Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

KO-regeling geldt voor alle ondernemingsactiviteiten samen

Volgens de Hoge Raad moeten alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer voor de toepassing van de kleineondernemersregeling tezamen in aanmerking worden genomen.

Een belastingadviseur is voor de omzetbelasting ondernemer. In 2018 heeft hij op zijn woning zonnepanelen laten installeren. Voor de zonnepanelen doet de ondernemer een beroep op de kleine ondernemingsregeling (KO-regeling). De inspecteur heeft het verzoek van adviseur om toepassing van de KO-regeling met de daarbij behorende ontheffing van administratieve verplichtingen afgewezen.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de afwijzing terecht, omdat daarvoor niet alleen de exploitatie van de zonnepanelen in aanmerking moet worden genomen, maar die exploitatie tezamen met de belastingadvieswerkzaamheden. Hiertegen komt de belastingadviseur in cassatie, echter zonder succes.
Op basis van art. 25 Wet OB kan de ondernemer gebruik maken van de KO-regeling. De wettekst noch die van de uitvoeringsbepalingen wijst er volgens de Hoge Raad op dat de ondernemer de mogelijkheid heeft om voor toepassing van de KO-regeling de door hem verrichte belastbare prestaties toe te rekenen aan ‘afzonderlijke ondernemingen’ en op die ondernemingen de KO-regeling selectief toe te passen. Uit de wetsgeschiedenis is ook niet af te leiden dat de mogelijkheid van een dergelijke splitsing is beoogd. Alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer moeten voor de toepassing van de KO-regeling dan ook tezamen in aanmerking worden genomen.

Bron: HR 27-01-2023

Loon vertrekkende werknemer moet uit NOW-toetsloonsom

Het loon van een werknemer, die vertrekt zonder dat dit iets te maken heeft met de coronacrisis, moet men uit de toetsloonsom halen om te voorkomen dat de NOW-subsidie onredelijk laag uitpakt.

Een bedrijf houdt zich bezig met reclame- en marketingadvies, softwareontwikkeling en grafisch ontwerp. Deze onderneming vraagt op 6 april 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten aan op grond van de NOW-1. Zij verwacht namelijk een omzetverlies van 82% over de periode maart tot en met mei 2020. Het UWV kent de onderneming op 10 april 2020 een tegemoetkoming van € 67.560 toe, waarvan € 54.045 als voorschot is betaald. Bij deze tegemoetkoming is het UWV uitgegaan van de loonsom van het bedrijf in januari 2020. Bij het maken van de definitieve berekening van de tegemoetkoming komt het UWV op een lager bedrag uit. Dat komt niet alleen doordat het bedrijf in werkelijkheid maar 67% omzetverlies leidt. Daarnaast speelt een rol dat de loonsom van het bedrijf is gedaald in de subsidieperiode. Een werknemer is namelijk per 1 februari 2020 uit dienst getreden.
De desbetreffende werknemer was echter al vertrekkende zonder dat dit enige relatie tot de coronacrisis had. De werkgever vindt daarom dat het UWV niet zo’n grote vermindering heeft mogen toepassen op de NOW-1-tegemoetkoming. Rechtbank Amsterdam is het met haar eens. Bij een daling van de loonsom mag het UWV de NOW verminderen. Maar daarbij moet het UWV wel een belangenafweging maken. In deze zaak is bij de definitieve subsidie de volledige loonsom van de weggevallen loondoorbetalingsverplichting in mindering gebracht zonder rekening te houden met het omzetverlies. In het voorschot is de loonsom wel met het percentage omzetverlies vermenigvuldigd. De werkgever moet per saldo meer subsidie over deze loonsom terugbetalen dan in het voorschot aan subsidie is opgenomen en betaald. Dat is niet evenredig en past evenmin bij de doelstelling van de NOW-1.
De rechtbank verplicht het UWV om in de nieuwe berekening het loon van de vertrekkende werknemer uit de loonsom van januari 2020 te halen. Het UWV mag wel rekening houden met het gegeven dat vanaf 1 februari 2020 de loonsom is gedaald. Een werkgever heeft geen recht op subsidie voor het loon van een werknemer die al voor aanvang van de subsidieperiode uit dienst was.

Bron: Rb. Amsterdam 22-12-2022 (gepubl. 25-01-2023)

Aanwijzing massaal bezwaar plus over 2017 tot en met 2020

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd waardoor niet-bezwaarmakers tegen de box 3-heffing meedoen in de massaal bezwaar plus-procedure voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2020.

De Belastingdienst heeft een groot aantal verzoeken om ambtshalve vermindering van op 24 december 2021 reeds onherroepelijk vaststaande aanslagen inkomstenbelasting over de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 ontvangen. Daarnaast is een groot aantal bezwaarschriften ingediend tegen de afwijzing van deze verzoeken om ambtshalve vermindering. Het gaat verzoeken van belastingplichtigen aan wie geen rechtsherstel is geboden aangezien zij niet meeliepen in de massaal bezwaarprocedure die uiteindelijk resulteerde in het Kerstarrest.
Met het oog op een efficiënte en eenduidige afdoening wijst de staatssecretaris deze verzoeken om ambtshalve vermindering en bezwaarschriften tegen de afwijzing daarvan die betrekking hebben op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen aan als massaal bezwaar plus.
Het gaat om verzoeken:

waarop ten tijde van de dagtekening van dit besluit nog geen beslissing is genomen of uitspraak is gedaan of die tijdig worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de in art. 9.7 lid 4 Wet IB 2001 bedoelde collectieve beslissing en collectieve uitspraak wordt gedaan; en met de volgende rechtsvraag:

Kunnen degenen wiens aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2017 of 2018 of 2019 of 2020 reeds onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 (de niet-bezwaarmakers) wegens strijd met supranationale bepalingen, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 14 EVRM, of strijd met nationale regelingen of strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, een beroep doen op het Kerstarrest van de Hoge Raad?

Kabinet verwacht geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers In een Kamerbrief benadrukt staatssecretaris Van Rij dat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 mei 2022 duidelijk heeft aangegeven dat voor niet-bezwaarmakers geen recht bestaat op een op rechtsherstel gerichte box 3-compensatie. Het kabinet verwacht daarom niet dat de nieuwe procedure alsnog voor niet-bezwaarmakers rechtsherstel zal opleveren. De procedure ‘massaal bezwaar plus’ is bedoeld om de procedures die niet-bezwaarmakers – ondanks het arrest van 20 mei 2022 – toch willen voeren, ordentelijk en zo min mogelijk belastend voor alle betrokkenen te laten verlopen. Als de rechtsvraag in de procedure ‘massaal bezwaar plus’ onherroepelijk is beantwoord, zal de inspecteur met inachtneming van de wettelijke bepalingen een collectieve beslissing nemen op de ingediende verzoeken tot ambtshalve vermindering en een collectieve uitspraak op de ingediende bezwaarschriften.

Koepelorganisaties De NOB, het RB, het SRA en de NOAB adviseren hun adviseurs om voor hun klanten bezwaar te maken tegen de IB-aanslagen 2021 en 2022 als het werkelijk behaalde rendement van de belastingplichtige (sterk) afwijkt van het door de Belastingdienst berekende box 3-inkomen en/of als bij toepassing van de spaarvariant een gewijzigde partnerverdeling gunstiger is dan hetgeen de Belastingdienst toepast. De Belastingdienst is weer begonnen met vaststellen van definitieve aanslagen waarin box 3-inkomen is opgenomen. De Belastingdienst berekent het box 3-inkomen zowel volgens het systeem van de wet zoals deze ook al gold voordat het Kerstarrest werd gewezen als ook volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het laagste van deze twee wordt op de definitieve aanslag toegepast.

Bron: MvF 25-01-2023, besluit en 27-01-2023, Kamerbrief; NOB, RB, SRA, NOAB 24-01-2023

Zelfgekweekte goodwill voorkomt overdrachtsbelasting niet

De Hoge Raad bevestigt dat goodwill moet zijn gekocht, wil het een bezitting zijn bij het toetsen of een lichaam kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon.

Een bv koopt op 15 december 2016 41% van de certificaten van aandelen in een houdstermaatschappij van een groep. De werkzaamheden van deze groep bestaan uit het verhuren van opslagruimte (self-storage) en het verhuren van miniboxen voor opslag. De aandeelhouder van de bv is de zoon van de enig aandeelhouder van de vennootschap die de certificaten heeft verkocht. In deze situatie komt de vraag op of de houdstermaatschappij kwalificeert als een onroerende zaak voor de overdrachtsbelasting. Meer specifiek gaat het om de vraag wat het aandeel is van de onroerende zaken in de totale bezittingen. Hierbij is vooral in geschil of de goodwill, die is toe te rekenen aan de verkregen onderneming, in dit verband kwalificeert als een bezitting. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Daarop gaat de bv in cassatie.
De Hoge Raad redeneert als volgt. De wetgever is ervan uitgegaan dat in dit verband de evenredige toerekening van bezittingen en schulden van de desbetreffende deelneming moet plaatsvinden aan de hand van de geconsolideerde balans van de rechtspersoon en de deelneming. Dat wijst erop dat uitsluitend op de balans opgenomen actiefposten meetellen als bezittingen. Dat de fiscale balans hierbij bepalend is, sluit aan bij de werking van de voorganger van de Wet belastingen van rechtsverkeer, de Registratiewet 1917. Volgens de regels van goedkoopmansgebruik was het volgens de wetgever geoorloofd op die balans gekochte goodwill op te nemen. Daardoor kwalificeert zelf gekweekte goodwill in dit verband niet als een bezitting. Als voor de toetsing niet op de fiscale balans vermelde goodwill ook zou meetellen, zou men bij elke overdracht van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon een berekening van die goodwill moeten maken. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv ongegrond.

Bron: Hoge Raad 27-01-2023

Inspecteur moet inschakeling postbedrijf bewijzen

Volgens de Hoge Raad moet een inspecteur niet alleen bewijzen dat de aanslagen naar het juiste adres zijn gestuurd. Hij moet ook bewijzen aan welke postvervoerder hij de aanslagen heeft aangeboden.

Aan een belastingplichtige zijn met dagtekening 28 juni 2017 aanslagen opgelegd. Op 30 november 2020 is daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is te laat ingediend. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard omdat aannemelijk is dat de aanslagen naar het juiste adres zijn verzonden, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Zoals de Hoge Raad op 17 juni 2022 in een eerder arrest heeft geoordeeld, moet de inspecteur niet alleen bewijzen dat de aanslagen naar het juiste adres zijn gestuurd. Hij moet ook aantonen aan welk postbedrijf hij die aanslagen heeft aangeboden. In dit geval is dat niet duidelijk. De Hoge Raad heeft het verzet tegen de uitspraak op beroep gegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad 20-01-2023, Hoge Raad 17-06-2022

Recht op belastingrente over onterechte box 3-heffing

Wie recht heeft op rechtsherstel in verband met het Kerstarrest, heeft in beginsel ook recht op een vergoeding van belastingrente.

Een vrouw is in beroep gegaan tegen de vermogensrendementsheffing over de jaren 2016, 2017 en 2018. Bij zijn oordeel verwijst Hof Arnhem-Leeuwarden naar het Kerstarrest. Het Kerstarrest heeft echter geen gevolgen voor aanslagen over jaren van vóór 2017. Bij oudere jaren moet sprake zijn van een individuele en buitensporige last, wil de belastingrechter in afwijking van de wet rechtsherstel bieden. Maar de vrouw maakt niet aannemelijk dat de box 3-heffing over 2016 voor haar een individuele en buitensporige last is geweest. De box 3-heffing over 2016 blijft dan ook in stand. Het hof oordeelt dat wel een vermindering moet plaatsvinden van de aanslagen over 2017 en 2018.
De vrouw stelt daarnaast dat zij recht heeft op een vergoeding van belastingrente omdat zij onverschuldigde belasting heeft betaald. Maar de inspecteur betwist dat er een wetsbepaling is die hem verplicht in deze situatie de vrouw belastingrente te vergoeden. Het hof bevestigt dat een nationale regeling ontbreekt die de vrouw recht op een vergoeding van belastingrente geeft. Maar op grond van de Europese mensenrechten en rechtspraak heeft de vrouw wel recht op zo’n vergoeding. Heeft namelijk een schending plaatsgevonden van het Europees verdrag voor de rechten van de mens? En voorziet het nationale recht van de betrokken staat niet of slechts gedeeltelijk in rechtsherstel? Dan verplicht het verdrag deze staat tot het toekennen van een billijke genoegdoening aan de benadeelde. Deze situatie is hier aan de orde. Daarom moet de Belastingdienst de vrouw een vergoeding van belastingrente toekennen van in totaal € 1.686.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-01-2023 (gepubl. 18-01-2023)

Aandeel VvE-reserve waarderen op forfait bank- en spaartegoeden

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de berekening rechtsherstel box 3 het aandeel in VvE-reserves moet worden gewaardeerd als bank- en spaartegoed. Verder oordeelt het hof dat voor de leegwaarderatio van de kale huur moet worden uitgegaan.

Een echtpaar bezit diverse woningen die in box 3 vallen. Daarnaast hebben zij een eigen woning. Voor de eigen woning en enkele woningen die in box 3 vallen hebben ze een aandeel in VvE-reserves. In 2018 is de WOZ-waarde van een woning € 194.000. Voor de verhuur van die woning ontvangt het echtpaar € 790 per maand, bestaande uit € 650 kale huur en € 140 voor bijkomende diensten. Voor een andere woning bedragen de ontvangen huur en de vergoeding voor bijkomende diensten per maand € 825. De WOZ-waarde bedraagt € 199.000. Het echtpaar is voor 90% eigenaar van deze woning. In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is de bepaling van de leegwaarderatio voor de twee woningen. Ook is in geschil de waardering van de VvE-reserves in het kader van het rechtsherstel box 3.
Het hof oordeelt dat de ontvangen maandelijkse kale huur uitgangspunt voor het bepalen van de leegwaarderatio is. Volgens het hof moet de eerste woning met WOZ-waarde € 194.000 voor box 3, uitgaande van een kale huur van € 7.800 per jaar, gewaardeerd worden op € 129.980. Dit is 67% van € 194.000. Voor de tweede woning gaan partijen voor het bepalen van de leegwaarderatio uit van een waarde van € 161.100. 67% hiervan is € 107.937. Uitgangspunt hiervoor is een jaarlijkse kale huur van € 7.980.
Verder is het hof van oordeel dat onvoldoende rechtsherstel wordt geboden als het fictieve rendement op het aandeel in VvE-reserves 5,38% (2018) bedraagt. Het hof bepaalt daarom dat voor de waardering van het aandeel in de VvE-reserve het forfaitair rendement van 0,12% geldt. Dat is het forfaitaire rendement voor bank- en spaarsaldi in 2018.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-01-2023 (gepubl. 20-01-2023)

Technische briefing Wet minimumbelasting 2024

De vaste commissie voor Financiën heeft Staatssecretaris Van Rij verzocht de technische briefing over het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 in de openbaarheid te laten plaatsvinden. De staatssecretaris geeft aan dat dit mogelijk is, maar niet op de geplande datum van 24 januari 2023.

Toen de staatssecretaris de Tweede Kamer de technische briefing aanbood over het concept wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024, was er op EU-niveau nog geen akkoord bereikt over het richtlijnvoorstel pijler 2. Dat akkoord is op 15 december 2022 bereikt.
De staatssecretaris geeft aan dat vanwege het akkoord op EU-niveau hij voornemens is om het wetsvoorstel voor de implementatie van de richtlijn (Wet minimumbelasting 2024) in het voorjaar 2023 aan te bieden aan de Kamer. De staatssecretaris stelt daarom voor om de openbare technische briefing na indiening van het wetsvoorstel te houden. Een openbare technische briefing biedt de mogelijkheid om aandacht te besteden aan de uitkomsten van relevante werkzaamheden met betrekking tot Pijler 2 op OESO-niveau, de uitvoeringstoets, het advies van de Raad van State en de door het Centraal Planbureau gecertificeerde raming.

Bron: MvF 19-01-2023

Door opschortende voorwaarde maar 50% hypotheekrenteaftrek

Het opnemen van een ontbindende in plaats van een opschortende voorwaarde in het echtscheidingsconvenant kan het verschil maken tussen wel of geen hypotheekrenteaftrek.

Nadat een echtpaar is gescheiden, blijft de vrouw in de echtelijke woning in België wonen. Het echtscheidingsconvenant bevat een nihilbeding. Dat betekent dat de ex-echtgenoten van elkaar geen partneralimentatie vorderen. Verder bepaalt het convenant dat de woning en de hypotheekschuld toekomen aan de vrouw. Dit gebeurt onder de opschortende voorwaarde dat de bank de man ontslaat van zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld. Deze gebeurtenis vindt plaats in september 2018. Maar de vrouw betaalt in 2016 al de volledige hypotheekrente. Wanneer zij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige het hele rentebedrag wil aftrekken, accepteert de Belastingdienst echter maar de helft van de aftrek.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is dat terecht. De vrouw stelt dat het aandeel van haar ex-echtgenoot in de economische eigendom van de woning al vóór 2016 onder ontbindende voorwaarde aan haar is overgedragen. Maar het echtscheidingsconvenant noemt duidelijk het ontslaan van de hoofdelijke verplichting van de man als een opschortende voorwaarde. De overdracht vindt daardoor pas plaats als is voldaan aan deze voorwaarde. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de ex-echtgenoten eigenlijk iets anders hebben bedoeld. De vrouw kan evenmin de ene helft van de hypotheekrente aftrekken als partneralimentatie. Op grond van het nihilbeding in het echtscheidingsconvenant hoeft zij immers de rente van de man niet te betalen.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 05-01-2023 (gepubl. 17-01-2023)

Terug te geven starterskrediet: geen persoonsgebonden aftrek

Moet een IB-ondernemer een starterskrediet terugbetalen aan het UWV? Zo’n terugbetalingsverplichting is niet op te voeren als een (restant) persoonsgebonden aftrekpost.

In 2011 heeft een man van het UWV een starterskrediet van € 20.000 ontvangen. Per 1 januari 2014 heeft hij de onderneming waarvoor hij het starterskrediet heeft ontvangen gestaakt. Daarom moet de man het starterskrediet terugbetalen aan het UWV. Op 17 januari 2019 laat het UWV de man weten dat er op dat moment nog een bedrag van € 14.636,17 openstaat. De man meent dat hij daarom in zijn aangifte 2018 een bedrag van € 14.636 mag opgeven als restant persoonsgebonden aftrek of als negatief loon. Hoewel de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag de aangifte van de man volgt, weigert hij later de aftrek van de € 14.636.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de Belastingdienst terecht de aftrek van het bedrag als restant persoonsgebonden aftrek of negatief loon geweigerd. De wet bevat een limitatieve opsomming van uitgaven die kunnen kwalificeren als persoonsgebonden aftrekposten. Daartoe behoren geen terugbetalingsverplichtingen van gelden die zijn ontvangen met betrekking tot een krediet. De man heeft volgens de rechtbank evenmin recht op een aftrek vanwege negatief loon. Hij maakt namelijk niet aannemelijk dat de fiscus de gelden in verband met het starterskrediet in een eerder jaar tot zijn belastbaar inkomen heeft gerekend.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-12-2022 (gepubl. 16-01-2023)