Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Btw-naheffing over management fee alsnog verminderd

De management fee is verminderd omdat de betreffende bv in financiële problemen kwam. Uit EU-jurisprudentie blijkt dat er in dit geval van het werkelijk in rekening gebrachte bedrag kan worden uitgegaan.

Een btw-ondernemer houdt zich bezig met hypotheek- en kredietbemiddeling, het beheren van onroerend goed en het verrichten van managementwerkzaamheden voor onder andere A bv. Zij spreekt met A bv een management fee van € 100.000 per jaar af. A bv komt in financiële problemen, waarna haar hypotheekverstrekker eist dat de fee wordt verminderd naar € 75.000 per jaar. De ondernemer factureert daarop in 2015 en 2016 dit lagere bedrag. Zij neemt in 2016 een memoriaalboeking op van € 50.000 als ‘Nog te factureren’. De inspecteur legt na een boekenonderzoek een naheffingsaanslag btw op met een vergrijpboete van 25% én een vergrijpboete van 25% voor het niet indienen van suppletieaangiften.

Geen lagere naheffing Rechtbank Den Haag oordeelde dat de inspecteur terecht geen rekening hield met de verlaging van de vergoeding omdat de btw-ondernemer geen correctiefacturen uitschreef voor de wijziging van de management fee. Ook de vergrijpboeten voor grove schuld waren terecht opgelegd en er was geen sprake van dubbele beboeting van hetzelfde feit.

Naheffing verlaagd en boetes vervallen Hof Den Haag verlaagt de naheffingsaanslag alsnog met € 10.500 (21% x € 50.000) omdat vaststaat dat de btw-ondernemer in 2015 en 2016 slechts € 150.000 heeft gefactureerd en ontvangen. Uit EU-jurisprudentie blijkt dat er in dit geval van het werkelijk in rekening gebrachte bedrag kan worden uitgegaan. Het maakt niet uit dat er in de administratie een bedrag van € 50.000 als ‘Nog te factureren’ is opgenomen. De inspecteur verklaart ter zitting dat de vergrijpboetes kunnen vervallen in verband met de vermindering van de naheffing. Het hof merkt nog op dat de vergrijpboetes op zich al onterecht waren omdat grove schuld niet aannemelijk is gemaakt. Er kan niet worden vastgesteld wat de ondernemer precies (verkeerd) heeft gedaan.

Bron: Hof Den Haag 30-11-2023 (gepubl. 15-01-2024).

BOR terecht geweigerd, verkregen aandelen vrijwel meteen verkocht

De bedrijfsopvolgingsregeling geldt alleen als er uit de verkregen onderneming gedurende vijf jaar winst wordt genoten. Het voorzettingsvereiste geldt ook bij een mogelijk gedwongen verkoop, anders dan door overheidsingrijpen.

Een echtpaar heeft een 50%-aandelenbelang in een bv, de andere 50% is in handen van een Ltd. Het echtpaar schenkt de aandelen op 1 mei 2018 in gelijke delen aan hun drie kinderen, twee zoons en een dochter. Elke ouder schenkt een deel aan de kinderen, er is dus sprake van twee schenkingen per kind. De bv houdt 50% van de aandelen in bv 3. Een van de zoons dient op 16 augustus 2019 voor de schenking van iedere ouder een aparte aangifte schenkbelasting in en doet hierbij een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOR). Hij verkoopt op 24 december 2019 zijn aandelen in bv 3 aan de Ltd, en komt hiermee een driejarig concurrentiebeding overeen. De inspecteur weigert toepassing van de BOR omdat er niet is voldaan aan het voortzettingsvereiste.

Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing Rechtbank Den Haag volgt de inspecteur omdat er door de verkoop van de aandelen bv 3 geen sprake is van een voortzetting van de verkregen onderneming gedurende vijf jaar. Dat de aandelenverkoop mogelijk onder dwang van de aandeelhouders van de Ltd. plaatsvond kan niet worden gelijkgesteld met een staking door overheidsingrijpen. Er kan dus niet worden verzocht om een uitzondering op het voortzettingsvereiste en het maakt niet uit of er al dan niet een herinvestering zou plaatsvinden. De man beroept zich ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel omdat de door hem aangehaalde regeling voor pelsdierhouders wél een gevolg was van overheidsingrijpen. Er is in de aanslag terecht uitgegaan van de (door de man zelf berekende) liquidatiewaarde van de aandelen omdat die hoger was dan de waarde going concern. Uit de wet volgt dat de hoogste van die twee waarden moet worden aangehouden. Het maakt niet uit dat er in een vaststellingsovereenkomst voor de inkomstenbelasting een andere waarde is opgenomen.

Bron: Rb. Den Haag 29-03-2023 (gepubl. 12-01-2024).

Administratie achterlaten in te slopen auto is geen excuus

Het achterlaten van de administratie in een auto, die wordt gesloopt op last van het Openbaar Ministerie, is geen excuus voor het schenden van de administratieplicht.

Een btw-ondernemer exploiteert met ingang van 20 juni 2013 een bedrijf in de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. In zijn aangiften omzetbelasting voor het jaar 2017 heeft de ondernemer in totaal een bedrag van € 2.006 teruggevraagd in verband met buitenlandse omzet. Op 22 juli 2019 kondigt de inspecteur aan een boekenonderzoek te starten naar onder andere de aangiften omzetbelasting voor jaren 2016 en 2017. Daartoe vraagt de fiscus om de auditfiles en de uitgebreide jaarstukken over de desbetreffende jaren. Hierop antwoordt de ondernemer dat de politie de auto van zijn partner in beslag heeft genomen. In de kofferbak van deze auto zit zijn administratie. Deze administratie omvat ook het bewijs van zijn buitenlandse omzet, aldus de ondernemer. Nadat de ondernemer steeds weigerde om de kofferbak van de auto te openen, laat het Openbaar Ministerie (OM) de auto vernietigen.

Ongeloofwaardig verhaal van ondernemer De Belastingdienst meent dat de ondernemer niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. Ook stelt de inspecteur dat de ondernemer door grove schuld te weinig btw heeft afgedragen. Daarom krijgt hij naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes opgelegd. De ondernemer gaat in beroep, maar Hof Den Haag verklaart het hoger beroepschrift ongegrond. Het verwijt van de ondernemer dat het OM zijn auto heeft laten slopen, kan hem niet baten. De ondernemer heeft steeds geweigerd de kofferbak te openen. Bovendien heeft zijn voormalig administrateur verklaard de jaarstukken pas na de inbeslagname te hebben overhandigd. Deze verklaring maakt het verhaal van de ondernemer ongeloofwaardig.

Bron: Hof Den Haag 02-11-2023 (gepubl. 11-01-2024).

Balansschuld btw leidt tot naheffingsaanslag

Een balansschuld omzetbelasting per einde boekjaar kan tot een naheffingsaanslag omzetbelasting over dat boekjaar ter hoogte van die balansschuld leiden. Alleen een geslaagd beroep op opgewekt vertrouwen kan dit dan voorkomen.

Een vennootschap onder firma (VOF) drijft een onderneming waarin voornamelijk wordt gehandeld in exclusieve gebruikte en nieuwe horloges. De VOF koopt de horloges in van ondernemers en particulieren op voornamelijk beurzen in binnen- en buitenland. Daarnaast koopt de VOF horloges rechtstreeks in bij ondernemers in Spanje. Na een onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de VOF horloges met Spaanse btw heeft ingekocht in Spanje en in Nederland met de margeregeling heeft verkocht. Dat is niet toegestaan. Begin 2017 heeft de VOF met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten over de fiscale gevolgen van het boekenonderzoek voor de jaren 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de margeregeling. Uit de aangifte IB/PVV 2017 van een firmant blijkt dat er een balansschuld omzetbelasting van € 23.355 is. De Belastingdienst heeft daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Balansschuld btw is gelijk aan het bedrag van naheffingsaanslag Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag is opgelegd op basis van de balansschuld omzetbelasting over 2016, die is opgenomen bij de aangifte IB/PVV 2017 van een van de firmanten. Als de balansschuld juist is, is de naheffingsaanslag ook correct. De firmanten zijn akkoord gegaan met de balansschuld omzetbelasting van eind 2016. Daarmee is de naheffingsaanslag correct.

Geen opgewekt vertrouwen Wel geeft de firmant aan dat die dacht dat de balansschuld 2016 ook zou worden afgeboekt net als de schuld van 2015. Dit staat echter niet in de vaststellingsovereenkomst. De firmant kan ook geen beroep doen op opgewekt vertrouwen. De vaststellingsovereenkomst is duidelijk en er is geen enkel ander stuk waaruit zou blijken dat de inspecteur zichzelf heeft verplicht om ook 2016 in de afspraak mee te nemen. Uitlatingen van de adviseur kan de inspecteur ook niet binden.

Mogelijk faillissement van de vof niet relevant De firmant heeft nog aangegeven dat deze naheffingsaanslag het einde van de VOF zou kunnen betekenen. Daarom heeft de rechtbank extra goed gekeken naar mogelijkheden om de aanslag te kunnen verminderen, maar die mogelijkheden heeft de rechtbank niet kunnen vinden. De VOF kan eventueel een betalingsregeling met de ontvanger treffen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Bron: Rb. Gelderland 29-11-2023 (gepubl. 11-01-2024).

Keuze voor geruisloze doorschuiving kan worden herzien

Hof Den Bosch oordeelt dat de overnemer van een onderneming een verzoek om geruisloze doorschuiving kan herzien tot het moment waarop een aanslag van de overdragers of overnemers waarin de keuze is verwerkt onherroepelijk vaststaat.

Een varkenshouder en zijn echtgenote gaan op 1 april 2009 met de overdragers een VOF aan. De overdragers oefenden tot 1 april de varkenshouderij in maatschapsverband uit. Op 27 maart 2009 hebben overdragers en overnemers een tweede overeenkomst (de sideletter) gesloten. Hierin is onder meer opgenomen dat de overnemers de onderneming per 1 april 2012 zullen overnemen en de bij de VOF in gebruik en genot ingebrachte bedrijfsmiddelen zullen overnemen voor € 445.000 exclusief omzetbelasting of overdrachtsbelasting. Ook komen partijen overeen dat gekozen wordt voor geruisloze doorschuiving in de zin van art. 3.63 Wet IB 2001.

Levering vennootschappelijk en buitenvennootschappelijk vermogen Bij akte van 26 november 2013 is zowel het vennootschappelijk als het buitenvennootschappelijk vermogen van de VOF aan de overnemers geleverd voor € 445.000. In de notariële akte is opgenomen dat partijen in de aangifte inkomstenbelasting 2013 een beroep zullen doen op geruisloze doorschuiving.

Procedure bij Hof Den Bosch In hoger beroep bij het hof is onder meer in geschil of de overnemers hun gemaakte keuze voor toepassing van de geruisloze doorschuiffaciliteit kunnen herzien.

Op verzoek kan niet meer worden teruggekomen De rechtbank heeft geoordeeld dat de keuze voor geruisloze doorschuiving onherroepelijk vaststaat. Partijen hebben hiervoor een gezamenlijk verzoek ingediend en aan alle voorwaarden is voldaan. Voor de rechtbank heeft de inspecteur verklaard dat de aan de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 onherroepelijk vaststaan en hierbij de geruisloze doorschuiving is toegepast. De overdragers hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. Uit de aard en de werking van de faciliteit volgt dat op een keuze daarvoor niet meer kan worden teruggekomen als bij een van de partijen de aangifte waarin de keuze is gemaakt onherroepelijk vaststaat.

Aanslagen overdragers nog niet onherroepelijk In hoger beroep oordeelt het hof dat de tekst van art. 3.63 Wet IB 2001 en de daarbij behorende parlementaire geschiedenis zich niet uitlaten over het moment waarop de keuze voor de doorschuiffaciliteit uiterlijk kan worden herzien. Het hof is het eens met de rechtbank dat zolang de aanslag van het jaar waarin de keuze wordt gemaakt nog niet onherroepelijk is, de keuze kan worden herzien. In hoger beroep is echter komen vast te staan dat de aan de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 nog niet onherroepelijk zijn. Daarom is het hof van oordeel dat de overnemer in dit geval kan terugkomen op het door hem gedane verzoek om toepassing van de geruisloze doorschuiving. Het hof vermindert overeenkomstig de berekening van de overnemer zijn aanslag.

Bron: Hof Den Bosch 07-11-2023 (gepubl. 10-01-2024).

Ook HIR-vrijval als het financieel belang door bedrijfsopvolging verandert

De wettelijke bepaling ter voorkoming van handel in HIR-lichamen is altijd van toepassing bij een belangrijke wijziging van het financieel belang in een vennootschap die vooral beleggingen houdt.

Een beheermaatschappij houdt zich vooral bezig met de exploitatie van onroerende zaken. Haar enig aandeelhouder schenkt op 22 oktober 2015 5% van de aandelen aan zijn zoon, de enig aandeelhouder en bestuurder van bv 3. De vader schenkt op 2 augustus 2016 de resterende 95% aan bv 3, en de zoon schenkt diezelfde dag zijn 5% aan bv 3. Op die datum worden ook de statuten gewijzigd waardoor alle winst hoger dan € 150.000 naar de zoon gaat, en de vader nog één preferent aandeel houdt in de maatschappij. De inspecteur gaat er bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2016 van uit dat een in de maatschappij aanwezige herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 1,8 mln is vrijgevallen in de winst.

Handel in HIR-lichamen Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur zich terecht beroept op de wettelijke bepaling ter voorkoming van de handel in lichamen met een herinvesteringsreserve (HIR-lichamen). De beheermaatschappij stelt ten onrechte dat deze bepaling alleen geldt voor misbruiksituaties. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de HIR verplicht vrijvalt bij een belangrijke wijziging van het uiteindelijke belang in een vennootschap die vooral beleggingen houdt. Het uiteindelijke belang is in belangrijke mate gewijzigd omdat de zoon door de schenking en statutenwijziging van een 5% belang naar een 100% belang bij de winst boven € 150.000 is gegaan. Een belangrijke wijziging van het financieel belang is voldoende, het is niet nodig dat ook de zeggenschap ingrijpend is gewijzigd. Het maakt niet uit dat de vader nog één preferent aandeel heeft. De uitzondering voor de uitbreiding van een bestaand belang geldt alleen als er al een derde van het uiteindelijke belang werd gehouden. Er is hier voldaan aan de beleggingstoets omdat de beheermaatschappij vooral onroerende zaken verhuurt, en die worden bij wetsfictie als beleggingen aangemerkt.

Bron: Rb. Noord-Holland 14-09-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Alsnog btw verschuldigd over verkoop van exclusieve Mercedes

De verkoper kan niet aantonen dat er sprake was van een onder het nultarief vallende levering naar een andere lidstaat. Zij heeft geen btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen.

Een bv handelt in auto’s en daaraan verwante producten. Zij koopt in 2020 vier nieuwe personenauto’s vanuit Duitsland op basis van huurkoop. De bv betaalt eerst zes maanden een gebruiksvergoeding en wordt daarna eigenaar van de auto’s door betaling van een eindfactuur. Zij neemt deze aankopen als een intracommunautaire verwerving (ICV) in haar btw-aangifte op. De inspecteur vraagt om nadere informatie over de bedrijfsactiviteiten en de afgetrokken btw, maar ontvangt die uiteindelijk niet. Hij legt een naheffingsaanslag btw met een (betaal)verzuimboete op, en weigert een btw-teruggaaf. In de bezwaarfase vraagt hij opnieuw om aanvullende informatie, en bewijs dat de bv terecht het nultarief heeft toegepast voor de levering van een auto naar een andere lidstaat. De inspecteur concludeert uiteindelijk dat de bv geen btw-ondernemer is, en acht niet bewezen dat er sprake was van een intracommunautaire levering (ICL).

Btw-ondernemerschap maar geen ICL Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bv wel degelijk een btw-ondernemer is. De toelichtingen van haar middellijk aandeelhouders en de verkopen in de afgelopen jaren maken voldoende aannemelijk dat er geen sprake is van incidentele inkoop en verkoop van exclusieve personenauto’s. De bv heeft over de levering van één auto ten onrechte het nultarief toegepast omdat het vereiste bewijs van verzending of vervoer naar een andere lidstaat ontbreekt. Zij heeft alleen een factuur zonder btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen. De verzuimboete wordt wel vernietigd omdat er al eerder een vergelijkbare boete is opgelegd, die later is vervallen (ne bis in idem).

Bron: Rb. Noord-Holland 08-11-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Voor heretikettering is meer nodig dan een nieuw beleidsbesluit

Een ondernemer kan alleen terugkomen op de eerdere etikettering van een vermogensbestanddeel als hij/zij goed kan onderbouwen dat er een andere keuze was gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden.

Een vrouw drijft met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een maatschap en commanditaire vennootschap. Zij merkt haar woning op 1 januari 2018 aan als (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. De woning is op 20 december 2011 gekocht voor € 296.500, gelijktijdig met de aankoop van 10% van de nabijgelegen bedrijfsopstallen en grond. Op 20 juni 2018 wordt het besluit ‘waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen’ gewijzigd. De vrouw merkt daarna de woning aan als privévermogen en claimt in haar aangifte IB/PVV 2018 een verlies van € 75.751 in verband met de overbrenging naar privé.

Geen heretikettering mogelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het verlies terecht is gecorrigeerd omdat er geen aanleiding bestaat om de woning alsnog als privévermogen aan te merken. Heretikettering is alleen mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw maakt niet aannemelijk dat zij begin 2018 een andere keuze zou hebben gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden. In het nieuwe besluit is een lagere waardevermindering opgenomen voor zelfbewoning (15% in plaats van 35%), maar de vrouw heeft niet onderbouwd dat de hogere factor doorslaggevend was voor haar oorspronkelijke keuze. Zij heeft haar keuze helemaal niet onderbouwd met stukken en het nieuwe besluit heeft ook geen gevolgen voor een mogelijke afschrijving op de woning. Het nieuwe besluit is ook niet per definitie reden voor een heretikettering. De ondernemer moet namelijk bij een nieuw beleidsbesluit nog steeds de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden aannemelijk maken.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-12-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Terechte naheffing voor ter beschikking stellen auto aan dga door dochter

Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de bovenliggende holding worden toegerekend. Opgelegde vergrijpboeten worden vernietigd omdat opzet niet is aangetoond.

De directeur-grootaandeelhouder (dga) van een holding-bv kan in privé gebruikmaken van een bestelauto van een werkmaatschappij. Hij ontvangt een fictief loon van de holding, maar hierbij is geen rekening gehouden met een bijtelling privégebruik auto. De inspecteur legt na een boekenonderzoek bij de holding over 2016 tot en met 2019 naheffingsaanslagen LB op met vergrijpboeten van 50%.

Terecht bijtelling privégebruik Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt de opgelegde naheffingsaanslagen. Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de holding worden toegerekend. Beide vennootschappen zijn op hetzelfde bedrijfsadres gevestigd en de dga is hun bestuurder. Er is ook sprake van een terbeschikkingstelling voor (mogelijk) privégebruik omdat de dga vrij kon beschikken over de auto. De bestelauto stond bij hem voor de deur en hij had de autosleutels. Er ontbreekt een rittenregistratie en de dga kan ook niet op een andere manier overtuigend aantonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt. Het is ook niet aannemelijk dat de bestelauto, waarin veel gereedschap zit, (bijna) alleen bruikbaar is goederenvervoer. Daarnaast stelt een vastgelegd verbod op privégebruik in de praktijk niets voor, aangezien onduidelijk is hoe hierop toezicht wordt gehouden en er blijkbaar voor de dga andere regels gelden. De vergrijpboeten worden wel vernietigd omdat de inspecteur de vereiste (voorwaardelijke) opzet niet overtuigend aantoont. Het is niet voldoende dat de holding op de hoogte was van de regels voor een bijtelling privégebruik auto. Er moet worden aangetoond dat zij bewust geen bijtelling heeft toegepast, terwijl zij wist dat hierdoor een grote kans bestond op een te lage belastingheffing.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-12-2023 (gepubl. 21-12-2023).

Loon van dga is belast ondanks tussengeschoven stichting

Als iemand een vergoeding ontvangt voor werkzaamheden voor een bv waarvan hij het economische belang houdt, vormt de vergoeding in principe belast loon.

Een man heeft een eenmanszaak en is daarnaast de enige bestuurder van een stichting die hij heeft opgericht. Deze stichting streeft niet naar winst en heeft als doel het doen van uitkeringen aan de afstammelingen van de man. De stichting houdt een belang van 99% in een bv en een belang van ongeveer 95% in een andere bv. De partner van de man houdt de resterende aandelen in die twee bv’s. De man geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2018 een bedrag van € 65.000 op als netto omzet van zijn eenmanszaak. Maar de inspecteur meent dat het hier gaat om loon uit dienstbetrekking. Volgens hem heeft de man een aanmerkelijk belang in de bv waarvan de stichting 99% van de aandelen houdt. De man is het oneens met deze redenering en stapt naar rechtbank Gelderland.

Afgezonderd particulier vermogen De rechtbank oordeelt dat de regels voor het toerekenen van een afgezonderd particulier vermogen (APV) van toepassing zijn. Omdat de man het vermogen heeft afgezonderd, moet men in beginsel het vermogen aan hem toerekenen. Hij heeft ook het economische belang in de bv. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de bv geld aan hem heeft geleend. Bovendien komt aan de man als vader van zijn (op dat moment minderjarige) afstammelingen het ouderlijk vruchtgenot toe. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de man werkzaamheden voor de bv heeft verricht. Die bv heeft hem ook een vergoeding uitbetaald. Fiscaal gezien kwalificeert deze vergoeding als loon. Volgens de rechtbank is hier namelijk op zijn minst sprake van een fictieve dienstbetrekking. De activiteiten gedaan in loondienst moeten hier niet worden geabsorbeerd in de ondernemersactiviteiten. De rechtbank verklaart het beroep van de man ongegrond.

Bron: Rb. Gelderland 21-12-2023 (gepubl. 01-01-2024).