Geen informatiebeschikking mogelijk voor ontbonden VOF
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat het niet meer mogelijk is een informatiebeschikking op leggen aan een ontbonden VOF.
Op 1 juli 2015 zijn twee ondernemers samen een VOF aangegaan. Vanaf 1 januari 2018 zijn de activiteiten van de VOF overgenomen door een bv. Volgens het uittreksel uit de KvK is de VOF ontbonden en per 1 januari 2019 opgeheven. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is aan de (ontbonden) VOF een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017. Tijdens de bezwaarfase heeft de inspecteur met dagtekening 29 januari 2021 een informatiebeschikking aan de vof gegeven.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de inspecteur de informatiebeschikking wel had mogen geven. Vaststaat dat de informatiebeschikking is gegeven op een tijdstip waarop de VOF is opgeheven en toen is opgehouden te bestaan. De Hoge Raad heeft op 21 april 2023 geoordeeld dat aan een rechtspersoon geen verplichtingen meer kunnen worden opgelegd vanaf het moment dat een rechtspersoon ophoudt te bestaan. De inspecteur is van mening dat dit arrest niet geldt omdat een VOF geen rechtspersoonlijkheid heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevolgen van voornoemd arrest te beperken tot vennootschappen met alleen rechtspersoonlijkheid. Ook als een VOF ophoudt te bestaan, acht de rechtbank het niet meer mogelijk om aan de ontbonden VOF nog informatieverplichtingen op te leggen. De inspecteur was niet bevoegd de informatiebeschikking op te leggen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 23-08-2023 (gepubl. 04-09-2023).
Prinsjesdag 2023: verwachte maatregelen rond auto en milieu
Het demissionaire kabinet heeft in het kader van klimaatregelingen in het Pakket Belastingplan 2024 verschillende maatregelen voorgesteld die zien op autobelastingen en de energiebelasting.
De val van het kabinet kan natuurlijk als gevolg hebben dat sommige maatregelen uiteindelijk later of helemaal niet doorgaan. Dat zal afhangen van de nieuwe samenstelling van de regering.
Verhogen vaste voet BPM Het is de bedoeling om de vaste voet in de BPM vanaf 2025 te verhogen met € 200 (prijspeil 2023). Het demissionaire kabinet wil de opbrengst gebruiken als dekking voor het extra budget van de aanschafsubsidie.
Aanpak no-cure-no-pay procedures BPM Het demissionaire kabinet heeft het grote aantal BPM-procedures, waarbij gemachtigden werken op basis van het no-cure-no-pay-beginsel, willen aanpakken. Zo zal een verlaging plaatsvinden van de forfaitaire proceskostenvergoeding voor de BPM. Ook zullen bestuursorganen verschuldigde proceskostenvergoedingen en immateriële schadevergoedingen zoveel mogelijk overmaken op de bankrekening van de belanghebbende zelf.
Versoepeling voor inschrijving van buitenlandse kentekens In 2014 zijn aanscherpingen doorgevoerd met betrekking tot buitenlandse kentekens waarover de kentekenhouders ten onrechte geen motorrijtuigenbelasting (MRB) betalen. De aanscherpingen kunnen leiden tot naheffingen over een periode van vijf jaar. Het blijkt echter daarbij niet alleen te gaan om evidente frauduleuze gevallen. Soms blijkt een kentekenhouder zich ondanks voorlichting niet bewust zijn van de in Nederland geldende verplichting om het buitenlands motorrijtuig in te schrijven in het Nederlands kentekenregister. Op dit punt zal een kleine versoepeling van de regels plaatsvinden zodat schrijnende situaties beter zijn te vermijden.
Verduidelijking van MRB-vrijstelling bij APK-keuringsrit In beginsel moet de kentekenhouder van een auto met een geschorst kenteken alsnog MRB betalen als hij met de desbetreffende auto op de openbare weg rijdt. Een uitzondering geldt als dat weggebruik verband houdt met een APK keuringsrit. Er komt een verduidelijking dat deze vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting alleen geldt op de dag van de APK-keuring.
Verduidelijken naheffen MRB bij een ontbrekende aanvullende aangifte De Wet MRB 1994 bepaalt dat een naheffing voor de motorrijtuigenbelasting mogelijk is vanwege een verandering aan het motorrijtuig. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de ombouw van een bestelauto die in het kader van een onderneming wordt gebruikt naar een personenauto. Er komt een verduidelijking dat het niet uitmaakt of die verandering is aangebracht door de huidige of een vorige houder van het motorrijtuig of dat het motorrijtuig altijd al in die specifieke toestand verkeerde. Kentekenhouders grijpen deze onduidelijkheid in de wetgeving namelijk soms aan in juridische procedures om de naheffingsaanslag ter discussie te stellen.
Lager naheffingsbedrag bij onjuist gebruik groen kenteken Bedrijven die handelen in auto’s mogen auto’s uit hun handelsvoorraad in bepaalde gevallen op de weg laten rijden met een groen kenteken, ook wel handelaarskenteken genoemd. Onder de huidige wetgeving vindt bij onjuist gebruik van het handelaarskenteken naheffing van MRB plaats over twaalf maanden. Eventueel kan daar nog een fiscale boete bijkomen van maximaal 100% van de na te heffen MRB. Dit effect is volgens de wetgever disproportioneel als het verzuim is beperkt tot uitsluitend het niet kunnen overleggen van het handelaarskentekenbewijs. Daarom is voorgesteld om de naheffingsaanslag in zo’n geval te baseren op drie maanden.
Afschaffen vrijstelling duaal gebruik kolenbelasting De kolenbelasting kent een vrijstelling voor duaal gebruik van kolen. Duaal gebruik wil zeggen dat men de kolen gebruikt als verwarmingsbrandstof en voor een ander doel dan brandstof voor een motor of voor verwarming. Het is de bedoeling dat deze vrijstelling voor duaal gebruik per 1 januari 2028 wordt afgeschaft.
Uitwisselen van informatie door energieleveranciers Op Nederland rust een informatieplicht richting de Europese Commissie ter controle van de goedgekeurde steunmaatregelen. Om te voldoen aan deze informatieplicht, wordt een expliciete wettelijke grondslag opgenomen die de informatieverstrekking van gegevens door energiebelastingplichtigen en begunstigden regelt.
Aanscherping tarieven en nieuwe schijven energiebelasting De wetgever wil per 1 januari 2025 via een ingroeipad een aantal maatregelen nemen met betrekking tot de energiebelasting. Zo zal een verlaging plaatsvinden van de tarieven voor huishoudens tot een bepaald gasverbruik. Daarboven zal sprake zijn van een verhoging. Daarnaast komt er een apart tarief voor waterstof. Bovendien wil de wetgever maatregelen treffen om de degressiviteit bij aardgas aan te passen. Verder moet een verlaging van de tarieven elektriciteit in de hogere verbruiksschijven plaatsvinden. Het is de bedoeling dat maatregelen uiterlijk in 2030 volledig zijn doorgevoerd. Ook kan men per 1 januari 2024 de invoering van nieuwe eerste schijven energiebelasting verwachten. Het is noodzakelijk om in het Belastingplan 2024 nadere wetswijzigingen door te voeren om dit mogelijk te maken. Daarbij valt te denken aan:
een beperking van de kring van verzoekers die teruggaafverzoeken mogen indienen,
het tijdelijk oprekken van de beslistermijn voor teruggaafverzoeken tot twintig weken, en
een wijziging in regeling van tarief voor gas voor een of meerdere woonhuizen op de aansluiting van een glastuinbouwbedrijf.
Afschaffen en beperken vrijstellingen energiebelasting In het coalitieakkoord is een aantal afspraken gemaakt met betrekking tot de energiebelasting. Zo is afgesproken om het verlaagd tarief in de energiebelasting voor de glastuinbouw te laten vervallen. Maar andere afspraken zien op enkele vrijstellingen in de energiebelasting. Om te beginnen zullen de vrijstellingen in de energiebelasting voor metallurgische en mineralogische processen komen te vervallen. Daarnaast zal een beperking plaatsvinden van de input-vrijstelling in de energiebelasting voor elektriciteitsproductie. Deze vrijstelling zal worden beperkt tot het gebruik van aardgas voor elektriciteitsproductie die men levert aan het net. Deze maatregel is gericht op installaties voor warmtekrachtkoppeling (wkk’s).
Actualisering energiebelasting rond duurzame warmtebronnen Voor aardgas dat men gebruikt bij de ondersteuning van warmteopwekking uit duurzame bronnen geldt een gunstigere behandeling in de energiebelasting. Het is de bedoeling dat een uitbreiding zal plaatsvinden van de lijst van duurzame bronnen wordt met deze wijziging uitgebreid met nieuwe duurzame technieken. Aandachtspunt vanuit handhaafbaarheid is een duidelijke en uitvoerbare afbakening.
Maatregelen in verband met de CO2-uitstoot Bij de behandeling van de wetten voor introductie van de minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking en industrie is toegezegd om de hoogte van de tarieven te evalueren. Eventueel valt een en ander te wijzigen in het Belastingplan 2024. Bovendien is in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw afgesproken om een CO2-heffing voor de glastuinbouw te introduceren.
Bron: MvF 10-01-2022 – Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ en MvF 08-05-2023, nr. 2023-0000111799 .
Motorvereniging hoeft geen btw over contributies te voldoen
Hof Den Haag bevestigt dat verenigingen geen btw hoeven af te dragen over contributies die geen rechtstreeks verband houden met verrichte prestaties.
Het hof krijgt de vraag voorgelegd in welke mate een vereniging van eigenaren en liefhebbers van een bepaald merk motorfietsen belastingplichtig is voor de omzetbelasting. Rechtbank Den Haag heeft eerder al geoordeeld dat de vereniging enkele belaste prestaties verricht. Daarbij valt te denken aan de verkoop van producten in een webshop/clubstand en de verkoop van advertentieruimte in het clubblad. Ook het hof komt tot deze conclusie. De vereniging maakt niet aannemelijk dat deze prestaties onder de koepelvrijstelling vallen. Met alleen deze prestaties komt de vereniging echter niet boven de omzetgrens van de kleineondernemersregeling. Daarom is ook van belang of zij btw moet voldoen over de contributies die zij ontvangt van haar leden. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Daardoor heeft de vereniging recht op teruggaaf van ten onrechte afgedragen omzetbelasting.
Individuele leden kunnen prestaties niet afdwingen Het hof legt de inspecteur de verplichting op om aannemelijk te maken dat ook met betrekking tot de contributie sprake is van een rechtstreeks verband met economische activiteiten van de vereniging. Daarop stelt de Belastingdienst dat de contributie een tegenprestatie vormt voor het recht om deel te nemen aan evenementen, de levering van het clubblad en de overige diensten aan de leden. Maar het hof vindt dat onvoldoende. Het blijkt namelijk dat individuele leden niet kunnen afdwingen dat en hoe vaak de vereniging evenementen organiseert. Individuele leden kunnen evenmin eisen stellen aan de frequentie waarin het clubblad verschijnt.
Geen rechtstreeks verband tussen prestatie en contributie Verder ontbreekt een rechtstreeks verband tussen de prestaties van de vereniging en de hoogte van de contributie. Bovendien verricht de vereniging deze activiteiten niet om een prijs of tegenwaarde te ontvangen, al financiert zij deze activiteiten wel grotendeels met de contributies. De door de contributies gefinancierde activiteiten gebeuren overigens evenmin vanuit enig economisch belang. Met deze activiteiten verricht de vereniging dus geen economische activiteit en handelt zij niet als btw-ondernemer. Zij treedt eerder op als een soort kostenverdeelplaats. Daarom bevestigt het hof het oordeel van de rechtbank. Overigens is dit niet de enige zaak waarin de belastingrechter oordeelt dat een vereniging geen btw over haar contributies hoeft te voldoen.
Intrekking cassatieberoep De staatssecretaris van Financiën heeft aanvankelijk beroep ingesteld tegen de hofuitspraak. Maar hij heeft dit cassatieberoep nog voor de publicatie van de hofuitspraak ingetrokken. Hij vindt de hofuitspraak niet volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien hangt dit oordeel af van omstandigheden, die de Hoge Raad in principe door de lagere rechter laat beoordelen.
Bron: Gh Den Haag 20-04-23 (gepubl. 30-08-2023).
Procesbelang kan bestaan uit risico van verliesverdamping
Voor zover geleden verliezen dreigen te verdampen, kan een bezwaar tegen een aanslag en verliesvaststellingsbeschikking een procesbelang meebrengen.
Een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting beschikt aan het begin van 2017 over € 2.697.223 aan nog niet verrekende verliezen. Deze verliezen zijn geleden in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2016. De fiscus legt (de moedervennootschap van) de FE een aanslag Vpb 2017 op naar een belastbare winst van negatief € 303.807. Het bedrag van de aanslag bedraagt daarom nihil. Daarnaast stelt de inspecteur het verlies over 2017 per beschikking vast op € 303.807. De moedervennootschap van de FE gaat in bezwaar tegen deze verliesvaststellingsbeschikking. Zij wil in het boekjaar 2018/2019 verkochte onroerende zaken in 2017 waarderen tegen de waarde in het economische verkeer. Tot en met het jaar 2016 waren deze zaken fiscaal gewaardeerd op kostprijs minus afschrijvingen. Door over 2017 een herwaarderingswinst van € 2.461.423 te creëren, hoopt de FE verliesverdamping te voorkomen.
Grens aan keuzevrijheid tot herwaardering Maar de Belastingdienst wijst haar bezwaarschrift af vanwege het ontbreken van een procesbelang. Rechtbank Den Haag is het daarmee eens. Maar in hoger beroep oordeelt Hof Den Haag dat de moedervennootschap wel een procesbelang heeft. Hoewel de aanslag over 2017 niet verandert, kan de FE toch in een betere positie komen. Met een geslaagd beroep is immers verliesverdamping te voorkomen. Toch verklaart het hof het beroep van de moedervennootschap ongegrond. De onroerende zaken die de FE wil herwaarderen, hebben namelijk dezelfde aard en functie als ander vastgoed dat de FE niet wil herwaarderen. Nu heeft een ondernemer enige keuzevrijheid om bedrijfsmiddelen te herwaarderen. Maar deze vrijheid gaat niet zo ver, dat hij binnen een categorie bedrijfsmiddelen het ene bedrijfsmiddel wel herwaardeert en het andere niet. Daarmee zou de ondernemer namelijk in strijd met het goedkoopmansgebruik handelen.
Minder verliesverdamping sinds 1 januari 2022 Sinds 1 januari 2022 zijn verliezen in de vennootschapsbelasting in principe onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. Dat wil zeggen, ze verdampen niet meer automatisch na het verstrijken van een bepaalde termijn. Wel is in een jaar de verliesverrekening onbeperkt tot een bedrag van € 1 miljoen plus 50% van de belastbare winst. Een eventueel verliesoverschot is door te schuiven. Maar een belangrijke wijziging van belang in een vennootschap kan het einde betekenen van de voorwaartse verliesverrekening.
Bron: Hof Den Haag 27-06-2023 (gepubl. 23-08-2023).
Ondanks negatief eigen vermogen kan vordering zakelijk zijn
Dat de balans van een bv een negatief eigen vermogen toont, sluit niet uit dat zij haar schulden kan betalen. Daardoor kan de dga in principe zijn vordering op de bv later afwaarderen.
Een man is directeur en enig aandeelhouder van twee vennootschappen, waaronder een holding met (klein)dochtervennootschappen. Deze (klein)dochtervennootschappen exploiteren een garagebedrijf en een dealerschap voor twee automerken. De (klein)dochtervennootschappen hebben eind 2009/begin 2010 behoefte aan extra werkkapitaal. Daarom draagt de holding 50% van haar aandelen in de dochtervennootschap over aan andere vennootschappen. Daarnaast zegt de holding op 10 februari 2010 toe aan de dochtervennootschap € 500.000 te lenen. De dga leent diezelfde maand € 500.000 van zijn broer. Dit geleende bedrag stort de dga op de rekening van zijn holding. Vervolgens leent de holding het bedrag weer uit aan haar kleindochtervennootschap. Op 30 mei 2011 wordt een van de dealerovereenkomsten opgezegd. In juni 2011 sluiten de dga en zijn holding een rekening-courantovereenkomst. In 2012 vindt een opschorting van de productie van de auto’s van het andere merk plaats. Ook herstructureren de (klein)dochtervennootschappen hun onderlinge vordering en schulden.
Faillissement van holding Op 4 september 2014 koopt de holding de aandelen in de kleindochtervennootschappen terug voor € 1. Eind maart 2017 gaat de holding failliet en op 4 juni 2019 vindt haar ontbinding plaats. In zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 heeft de dga al een verlies uit terbeschikkingstelling opgenomen van per saldo € 391.688. In voorafgaande jaren heeft de dga de rentevergoedingen op zijn vordering op de holding opgegeven als inkomen uit terbeschikkingstelling. De inspecteur stelt echter dat de lening aan de dochtervennootschap onzakelijk is. Daarom weigert hij de afwaardering van de lening.
Reële kans op verbetering van resultaten Hof Den Bosch oordeelt echter dat de fiscus niet aannemelijk maakt dat in 2010 een derde de lening nooit onder dezelfde voorwaarden had verstrekt. Dat eind 2009 een negatief eigen vermogen zichtbaar was, sluit een latere aflossing van de lening niet uit. In de onderneming bevonden zich namelijk nog goodwill en stille reserves. Ook bestond op het moment waarop de dga de lening verstrekte een reële winstverwachting. Ook zijn broer heeft gemeend dat de werkmaatschappijen na een voorgenomen kwijtschelding, kostenreductie en met inachtneming van geprognosticeerde verkoopcijfers positieve resultaten zou kunnen behalen. De inspecteur heeft zijn stellingen bovendien onvoldoende onderbouwd. Daarom verklaart het hof het beroepschrift van de dga gegrond.
Bron: Hof Den Bosch 05-04-2023 (gepubl. 24-08-2023)
Pensioen kan voortvloeien uit niet-ondertekende notulen
Als in de notulen van een algemene vergadering de toekenning van pensioen aan de 100%-dga is opgenomen, kan een geldige pensioenovereenkomst ontstaan. Zelfs als de notulen niet zijn ondertekend.
Een man was sinds 1991 in dienst bij een bv. Tot in 2002 was hij bestuurder en enig aandeelhouder van deze bv. De notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders bevatten een voorstel om de dga een pensioen toe te kennen. Daarnaast bevatten de notulen een document onder de titel ‘Aanvullende arbeidsovereenkomst’. In deze aanvullende arbeidsovereenkomst is een regeling opgenomen voor het onder bepaalde voorwaarden toekennen van een ouderdoms-, weduwen- en een wezenpensioen. De notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst zijn niet ondertekend. Later in het jaar 2002 overlijdt de dga. Vanaf dat moment ontvangen zijn weduwe en drie kinderen pensioenuitkeringen van de bv.
Afzien van verdere pensioenuitkeringen Na mei 2015 stopt de bv met het betalen van pensioenuitkeringen aan de weduwe. In 2017 sluiten de bv en de weduwe een vaststellingsovereenkomst (VSO). Hierin verklaart de weduwe geen aanspraak meer te maken op pensioenuitkeringen. In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2017 verwerkt de bv een vrijval van de pensioenvoorziening. Dit doet de Belastingdienst besluiten om de bv een naheffingsaanslag loonheffingen op te leggen. De inspecteur meent namelijk dat sprake is van het prijsgeven van pensioenrechten.
Bv betwist rechtsgeldigheid pensioenovereenkomst De bv is het daar niet mee eens en gaat in beroep. Zij stelt dat geen rechtsgeldige pensioenovereenkomst tot stand is gekomen. Dat komt doordat de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst niet zijn ondertekend. In de praktijk is evenmin voldaan aan de voorwaarden in de aanvullende arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft de dga niet ingestemd met het in eigen beheer houden van het pensioen. Vanwege het ontbreken van een rechtsgeldige pensioenovereenkomst, kan geen pensioenvoorziening op de balans zijn gevormd, aldus de bv.
Gehandeld op grond van pensioenovereenkomst Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat wel sprake is van een rechtsgeldige pensioenovereenkomst. Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd door middel van de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst. De rechtbank merkt op dat de wet niet vereist dat deze stukken zijn ondertekend. Bovendien heeft in dit geval de wilsovereenstemming tussen de bv en man al vastgestaan doordat de man enig aandeelhouder en bestuurder was. Verder is de pensioenovereenkomst naderhand bekrachtigd. De bv heeft immers een pensioenvoorziening gevormd en pensioenuitkeringen gedaan. Zij heeft evenmin uitkeringen teruggevorderd op basis van onverschuldigdheid. Daarmee heeft de bv gehandeld op grond van de pensioenovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de fiscus terecht een naheffingsaanslag loonheffingen heeft opgelegd.
Bron: Rb Zeeland-West-Brabant 17-08-2023 (gepubl. 22-08-2023).
Maaltijdkosten onder WKR beperkt aftrekbaar van IB-winst
Voor zover een werkgever de vergoeding of verstrekking van maaltijden aan werknemers niet aanmerkt als loon in natura, zijn deze loonkosten beperkt aftrekbaar.
Een IB-ondernemer die een supermarkt exploiteert, past op het loon van zijn werknemers over 2016 de werkkostenregeling toe. In 2016 heeft hij een bedrag van € 6.533,91 aan vergoedingen en verstrekkingen van (op de werkplek) genuttigde maaltijden, consumpties, personeelsfeesten en werkkleding betaald. Van deze vergoedingen en verstrekkingen is een deel cao gerelateerd. Volgens de ondernemer vallen de kosten die onder de werkkostenregeling vallen niet onder de aftrekbeperking van bepaalde kosten, ook wel Oort-kosten genoemd. De Belastingdienst is het daar niet mee eens en past de aftrekbeperking wel toe.
Maaltijden onder werkkostenregeling gebracht Ook Hof Den Bosch oordeelt dat de fiscus terecht de aftrekbeperking heeft toegepast. Op basis van een besluit van de staatssecretaris van Financiën zijn de als loonkosten aan te merken uitgaven die verband houden met voedsel volledig aftrekbaar bij het bepalen van de winst. Dat heeft het volgende effect. Als een werkgever aan zijn werknemers gratis maaltijden verstrekt, is de aftrekbeperking slechts van toepassing op het deel van de kosten van de maaltijd dat niet is aan te merken als loon in natura. Doordat hier de werkkostenregeling is toegepast, zijn de maaltijden niet bij de werknemer belast als loon in natura. De aftrekbeperking in de inkomstenbelasting is dus wel aan de orde.
Bron: Hof Den Bosch 12-04-2023 (gepubl. 24-08-2023).
Investeringsbehoefte doet liquide middelen onder BOR vallen
Drijft een bv een materiële onderneming en moet zij in dat kader investeringen doen? Dan kunnen liquide middelen en effecten ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsregeling zijn.
Op 22 maart 2016 overlijdt een vrouw, die haar twee kinderen heeft benoemd tot erfgenaam en haar vier kleinkinderen aangewezen als legataris. De nalatenschap omvat onder andere een aandelenbelang van 37,56% in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een bv met diverse deelnemingen. De activiteiten van de bv zijn voornamelijk gericht op het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van hoogwaardige ingrediënten voor brood en banket. In 2015 heeft de bv nieuwe belangen verkregen en enkele bestaande belangen uitgebreid. Eind 2015 staan op de balans van de holding ruim € 30 miljoen aan liquide middelen en € 12 miljoen aan effecten. De erfgenamen en legitimarissen willen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet toepassen. Maar de vraag is of met betrekking tot enkele uitbreidingen is voldaan aan de zogeheten bezitseis. Ook staat ter discussie of de liquide middelen en beleggingen voor de BOR kwalificeren als ondernemingsvermogen.
Bv drijft één objectieve onderneming Bij overlijden houdt de bezitseis in dat de erflater minimaal een jaar voor zijn overlijden de aandelen onafgebroken in bezit heeft gehad. De vennootschap waarin hij de aandelen houdt, moet gedurende minimaal die periode een onderneming drijven. Omdat de vrouw is overleden vóór 1 juli 2016, geldt de oude regeling nog. Dat betekent dat de bezittingen en schulden van de bv naar rato worden toegerekend aan de holding. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bv een materiële onderneming drijft en dat dit één objectieve onderneming is. Daarom is niet van belang dat een deel van de belangen die de bv houdt minder dan een jaar voor het overlijden zijn verkregen. Voor de uitbreiding van de belangen geldt geen afzonderlijke bezitstermijn.
Liquide middelen en effecten nodig voor investeringen Vervolgens stelt een legataris dat de liquide middelen en effecten van de holding ondernemingsvermogen vormen. De holding is opgericht als financieringsorgaan van de bv, die de liquide middelen en effecten kan gebruiken voor acquisitie en investeringen. Bovendien waarborgen deze vermogensbestanddelen dat het karakter van familiebedrijf behouden blijft. Ten slotte vormen ze een buffer voor de kosten van de eigen bedrijfsvoering van de holding. De rechtbank gaat mee in deze stellingen. Volgens de rechtbank is mede van belang dat de bv dankzij haar dividendbeleid een financiële buffer voor overnames en onderhoud en investeringen kan aanhouden. De bv heeft het voornemen om jaarlijks € 15 miljoen aan overnames en voor € 27,5 miljoen aan onderhoud en investeringen te doen. De rechtbank staat daarom de bv toe om 70% van dit jaarbedrag als buffer aan te houden. Een bedrag van € 29,75 miljoen aan liquide middelen en effecten kwalificeert dus als ondernemingsvermogen.
Bron: Rb Gelderland 30-06-2023 (gepubl. 21-08-2023).
Verkoopverlies verhoogt autokostenforfait niet
Het autokostenforfait mag niet hoger zijn dan de werkelijke autokosten. Daarbij geldt dat incidentele verliezen op personenauto’s niet tot de werkelijke autokosten behoren.
Via zijn eenmanszaak drijft een man een advocatenkantoor. Tot het vermogen van deze onderneming behoren enkele personenauto’s, die de man ter beschikking staan. Hij heeft deze auto’s mede gebruikt voor privédoeleinden. Vanwege dit privégebruik verhoogt de inspecteur het belastbaar inkomen met een bijtelling (strikt genomen heet dit bij ondernemers een onttrekking). Daarbij past de Belastingdienst het autokostenforfait toe. De man gaat in bezwaar en beroep tegen deze bijtelling. Hij stelt dat zijn werkelijke autokosten een stuk lager waren dan de forfaitaire bedragen. Maar de man weet deze stelling niet aannemelijk te maken voor Hof Den Bosch. De man gaat vervolgens in cassatie. Een van zijn klachten is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verkoopverliezen op de personenauto’s behoren tot de in aanmerking te nemen werkelijke autokosten.
Verlies op auto is incidenteel resultaat De Hoge Raad redeneert dat het bedrag van het autokostenforfait in een jaar niet hoger mag zijn dan de werkelijke autokosten die van de winst zijn afgetrokken. Komt in dat jaar bij de vervreemding van de auto een boekwinst of boekverlies tot uitdrukking? Dan moet die winst of dat verlies bij de vaststelling van deze werkelijke kosten in beginsel buiten beschouwing blijven. Zo’n winst of verlies vormt immers een incidenteel resultaat dat geen aanwijzing inhoudt dat de kosten van het privégebruik dienovereenkomstig zijn verlaagd dan wel verhoogd. Een verkoopresultaat telt overigens wel mee als de personenauto tot de bedrijfsvoorraad behoort. Dat is hier echter niet aan de orde. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de man gegrond. Hof Arnhem-Leeuwarden krijgt de opdracht de zaak af te handelen en daarbij de werkelijke autokosten nader te onderzoeken.
Bron: HR 18-08-2023.
Keuzevermogen voor winstbelasting werkt niet door naar BOR
In beginsel hoeft een ondernemer voor de winstbelastingen niet af te rekenen als hij zijn voormalig bedrijfspand gaat verhuren. Maar zo’n verhuurd pand is geen ondernemingsvermogen voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling.
Een vrouw heeft na haar overlijden onder andere (certificaten van) aandelen in drie vennootschappen nagelaten. Deze vennootschappen houden zich bezig met de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. Er zijn vijf erfgenamen en zij willen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toepassen op de volledige waarde (van de certificaten) van de aandelen. Dat betekent dat zij de BOR ook willen toepassen op de waarde die is toe te rekenen aan panden die de vennootschappen verhuren. Een belangrijke vraag die hierbij een rol speelt, is welke kwalificatie past bij de desbetreffende panden. In deze zaak blijken de projectontwikkeling en de verhuur van het vastgoed niet dusdanig verweven te zijn dat er sprake is van één onderneming. De Hoge Raad heeft daarom aan hof Den Haag de opdracht gegeven om na te gaan welke panden in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de projectontwikkelingswerkzaamheden.
Is keuzevermogen ondernemingsvermogen voor BOR? Volgens hof Den Haag ziet deze verwijzingsopdracht op verhuurde panden die in redelijkheid aan de ondernemingsactiviteiten toerekenbaar zijn, panden waarvan de huurders zijn uitgekocht en een voormalig kantoorpand van een van de vennootschappen. Volgens een erfgenaam vormen al deze panden op grond van het zogeheten Pottenbakkersarrest op zijn minst keuzevermogen. Zodra er sprake is van keuzevermogen, moet men deze panden voor de toepassing van de BOR aan het ondernemingsvermogen toerekenen, aldus de erfgenaam. Het hof is het voor een deel eens met de erfgenamen. Daarop gaat de erfgenaam opnieuw in cassatie. In reactie op dit principale beroep in cassatie stelt de Staatssecretaris van Financiën incidenteel beroep in cassatie in. Daarbij betwist hij dat de erfgenaam op grond van het Pottenbakkersarrest het voormalige kantoorpand tot het ondernemingsvermogen mocht blijven rekenen.
Pottenbakkersarrest ziet op winstbelastingen Terwijl de Hoge Raad het principale beroep van de erfgenaam ongegrond verklaart, is het incidentele beroep van de staatssecretaris wel gegrond. Het Pottenbakkersarrest betreft namelijk de vraag wanneer afrekening in de winstsfeer moet plaatsvinden. Maar de BOR heeft een andere achtergrond, namelijk het voorkomen dat heffing van erfbelasting de bedrijfscontinuïteit bedreigt. Daarom geldt de BOR niet ten aanzien van beleggingsvermogen. Beleggingen zijn immers gemakkelijk te gelde te maken zonder dat daarmee de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Daarom moet men voor de BOR alleen vermogensbestanddelen tot het ondernemingsvermogen rekenen als zij op het moment van verkrijging voor ondernemingsdoeleinden werden aangehouden. Daarbij is niet van belang of een vermogensbestanddeel voor de winstberekening tot het ondernemingsvermogen valt te rekenen. De Hoge Raad merkt het voormalige kantoorpand als beleggingsvermogen aan. Hof Den Bosch krijgt de opdracht de zaak verder af te handelen.
Bron: Hoge Raad 18-08-2023.