag gewicht. Het verzuim en het verwijt zijn immers vergelijkbaar. Daarom verlaagt de rechtbank hier de verzuimboete naar 25% van het nageheven bedrag.
Bron: Rb. Gelderland 21-02-2024 (gepubl. 26-02-2024).
Celstraf voor verduisterende executeur-testamentair
Een executeur-testamentair die geld van een erflater zonder toestemming overboekt op zijn eigen privérekening, riskeert een veroordeling vanwege verduistering.
Het Openbaar Ministerie beschuldigt een advocaat onder andere ervan dat hij in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in totaal ruim € 50.000 heeft verduisterd. De man verklaart hierop het volgende. Hij kende de erflaatster en haar eerder overleden echtgenoot al sinds het einde van zijn middelbare schooltijd. Zij waren een tweede vader en moeder voor hem. Na het overlijden van de echtgenoot heeft de man de kinderloze weduwe geregeld bezocht. Naderhand kreeg hij de bevoegdheid over haar bankrekeningen. De vrouw wilde de advocaat tot haar erfgenaam maken. Dit wilde hij niet, omdat het fiscaal oninteressant was. Vervolgens wilde de erflaatster dat haar spaargeld naar hem zou gaan voordat zij werd opgenomen in een verzorgingstehuis. Hij heeft daarom geld van haar bankrekening naar zijn rekening overgeboekt. Maar over de manier waarop dat ging, heeft hij verschillende verklaringen afgelegd.
Tegenstrijdige verklaringen Tegenover de FIOD heeft de advocaat verklaard dat de vrouw tot op het laatste moment haar bankzaken zelf heeft geregeld. Maar tijdens de zitting voor de rechtbank heeft de man verklaard dat hij vóór het overlijden van de echtgenoot al formeel was gemachtigd om hun belangen te behartigen. Ook had hij diverse bedragen van de rekening van de vrouw overgeboekt in verband werkzaamheden aan een pand dat zij wilden verhuren. Door de verschillen in deze verklaringen hecht Hof Den Bosch hier weinig waarde aan. Verder heeft de man na de overboekingen privé-uitgaven gedaan die anders niet mogelijk waren. Bovendien beschikt hij niet over een schriftelijke overeenkomst waarin de vrouw hem onbeperkte bevoegdheden geeft voor het doen van overboekingen. De manier waarop de advocaat hier heeft gehandeld, kwalificeert als verduistering. Het hof veroordeelt hem tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De proeftijd is twee jaar.
Bron: Hof Den Bosch 27-02-2024 (gepubl. 29-02-2024).
50% vergrijpboete voor niet opgeven contante stortingen
Een dga die ten laste van zijn bv contante bedragen op zijn privérekening stort zonder dit administratief te verwerken, riskeert een vergrijpboete.
Een man is enig aandeelhouder en bestuurder van een holding, die 50% van de aandelen in een bv houdt. De holding bestuurt deze bv samen met een de holding van een andere persoon. De man is met deze andere persoon tot de volgende taakverdeling gekomen: de man houdt zich bezig met de financiële zaken van de bv en de ander houdt zich bezig met de personeelszaken. De man verstrekt maandelijks de primaire gegevens aan de fiscaal dienstverlener van de bv. Deze dienstverlener stelt onder andere de fiscale jaarstukken en de aangiften vennootschapsbelasting op. Ook dient hij de aangiften omzetbelasting in. Wanneer de inspecteur een boekenonderzoek houdt, constateert hij dat de detailgegevens van de in het kassasysteem geregistreerde transacties niet zeven jaar zijn bewaard. Daardoor is geen verbandscontrole mogelijk tussen de inkopen en de verkopen. Daarnaast bevat de administratie meer gebreken. De Belastingdienst weet vrijwel zeker dat de kasadministratie is gemanipuleerd.
Theoretische omzetberekening van de fiscus Vervolgens stelt de inspecteur zelf een theoretische omzetberekening op. Hij komt op veel hogere omzetten uit dan de bv heeft opgegeven. De man kan daarvoor geen afdoende verklaring geven. Nadat de man weigert afschriften van zijn privé bankrekening te overleggen, vraagt de Belastingdienst deze gegevens op bij de bank. Het blijkt dat de man gedurende vijf jaren geregeld contant geld op zijn bankrekening heeft gestort. De inspecteur meent dat het hier gaat om niet verantwoorde winstuitdelingen door de bv. Daarom legt hij de man navorderingsaanslagen inkomstenbelasting plus vergrijpboetes op van 50%. De man gaat in beroep tegen deze navorderingsaanslagen en vergrijpboetes.
Dubbele bewustheid van bevoordeling Volgens de man beschikt de inspecteur niet over het vereiste nieuwe feit om een navorderingsaanslag te kunnen opleggen. Maar Hof Den Haag merkt de ontdekking van de stortingen op de privébankrekening aan als een nieuw feit. Bovendien vindt het hof aannemelijk dat de man inderdaad winstuitdelingen heeft genoten. Omdat hij bestuurder was van de bv, moet sprake zijn van dubbele bewustheid: bij de man zelf en bij zijn bv. Daarmee maakt de Belastingdienst ook voldoende aannemelijk dat sprake is van voorwaardelijke opzet. Het hof verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 15-11-2023 (gepubl. 26-02-2024).
Correctie loon voor dga van uitzendbureau
Door een schriftelijke arbeidsovereenkomst en inschrijving als bestuurder in het Handelsregister slaagt een dga niet in het bewijs dat hij alleen maar administratieve werkzaamheden verricht voor zijn bv. De gebruikelijkloonregeling is van toepassing.
Een dga is sinds 17 maart 2017 bestuurder en enig aandeelhouder van een uitzendbureau. Vanaf 7 september 2018 is een oom van de dga medebestuurder. Op 27 maart 2017 heeft de dga een schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend waarin een maandelijks salaris is opgenomen van € 4.000 bruto per maand. Tijdens een boekenonderzoek komt aan het licht dat de dga voor de jaren 2017 en 2018 loon heeft aangegeven dat lag onder het normbedrag van € 45.000. In 2019 is de bv ontbonden. De Belastingdienst legt navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2017 en 2018 op.
Bij Hof Den Haag is in geschil of de bedragen die de inspecteur in aanmerking heeft genomen als gebruikelijk loon in 2017 en 2018 terecht zijn.
Alleen administratieve werkzaamheden niet aannemelijk Het hof stelt vast dat de dga ab-houder is en werkzaamheden heeft verricht voor zijn vennootschap. De gebruikelijkloonregeling is dus van toepassing. De dga voert aan dat hij slechts eenvoudige administratieve werkzaamheden heeft verricht. Het hof vindt dat de dga dat niet aannemelijk heeft gemaakt. De dga heeft een arbeidsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat hij de functie van directeur vervult. Ook in het Handelsregister staat dat de dga enig bestuurder is geweest en de dga is eindverantwoordelijke voor de loonadministratie.
Geen gevaar voor continuïteit Ook kan de dga niet aannemelijk maken dat uitbetaling van het gebruikelijk loon de continuïteit van de vennootschap in gevaar zou brengen. In 2016 is een verlies geleden, maar vervolgens is sprake van positieve resultaten in 2017 en 2018. Daarom is volgens het hof geen sprake van een structurele verliessituatie. Dat door uitbetaling van een gebruikelijk loon een verlies ontstaat is nog geen reden om het gebruikelijk loon naar beneden bij te stellen.
Geen geslaagd beroep op gelijkheidsbeginsel De dga beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Bij zijn neef is de Belastingdienst akkoord gegaan met een gebruikelijk loon van € 20.000. De inspecteur verklaart dat dit ziet op het startjaar in 2016 waarin een verlies is geleden. In de jaren 2017 en 2018 is sprake van winsten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Bron: Hof Den Haag 24-01-2024 (gepubl. 19-02-2024).
Corrector was feitelijk in dienstbetrekking
Sinds het Deliveroo-arrest moeten bedrijven erop letten dat op grond van feitelijke omstandigheden al sneller dan voorheen sprake kan zijn van een dienstbetrekking.
Op 14 maart 2011 sluiten de Volkskrant en een man een overeenkomst met als titel ‘Freelance-overeenkomst Overeenkomst van Opdracht’. Op grond van deze overeenkomst gaat de man werkzaamheden als corrector uitvoeren. Deze werkzaamheden vinden plaats op het kantoor van de Volkskrant. De dienstdoende eindredacteur legt de te corrigeren teksten neer op het bureau van de corrector. Nadat de corrector de (taal)fouten uit de tekst heeft gehaald, worden de teksten weer opgehaald voor verdere verwerking. De Volkskrant stelt apparatuur en materiaal ter beschikking om de correcties uit te voeren. De eerste tien jaren werkt de man altijd op doordeweekse dagen in de avond. Later worden dat verschillende diensten van 14:00 – 17:00 uur, van 17:00 – 22:00 uur of van 12:00 – 17:00 uur. Als de man ziek is of met vakantie, coördineert hij dat andere correctors van zijn pool hem vervangen. Zijn vergoeding wordt exclusief btw uitbetaald.
Geschil over opzegging overeenkomst Tegen 1 september 2023 zegt de Volkskrant de overeenkomst op wegens bedrijfsorganisatorische redenen. Maar de man meent dat deze opzegging niet correct heeft plaatsgevonden. In tegenstelling tot de Volkskrant meent hij namelijk dat hij in dienstbetrekking als corrector heeft gewerkt. In dat geval gelden meer voorwaarden voor opzegging. De man stapt naar de rechter om de opzegging van de overeenkomst te doen vernietigen. Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de overeenkomst is opgesteld als een overeenkomst van opdracht. Maar uit het Deliveroo-arrest is gebleken dat niet alleen de gesloten overeenkomst, maar ook de feiten en omstandigheden van belang zijn.
Omstandigheden van dienstbetrekking De rechtbank constateert dat de man een zekere vrijheid heeft genoten met betrekking tot de manier waarop hij zijn werkzaamheden verrichte. De Volkskrant bepaalde echter in vergaande mate de wijze waarop man de werkzaamheden moest uitvoeren. Ook was het vanwege de deadlines nodig dat de Volkskrant feitelijk de werktijden bepaalde. De rechtbank vindt het onwaarschijnlijk dat de man een shift had kunnen overslaan. Bovendien meent de rechtbank dat de man zich niet feitelijk had kunnen laten vervangen door iemand van buiten de pool. Mede door al deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat feitelijk sprake is van een dienstbetrekking. Daarom vernietigt de rechtbank de opzegging van de overeenkomst. De man heeft ook een loonvordering ingediend, maar de rechtbank geeft de partijen eerst de gelegenheid om zelf overeenstemming te bereiken.
Bron: Rb. Amsterdam 06-02-2024 (gepubl. 22-02-2024).
Verhuur woningen meer dan normaal vermogensbeheer
Verricht een verhuurder van woningen voor die woningen en de huurders de meest voorkomende werkzaamheden zelf, dan is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden. Die werkzaamheden gaan verder dan normaal actief vermogensbeheer.
Een man bezit samen met zijn echtgenote zeven woningen waaronder de eigen woning. De overige woningen verhuurt de man. De woningen zijn deels gefinancierd met geldleningen. De man heeft voor 2015 aangifte IB/PVV gedaan. De verhuurde woningen en een tweetal leningen heeft de man tot box 3 gerekend. Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de man met de verhuur van de woningen resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) heeft behaald dan wel of de woningen tot box 3 moeten worden gerekend.
Omschrijving ROW De rechtbank overweegt dat tot het ROW mede behoren de werkzaamheden die bestaan uit het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat. Denk daarbij aan het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare vormen van kennis.
Door de verhuurder verrichte werkzaamheden In 2015 heeft de man voor de verhuurde woningen aanzienlijke activiteiten verricht, zoals alle voorkomende onderhoudswerkzaamheden, het regelen van de aansluitingen van het gas en elektra voor de huurders, de inrichting van verschillende woningen, het opmaken van huurcontracten voor verschillende huurders, het innen van de huren en het ophalen en bezorgen van post.
Gevolgen afbouw werkzaamheden De inspecteur constateert dat de man in 2015 steeds meer werkzaamheden voor de woningen heeft uitbesteed aan derde partijen. Daardoor heeft de man in 2015 zijn werkzaamheden in box 1 gestaakt. Er is sprake van ROW, dat betekent dat de inspecteur ten onrechte de betaalde rente op de leningen voor die woningen niet in aftrek heeft toegelaten. Echter door staking van de werkzaamheden in 2015 is er stakingswinst behaald die waarschijnlijk veel hoger is dan de niet in aftrek gebrachte rente. Daarom slaagt het beroep op interne compensatie door de inspecteur en is er geen aftrek van rente mogelijk. De rechtbank handhaaft de aanslag IB/PVV 2015.
Bron: Rb. Den Haag 22-12-2023 (gepubl. 20-02-2024).
Wijzigen verdeling opbrengsten eigen woning nog mogelijk
Indien fiscaal partners in hun aangifte inkomstenbelasting bij verdeling van het inkomen uit eigen woning een bepaalde verhouding hebben gekozen, kunnen zij dat onder voorwaarden herzien. Herzien van de onderlinge verhouding is mogelijk tot het moment waarop zowel de primitieve aanslag als de navorderingsaanslagen onherroepelijk vaststaan.
In 2018 betalen een man en vrouw als eigenwoningrente een bedrag van € 6.630. In hun aangifte IB/PVV geven zij als opbrengst eigen woning een bedrag van negatief € 11.256 aan. De man krijgt daarvan negatief € 8.256 (73,35%) en de vrouw negatief € 3.000 (26,65%). In 2019 overlijdt de man. De primitieve aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. Op 23 juni 2020 hebben de echtgenote en de erven van de man een herziene aangifte ingediend. Daarin is als opbrengst eigen woning negatief € 4.964 aangegeven. Hiervan is als negatieve opbrengst € 2.860 (57,62%) bij de echtgenote aangegeven en negatief € 2.104 (42,38%) aan de (erven van de) man toegerekend. De Belastingdienst heeft vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van de bij de primitieve aanslagen gehanteerde procentuele verdeling, zijnde negatief € 1.323 (26,65%) bij de echtgenote en negatief € 3.641 (73,35%) bij de (erven van de) man.
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is of de (erven van de) man en de echtgenote de eerder in de aangifte gemaakte keuze voor de onderlinge verhouding van het belastbare inkomen uit eigen woning in het kader van de navorderingsaanslagen kunnen herzien.
Wijzigen onderlinge verhouding opbrengst eigen woning Het hof ziet in de toelichting op art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 zoals dat geldt vanaf 2009 wel een reden de wijziging van de verdeling van de onderlinge verhouding opbrengsten eigen woning toe te staan. Wijzigen is mogelijk tot het moment waarop de aanslag en de navorderingsaanslag van de belastingplichtige of zijn fiscaal partner onherroepelijk vaststaan. Volgens het hof betekent dit eventueel ook dat het hof een navorderingsaanslag zou moeten verhogen, maar daartoe is een rechter in belastingzaken echter niet bevoegd. De inspecteur kan wel een tweede navorderingsaanslag opleggen. Het hof stelt de (erven van de) man en de echtgenote in het gelijk.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 13-02-2024 (gepubl. 19-02-2024).