Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Geen periodieke uitkering bij vijf afzonderlijke schenkingen

Ook de Hoge Raad oordeelt dat schenkingen, gedaan bij vijf afzonderlijke notariële akten, samen niet één periodieke uitkering vormen voor de schenkbelasting.

Bij vijf afzonderlijke notariële akten van schenking hebben een man en zijn ouders een overeenkomst van schenking gesloten. De ouders erkennen in elke overeenkomst € 10.000 schuldig aan de man, die de schuldigerkenning aanvaardt. Deze schenking is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar bij (onder meer) het overlijden van de langstlevende schenker. Er is geen rente verschuldigd. In elk van de aktes is een herroepingsrecht opgenomen en een recht tot vervroegde aflossing. De inspecteur heeft aan de zoon een aanslag schenkbelasting opgelegd. Anders dan de inspecteur, heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat de schenkingen geen periodieke uitkering voor de schenkbelasting vormen. Er zijn volgens het hof vijf afzonderlijke schenkingen gedaan. Daarvan hebben vier plaatsgevonden onder een opschortende voorwaarde van in leven zijn van de langstlevende ouder.
De staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Advocaat-generaal IJzerman concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. En dat is wat de Hoge Raad ook doet. De Hoge Raad stelt dat het hof heeft geoordeeld dat betekenis valt toe te kennen aan de civielrechtelijke vorm van de schenkingen. In deze zaak doet zich niet het geval voor waarin zelfstandige kwalificatie geboden is ter vermijding van onaanvaardbare gevolgen voor de belastingheffing. Dit hofoordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.

Uitwerking regeling tegemoetkoming energiekosten MKB

Minister Adriaansens informeert de Tweede Kamer over de uitwerking van de regeling Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve MKB-bedrijven. Het kabinet kijkt nog of er voorwaarden gesteld kunnen worden aan de TEK op basis van bijvoorbeeld omzetgroei of winstgevendheid.

De minister streeft ernaar de TEK-regeling zo snel mogelijk van kracht te laten gaan. Hiertoe wordt er gebruikgemaakt van een modelmatige aanpak, waarbij het verbruik van de ondernemer niet op basis van daadwerkelijke gebruik en actuele prijs berekend wordt, maar geschat wordt op basis van historische gegevens en een gemodelleerde prijs. Om in aanmerking te komen voor de TEK-regeling moet een ondernemer aan de volgende eisen voldoen:

De MKB-ondernemer voldoet aan de Europese mkb-definitie;

De MKB-ondernemer is in Nederland gevestigd en staat ingeschreven bij het Handelsregister;

Het betreft een MKB-ondernemer met een minimale energie-intensiteit van 7%.

Er is geen sprake meer van een minimale energieverbruiksdrempel. De ondernemer voldoet aan de energie-intensiteitseis als de energiekosten overeenkomen met minimaal 7% van de omzet. Om te bepalen of bedrijven aan de energie-intensiteitseis voldoen, wordt hier op voorhand op getoetst.

Standaard jaarverbruik/afname Het gas- en elektraverbruik wordt mede bepaald aan de hand van het standaard jaarverbruik gas in m3 en de standaard jaarafname elektriciteit in kWh. Dit zijn nauwkeurige prognoses van de netbeheerder voor het verbruik van de komende 12 maanden, gebaseerd op basis van historisch verbruik en verschillende projectiefactoren. De peildatum voor deze gegevens is 1 januari 2023. Deze gegevens worden opgevraagd bij de netbeheerders.
Er wordt gerekend met een modelprijs voor 2022 voor gas en elektriciteit. Dit is het gemiddelde van het vierde kwartaal van 2022 van de door het CBS gepubliceerde gas- en elektraprijzen voor consumenten.

Jaaromzet De omzet wordt bepaald aan de hand van omzetgegevens over het jaar 2022. Voor de meeste bedrijven geldt dat deze gegevens uiterlijk 31 januari 2023 beschikbaar zijn.

Subsidieperiode De subsidieperiode loopt van 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. De tegemoetkoming kan met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Als er aan de toegangscriteria is voldaan, kan de subsidieverstrekking worden aangevraagd.
RVO voert de subsidieregeling uit. De subsidieaanvraag wordt door ondernemers gedaan in een digitaal loket van RVO. Vanaf het eerste kwartaal 2023 kan een aanvraag worden ingediend. De precieze datum van openstelling wordt zo snel mogelijk bekend gemaakt. De ondernemer dient één aanvraag in voor de periode van november 2022 tot en met december 2023. De aanvraag bevat ten minste gegevens over de aanvrager, de gas-/elektriciteitsaansluitingen (EAN-nummers) van de aanvrager en de omzet over 2022. Op een aanvraag voor subsidieverlening streeft RVO binnen acht weken na ontvangst een besluit te nemen. In de aanvraagfase wordt een besluit genomen over de toekenning van de subsidie en de uitbetaling van een voorschot op basis van het op dat moment verwachte verbruik van de ondernemer en de maximale vastgestelde compensatie. Een ondernemer kan tot zes weken na het besluit bezwaar aantekenen bij de RVO.

Voorwaardelijk subsidiebedrag Bij de verlening is sprake van een voorwaardelijk subsidiebedrag aangezien pas na afloop van de regeling duidelijk is wat de prijs gedurende de subsidieperiode was. Voor de berekening wordt in de rekenformule het standaard jaarverbruik/jaarafname gebruikt in combinatie met een verwijzing naar de modelprijzen van 2023. Over de energiekosten boven de drempelprijs wordt 50% subsidie verleend. De ondernemer ontvangt direct na de beslissing tot verlening een voorschot van 60% van de maximale subsidie. Nadat een besluit is genomen, staat de subsidie na ongeveer vijf werkdagen op de rekening van de ondernemer.

Vaststelling Tijdens de vaststelling wordt de definitieve hoogte van de subsidie bepaald. Hiervoor wordt het standaard jaarverbruik/afname gebruikt met peildatum 1 januari 2023 en wordt er een nieuwe modelprijs (modelprijs 2023) berekend aan de hand van de gemiddelde gas- en elektraprijs in 2023 van de gegevens van het CBS. Als er sprake is van een te laag uitgekeerd subsidiebedrag bij het voorschot dan wordt dat bijbetaald en te veel betaalde gelden worden teruggevorderd. Hiermee wordt voorkomen dat ondernemers voor een deel van het verbruik tweemaal worden gecompenseerd. Omdat ook subsidie wordt verleend over de maanden november en december 2022 worden de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met 14/12.

Winstcriterium Het kabinet kijkt of er voorwaarden gesteld kunnen worden aan de TEK op basis van bijvoorbeeld omzetgroei of winstgevendheid. Dit om ervoor te zorgen dat de steun zo gericht mogelijk gegeven kan worden aan bedrijven die het nodig hebben.

Bron: Min. EZK 19-12-2022

Niet-bestaande rechtspersoon leeft niet in spanning

In een periode waarin een rechtspersoon niet bestaat, is bij haar geen sprake van spanning en frustratie als sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dus bestaat voor die periode geen recht op een immateriële vergoeding.

Een bv is opgericht op 16 maart 2000 en houdt zich bezig met het in dienst nemen en uitlenen van automatiseringspersoneel. Zij krijgt op 24 november 2004 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 59.160. Verder beslist de inspecteur per beschikkingen dat de bv € 6.955 aan heffingsrente en een boete van € 59.160 moet betalen. De bv gaat in bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente en boete. Vervolgens belandt zij op 1 juni 2005 in staat van faillissement. Op 21 december 2005 start de bv een beroepsprocedure. Maar op 29 maart 2006 eindigt het faillissement van de bv wegens gebrek aan baten en houdt zij op te bestaan. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en opnieuw uitspraak op het bezwaar moet doen. De fiscus laat dat na.
Op verzoek van de echtgenote van de voormalig directeur van de bv vindt op 24 juli 2019 een heropening van de vereffening plaats. De bv verzoekt de inspecteur haar bezwaarschrift alsnog te behandelen. Vanwege het uitblijven van een beslissing op haar bewaarschrift stelt de bv de fiscus op 18 oktober 2019 in gebreke. Wanneer de zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden komt, blijkt dat er geen mogelijkheden meer zijn om de belastingschuld te innen. Op formele gronden verklaart het hof het beroep van de bv gegrond. Maar de bv krijgt geen immateriële schadevergoeding toegekend vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de bv wel recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Deze vergoeding bedraagt echter slechts € 500. Hierbij is van belang dat de Hoge Raad oordeelt dat de bv in de periode tussen 29 maart 2006 en 24 juli 2019 niet heeft bestaan. Volgens de Hoge Raad heeft de bv gedurende die periode geen spanning en frustratie kunnen ondervinden. Voor die periode ontbreekt dus de grondslag voor een immateriële schadevergoeding.

Motiveer zakelijkheid kosten van drank, diner en theater

De Belastingdienst wil nog wel eens kritisch kijken naar het opvoeren van kosten van alcoholische drank, diners, theaterbezoek en dergelijke als bedrijfskosten. De ondernemer zal de zakelijkheid van deze uitgaven aannemelijk moeten maken.

Op 15 augustus 2020 krijgt een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de inspecteur namelijk tot bepaalde conclusies gekomen. Zo meent hij dat de FE te hoge kosten van alcoholische drank, diners en theaterbezoek heeft opgegeven. De Belastingdienst staat wel de aftrek van een deel van deze uitgaven toe. Maar de fiscus weigert de aftrek van de volgende bedragen:

€ 5.304 voor uitgaven voor champagne en andere flessen alcoholische drank. De FE stelt dat zij een voorraad heeft om klanten te trakteren en dat klanten bij een speciale gelegenheid een extra presentje krijgen.

€ 9.145 aan uitgaven voor diners. Volgens de FE gaat het om zakelijke kosten omdat de etentjes hebben plaatsvonden om het twintigjarig bestaan van het bedrijf te vieren. Zo zou de FE haar klanten hebben bedankt voor het getoonde vertrouwen.

€ 4.487 aan uitgaven voor theatertickets. Vanwege de viering van het vijfentwintigjarige lustrum en de verhuizing naar een nieuw pand van de dga van de FE is een aantal klanten meegenomen naar het theater.

Rechtbank Noord-Holland is het eens met de fiscus dat uitgaven voor alcoholische drank in beginsel een privékarakter heeft. De FE moet daarom aannemelijk maken dat deze kosten toch zakelijk zijn. Ook van de kosten van de diners en het theaterbezoek moet de FE de zakelijkheid onderbouwen. Dat lukt haar niet. Zij overlegt wel bonnen en tickets met namen en bonnen. Maar zij onderbouwt niet per bon de zakelijkheid en evenmin de zakelijkheid van het theaterbezoek. Daarom oordeelt de rechtbank dat de inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd. Wel vermindert de rechtbank de opgelegde vergrijpboete omdat de dga van de FE inmiddels is overleden.

Bron: Rb. Noord-Holland 20-10-2022 (gepubl. 13-12-2022)

Te veel berekende btw terugvragen als fiscus niets misloopt

Heeft een btw-ondernemer te veel btw gefactureerd aan zijn afnemers? Maar bestaat er geen gevaar dat de fiscus belastinginkomsten misloopt? Dan hoeft de ondernemer het te veel berekende bedrag niet af te dragen.

Een Oostenrijkse GmbH exploiteert een binnenspeeltuin. In het belastingjaar 2019 past zij over haar diensten het btw-tarief van 20% toe. Daarbij reikt zij aan haar klanten kassabonnen uit met vermelding van dat tarief. De klanten van de binnenspeeltuin zijn uitsluitend eindverbruikers zonder recht op aftrek van voorbelasting. Naderhand realiseert de GmbH zich dat haar diensten zijn onderworpen aan het btw-tarief van 13%. Daarop corrigeert zij haar btw-aangifte om de te veel voldane btw terug te krijgen van de Oostenrijkse fiscus. Maar de fiscus denkt daar anders over en de zaak mondt uit in een beroepsprocedure. De verwijzende rechter vraagt zich het volgende af met betrekking tot een belastingplichtige die een factuur met een te hoog bedrag aan btw heeft uitgereikt. Doordat de afnemers uitsluitend eindafnemers zijn zonder recht op aftrek van voorbelasting, bestaat geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten. Is onder deze omstandigheden de belastingplichtige toch verplicht om het te hoge bedrag aan btw te voldoen?
Het EU Hof van Justitie overweegt dat bij het ten onrechte factureren van btw, men deze moet voldoen als het gevaar bestaat dat de fiscus belastinginkomsten derft. Dat is het geval als de ontvanger van de factuur mogelijkerwijs zijn recht op aftrek van voorbelasting zal uitoefenen. In deze casus is echter het gevaar van verlies van belastinginkomsten onbestaand. De klanten van de GmbH zijn immers uitsluitend eindafnemers zonder recht op aftrek van voorbelasting. In dat geval hoeft de belastingplichtige te veel gefactureerde btw niet te voldoen.

Bron: EU HvJ 08-12-2022

Geen aanvraag STAP-budget mogelijk in januari 2023

Het kabinet slaat het aanvraagtijdvak voor het STAP-budget van januari 2023 over. Er is tijd nodig om maatregelen te nemen om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Dit schrijven de ministers Van Gennip en Wiersma in een brief aan de Tweede Kamer.

Er loopt momenteel een onderzoek naar ruim 3.500 opleidingen bij ongeveer 200 opleiders. Er is tijd nodig om dit onderzoek zorgvuldig te doen, met hoor en wederhoor. Recentelijk heeft de rechtbank in een zaak rondom STAP besloten dat betalingen aan een opleider, met opleidingen die door de Toetsingskamer worden onderzocht, niet aangehouden mogen worden. Enkel het feit dat een opleiding in onderzoek is, is volgens de rechter onvoldoende reden om een opleider (nog) niet te betalen. Door deze uitspraak door te trekken naar alle opleidingen die in onderzoek zijn, ontstaat het risico dat scholing wordt gevolgd, en gesubsidieerd, die niet aan de voorwaarden van het STAP-budget voldoet. Om dit te voorkomen, wordt het januaritijdvak overgeslagen. Ook betekent de uitspraak van de rechter dat aangehouden aanvragen voor scholing in onderzoek gewoon gevolgd kunnen worden. En dat de aangehouden subsidies uitbetaald zullen worden aan de opleider.
Afgelopen november gaf het kabinet aan de STAP-regeling strenger en strakker te willen maken. Om te voorkomen dat STAP als ongepast verdienmodel wordt gebruikt, wordt het aantal toekenningen per opleiding vanaf 2023 gelimiteerd. Ook gaan keurmerken die opleiders toelaten (zoals NRTO en CEDEO) strenger controleren of hun opleidingen wel voldoen aan de eisen van STAP. Deze maatregelen worden de komende periode verder uitgewerkt en geïmplementeerd.

Het voor 2023 beschikbare STAP-budget blijft gelijk en zal over vijf aanvraagtijdvakken verdeeld worden. Het eerstvolgende aanvraagtijdvak start op 28 februari 2023.

Bron: Min. SZW 12-12-2022

100% hypotheekrente betaald, slechts 50% aftrek

De uitspraak van Rechtbank Noord-Holland benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is om afspraken te maken over de betaling van hypotheekrente in de echtscheidingsovereenkomst.

Van 2005 tot in 2017 is een vrouw in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met een man met wie zij drie kinderen heeft. De echtgenoten hebben samen in 2007 een woning gekocht waarvan ieder voor de helft eigenaar is. De man blijft tot februari 2018, de vrouw tot eind 2018 ingeschreven staan op het adres van de woning. Zij wil over 2018 100% van de hypotheekrente aftrekken. De Belastingdienst staat bij het opleggen van de aanslag de aftrek van slechts de helft toe. Daarom vraagt de vrouw in een verzoek om ambtshalve vermindering de inspecteur om haar heel 2018 te bestempelen als fiscale partner van haar ex-echtgenoot. De inspecteur wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. Daarop stapt de vrouw naar Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank oordeelt dat de vrouw voor 2018 alleen fiscaal partner kan zijn als zij in haar aangifte daarom heeft verzocht. Maar dat is niet zo.
Vervolgens constateert de rechtbank dat de woning de vrouw voor 50% ter beschikking staat als hoofdverblijf op grond van eigendom. De woning kwalificeert daarom voor 50% als eigen woning van de vrouw. Daarom kan zij slechts 50% van de betaalde hypotheekrente aftrekken. Nu heeft zij het hele bedrag en dus ook het deel van de rente van haar ex-partner betaald. Daarnaast is zij hoofdelijk aansprakelijk voor de (hypotheek)schuld. Maar dit alles brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De vrouw en haar ex-echtgenoot zijn namelijk geen alimentatie-/onderhoudsverplichting overeengekomen. De rente is dus evenmin aftrekbaar als partneralimentatie. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw daarom ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Holland 08-11-2022 (gepubl. 09-12-2022)

Kabinetsreactie evaluatie BOR

In het voorjaar van 2023 zal het kabinet bekijken of en welke aanpassingen van de BOR wenselijk zijn. Minister Adriaansens biedt de Tweede Kamer de kabinetsreactie op de evaluatie fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen aan.

Het kabinet kiest er voor de BOR niet af te schaffen, maar wel waar nodig aan te passen. In de Miljoenennota 2023 heeft het kabinet een structurele besparing van € 550 miljoen voor het aanpakken van opmerkelijke belastingconstructies ingeboekt. Zoals bijvoorbeeld de aanpak van baby-bv’s, waarbij toekomstige schenk- of erfbelasting wordt voorkomen of verminderd. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden voor nieuw beleid om deze constructie aan te pakken en laat deze meelopen in de invulling van de taakstellende opdracht opmerkelijke belastingconstructies. Het kabinet wil schijnconstructies en oneigenlijk gebruik aanpakken, ook binnen de BOR en de doorschuifregeling (DSR).
Onderdeel van deze taakopdracht is het uitzonderen van verhuurd vastgoed aan derden van de DSR en de BOR. Concreet betekent dit dat aan een ander verhuurde onroerende zaken in alle gevallen voor de BOR en DSR worden aangemerkt als beleggingsvermogen. Onroerende zaken die worden gebruikt voor de eigen bedrijfsuitoefening blijven tot het ondernemingsvermogen behoren. De benodigde wetsaanpassing zal deel uitmaken van het Belastingplan 2024. De Belastingdienst heeft kenbaar gemaakt dat dit een grote verlichting in de uitvoeringslast oplevert. Ook voor de gebruikers van de BOR en DSR is dit een vereenvoudiging.

Onderzoek naar verdere aanpassing BOR In de komende maanden kijkt het kabinet naar de beste manier om de DSR en BOR verder aan te passen met als doel een positief effect op de doelmatigheid en uitvoerbaarheid van de regelingen, zowel vanuit het perspectief van ondernemers als de Belastingdienst. In het voorjaar zal het kabinet bekijken of en welke aanpassingen van de BOR wenselijk zijn. Het kabinet onderzoekt daartoe de volgende vragen:

Hoe kan een beter onderscheid worden gemaakt tussen ondernemings- en beleggingsvermogen voor de BOR en DSR (naast het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR).

Kan de toegang tot de DSR en BOR beperkt worden tot reguliere aandelen waarmee daadwerkelijk ondernemingsrisico wordt gelopen, bijvoorbeeld reguliere aandelen met een stemrecht? En hoe kunnen deze aandelen worden gedefinieerd?

Is het wenselijk om de dienstbetrekkingseis in de DSR te laten vervallen dan wel anders vorm te geven?

Is het mogelijk om de huidige bezits- en voortzettingseis in de BOR zodanig aan te passen dat deze positiever uitpakken voor de flexibiliteit van ondernemingen (wijziging ondernemingsactiviteiten) waarbij alleen reële bedrijfsopvolgingen in aanmerking komen?

Is het mogelijk om toepassing van de DSR en BOR te beperken tot een eenmalige toepassing, zodat meermaals gebruikmaken voor dezelfde onderneming tussen dezelfde personen niet mogelijk is (BOR-carrousel)?

Kan navolging gegeven worden aan de aanbevelingen die het CPB doet om het gebruik van de doorschuifregelingen beter te registreren en in aangiftes op te nemen?

Welke beleidsopties die het CPB geeft voor een doelmatiger regeling zijn wenselijk? Welke knelpunten in de uitvoering die de Belastingdienst heeft gesignaleerd, kunnen verholpen worden?

Welke knelpunten in de uitvoering die ondernemers signaleren, kunnen verholpen worden?

Wat is de verdeling van het ondernemings- en beleggingsvermogen in de BOR?

Familiebegrip Vanuit een aantal maatschappelijke partijen is de wens naar voren gekomen om ook te kijken naar aanpassing van de BOR door een familiebegrip op te nemen. Hierbij zijn er twee denkrichtingen. De eerste denkrichting is het opnemen van de (extra) voorwaarde dat bijvoorbeeld 50% van de aandelen en van het stemrecht in handen van één familie moet zijn. Dit zou toepassing van de BOR naar verwachting niet eenvoudiger maken en tevens ertoe leiden dat bij sommige reële bedrijfsopvolgingen de BOR niet meer kan worden toegepast. Wel zou hiermee kunnen worden voorkomen dat de BOR kan worden toegepast bij een willekeurig aanmerkelijk belang dat door vermogenden wordt aangeschaft. Een andere denkrichting is het mogelijk maken dat familieleden die door meerdere verervingen nog maar een zeer klein (minder dan 0,5%) belang hebben in een familieonderneming waardoor dit belang in box 3 wordt belast, toch nog in aanmerking komen voor toepassing van de BOR. Deze denkrichting staat echter haaks op het uitgangspunt van het kabinet om reële bedrijfsopvolgingen te faciliteren en de BOR eenvoudiger te maken. Het kabinet heeft hiernaar gekeken, en heeft besloten hier geen opvolging aan te geven.

Voorjaar 2023 In het voorjaar zal het kabinet de tussentijdse conclusies ten aanzien van bovenstaand onderzoek meenemen in de besluitvorming. Vervolgens wordt de Kamer uiterlijk in het eind van de eerste helft van 2023 nader geïnformeerd over de exacte uitkomsten van dit onderzoek waarbij ook wordt ingegaan op de door de Kamer aanvaarde moties over de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten. Daarna wil het kabinet de uitkomsten van dit onderzoek meenemen in wetgeving in het Belastingplan 2024.

Bron: Min. EZK 09-12-2022

Onterecht afwijzen TVL leidt niet tot herziening besluiten

De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 20 september 2022 over het onterecht afwijzen van de TVL-regeling aan een startende ondernemer in Q4 2020 leidt niet tot een herziening van eerdere besluiten. Dit schrijft minister Adriaansens in antwoord op Kamervragen.

Het CBb heeft in meerdere uitspraken oog gehad voor het belang van de uitvoering, maar woog in de uitspraak van september 2022 het belang van de ondernemer zwaarder dan het belang van de (on)mogelijkheden van de uitvoering schrijft de minister.
De uitspraak van het CBb verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Het is het niet mogelijk om onverplicht met terugwerkende kracht deze beschikkingen te herzien of TVL Q4 2020 opnieuw open te stellen voor ondernemingen. Dit omdat met het aflopen van de Tijdelijke Kaderregeling, waar de TVL onder valt, het niet mogelijk is om nog steun te verlenen na 1 juli 2022. Onverplicht herzien betekent namelijk een nieuwe verlening. Dus zowel een hernieuwde openstelling als het herzien van eerdere beschikkingen is niet mogelijk.
De minister wijst in de brief ook op meerdere aanpassingen van de TVL-regeling. Tot dusver wordt op ongeveer 3% van de TVL-besluiten (verlening en vaststelling) bezwaar aangetekend.

Geen ambtshalve vermindering mogelijk bij late aanslag

Een verzoek om ambtshalve vermindering moet zijn ingediend binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Als de Belastingdienst een aanslag na deze vijfjaarstermijn oplegt, kan geen ambtshalve vermindering meer worden gevraagd.

Iemand ontvangt een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 met dagtekening 30 maart 2019. Ook is een vergrijpboete opgelegd van € 4.552. Bij brief van 24 september 2019 heeft die persoon een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend. De inspecteur wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af, omdat het is ingediend na vijf jaar na afloop van het jaar waarop de belastingaanslag ziet.
Hof Amsterdam is van oordeel dat de inspecteur dit verzoek terecht heeft afgewezen omdat het na afloop van de vijfjaarstermijn is ingediend. De Hoge Raad onderschrijft die beslissing. De omstandigheid dat een verzoek om ambtshalve vermindering moet zijn ingediend binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, brengt mee dat een dergelijk verzoek niet meer mogelijk is indien die belastingaanslag wordt opgelegd na het einde van deze vijfjaarstermijn. Deze onmogelijkheid is het gevolg van de keuze van de regelgever om de termijn voor indiening van een verzoek om ambtshalve vermindering afhankelijk te stellen van het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Nu tegen een navorderingsaanslag als de onderhavige een rechtsmiddel kan worden aangewend, kan niet worden gezegd dat het handhaven van de vijfjaarstermijn in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Bron: Hoge Raad 02-12-2022