FE btw kan nasleep hebben voor aansprakelijkheid
Verlaat een vennootschap een fiscale eenheid voor de omzetbelasting? Dan eindigt de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de btw-schulden van die fiscale eenheid pas als de Belastingdienst daarover is ingelicht.
Een vennootschap is sinds 1 maart 2011 samen met vier andere bv’s onderdeel van een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting. De inspecteur heeft daarvoor ook een beschikking afgegeven. Op 1 juni 2016 treedt de vennootschap uit de FE. Dit is vastgelegd in de brief van de Belastingdienst van 9 september 2016. De ontvanger van de belastingen stelt de vennootschap op 22 november 2019 aansprakelijk voor de omzetbelastingschulden van de FE. Het gaat om naheffingsaanslagen omzetbelasting over (juni) 2012, september 2014 en heel het jaar 2015. De vennootschap tekent bezwaar en beroep aan tegen de aansprakelijkstelling. Zij stelt feitelijk niet te hebben voldaan aan de voorwaarden voor deelname aan een FE omzetbelasting. Ook is de aansprakelijkstelling in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Zij heeft namelijk geen voordeel heeft gehad van de FE. De btw-schulden zijn bovendien bij een andere bv opgekomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant merkt op dat de vennootschap alleen aansprakelijk is gesteld voor omzetbelastingschulden van de FE over de periode waarin zij onderdeel uitmaakte van die FE. Nu een beschikking FE omzetbelasting is afgegeven, blijft de hoofdelijke aansprakelijkheid van de deelnemende vennootschappen gelden totdat de fiscus is ingelicht over het niet meer bestaan van de FE. Die hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat ook gedurende de periode dat men door gewijzigde omstandigheden niet langer voldoet aan de materiële voorwaarden voor het bestaan van een FE. Zelfs als de vennootschap niet meer heeft voldaan aan de voorwaarden om tot de FE te behoren, betekent dat niets voor de aansprakelijkheid. De rechtbank vindt dat evenmin sprake is van strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van de vennootschap is ongegrond.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 03-11-2022 (gepubl. 24-11-2022)
Fout in toelichting beschikking Whk 2023
In de toelichting bij de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2023, die onlangs is verstuurd, staat een fout in de berekening bij middelgrote werkgevers. In de beschikking zelf is het premiepercentage wel juist berekend.
Bij middelgrote werkgevers klopt de tekst onder de rubriek ‘Wegingsfactor’ in de toelichting niet. Daar staat dat ‘loonsom laag’ 10 keer het landelijk gemiddelde premieloon voor 2023 is. Dit moet zijn: 25 keer het landelijk gemiddelde premieloon voor 2023.
De Belastingdienst heeft de wegingsfactor wel vastgesteld met de juiste loonsom laag van 25 keer het landelijk gemiddelde premieloon. En de premieloongrens tussen kleine en middelgrote werkgevers is ook vastgesteld met 25 keer het landelijk gemiddelde premieloon. Het percentage van de gedifferentieerde premie Whk dat in de beschikking staat, is daarom wel juist.
De Belastingdienst adviseert de gegevens op de beschikking te controleren
Zijn de juiste loonsommen gebruikt?
Zijn de uitkeringslasten terecht aan hem toegerekend?
Kloppen de bedragen van de uitkeringslasten?
Is een eventuele overgang van onderneming goed verwerkt?
Als de werkgever het niet eens is met de berekening van de gedifferentieerde premie, is het mogelijk schriftelijk bezwaar maken. Dit bezwaarschrift moet de Belastingdienst binnen zes weken na dagtekening van de beschikking ontvangen. In afwachting van de instroomgegevens kan men binnen de termijn van zes weken een voorlopig bezwaarschrift indienen.
Kleine werkgever Kleine werkgevers ontvangen geen beschikking maar een mededeling ‘gedifferentieerde premie Whk’. Hiertegen kan geen bezwaar worden gemaakt. Voor kleine werkgevers stelt de Belastingdienst de gedifferentieerde premiecomponenten WGA en ZW-flex per sector vast. Deze sectorale premies zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Bron: Belastingdienst 24-11-2022
Vóór huwelijk is niet af te zien van partneralimentatie
In het zicht van een echtscheiding kunnen echtgenoten overeenkomen dat geen recht op partneralimentatie bestaat, maar niet vóór het huwelijk.
Een man en een vrouw hebben vóór hun huwelijk huwelijkse voorwaarden opgesteld. Daarbij zijn zij een nihilbeding overeengekomen. Dit beding houdt in dat er geen plicht tot betaling van partneralimentatie kan ontstaan. Ook na het beëindigen van hun huwelijk kan geen recht op partneralimentatie ontstaan. Maar tegen de tijd dat het huwelijk eindigt in een echtscheiding, wil de vrouw alsnog partneralimentatie. De man doet vervolgens een beroep op het nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden. Maar Rechtbank Rotterdam oordeelt dat het nihilbeding nietig is. In hoger beroep vernietigt Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank. Het hof wijst het alimentatieverzoek van de vrouw af vanwege onvoldoende draagkracht bij de man. Maar ook het hof oordeelt dat een nihilbeding nietig is als het is aangegaan vóór het huwelijk.
In het belang der wet heeft Advocaat-generaal Lückers cassatie ingesteld tegen de hofuitspraak. De Hoge Raad gaat in op de inhoud van art. 1:158 BW. Dit artikel bepaalt dat echtgenoten vóór of na de beschikking tot echtscheiding een overeenkomst kunnen sluiten met betrekking tot de partneralimentatie. Daarbij kunnen zij bijvoorbeeld overeenkomen dat geen recht op partneralimentatie bestaat. Volgens de Hoge Raad werkt dit artikel niet zover dat men daarmee het verbod op een voorhuwelijks nihilbeding mag negeren. Als de wetgever wil dat art. 1:158 BW wel zover gaat, is het aan de wetgever om de wet aan te passen. Maar de wetgever heeft daar nog tamelijk recent vanaf gezien. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep ongegrond.
Bron: Hoge Raad 25-11-2022
Gifgroene auto kan veel waard zijn voor BPM
Het is nog niet zo gemakkelijk om de fiscus ervan te overtuigen dat de kleur van een auto een waarde drukkende factor is voor de BPM.
Een kentekenhouder is in bezwaar gegaan tegen naheffingsaanslagen BPM die de Belastingdienst hem heeft opgelegd vanwege de registratie van dertien auto’s. De inspecteur komt hem met betrekking tot één auto volledig tegemoet en voor de rest deels tegemoet. De man stapt daarop naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Hij heeft daar gedeeltelijk succes, want de rechtbank verlaagt de naheffingsaanslagen van in totaal met € 8.951 naar € 16.728. De rechtbank is het bijvoorbeeld met de man eens dat een van de auto’s een ex-rental is. Daardoor is met betrekking tot deze auto de X-ray koerslijst te gebruiken. Maar ten aanzien van de meeste auto’s constateert de rechtbank dat geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van de kentekenhouder dat een auto door zijn gifgroene kleur minder waard is. Op zich zou een voertuig in een (zeer) incourante kleur minder waard kunnen zijn dan een voertuig in een gangbare kleur. Maar de rechtbank is niet overtuigd dat een waardevermindering hier op zijn plaats is. De kentekenhouder heeft gesteld dat de auto een auto is die beroemdheden normaliter gebruiken op te vallen. Maar dat betekent volgens de rechtbank dat de kleur gifgroen juist een meerwaarde kan bieden.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-11-2022 (gepubl. 21-11-2022)
Provincies pleiten voor verlaagd btw-tarief streekproducten
Het moet aantrekkelijker worden voor consumenten om lokaal en duurzaam geproduceerd voedsel te kopen. Een verlaging van de btw op biologische en streekproducten kan volgens daarbij helpen.
Dat stellen de twaalf Nederlandse provincies in een gezamenlijk rapport. Het positionpaper ‘Landbouw en Voedsel, samenwerken aan perspectief voor agrarische ondernemers’ van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is 23 november op het ministerie van Landbouw overhandigd aan minister Piet Adema (LNV).
Welke producten er precies onder moeten vallen en wat de relatie is met andere btw-maatregelen, is nog onduidelijk. In oktober schreef staatssecretaris Van Rij dat het kabinet zorgvuldig onderzoek wil doen naar een btw-nultarief op groente en fruit. De provincies doen suggesties om supermarkten – en andere partijen in de voedingsketen – meer bij veranderingen in de landbouw te betrekken. Ook doen ze de suggestie om afspraken te maken over een minimumaandeel aan Nederlandse waar in de supermarkten. Verder pleiten de provincies voor aanpassing van wet- en regelgeving die duurzaam ondernemerschap in de weg staan.
Bron: Trouw en Nieuwe Oogst, 23-11-2022
UBO-register mag van EU-Hof niet openbaar zijn voor publiek
Het Hof van Justitie oordeelt dat het te ver gaat om een register met gegevens over uiteindelijk belanghebbenden open te stellen voor de hele bevolking van een lidstaat.
Vennootschappen en andere juridische entiteiten in EU-lidstaten zijn verplicht actuele informatie bij te houden over hun uiteindelijk gerechtigden (ultimate beneficial owners of UBO’s). De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze informatie wordt bijgehouden in een centraal register. Bepaalde partijen kunnen dit centraal register (UBO-register) inzien. Deze verplichtingen vloeien voort uit de vierde anti-witwasrichtlijn. In 2018 is deze richtlijn aangepast. Een van de wijzigingen is dat elk lid van de bevolking het UBO-register kan inzien. Dat wil zeggen, zij moeten in beginsel op zijn minst toegang krijgen tot de volgende gegevens met betrekking tot de UBO:
naam;
geboortemaand en geboortejaar;
woonstaat;
nationaliteit; en
aard en omvang van het gehouden economische belang.
Luxemburgs UBO-register: het RUB Luxemburg heeft uitvoering gegeven aan de vierde anti-witwasrichtlijn door het Register van de Uiteindelijk Begunstigden (RUB) in te stellen. In het RUB zijn onder andere de naam, (voor)na(a)men, nationaliteit(en), geboortedag, -maand, -jaar en -plaats, woonstaat en de aard en omvang van het daadwerkelijk gehouden belang van de uiteindelijk begunstigden opgenomen. Al deze informatie is in principe voor iedereen toegankelijk. Het is mogelijk deze toegankelijkheid te beperken vanwege een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie. Een Luxemburgse vastgoedmaatschappij meent dat haar UBO’s deze risico’s lopen. Maar haar verzoek om de informatie minder openbaar te maken is afgewezen. Daarom is de vastgoedmaatschappij een beroepsprocedure begonnen. Ook een andere vennootschap, een SA, heeft beroep aangetekend tegen de afwijzing van haar verzoek tot beperking van de toegankelijkheid van informatie over UBO’s.
Openheid is niet belangrijk genoeg Het EU Hof van Justitie oordeelt dat het voor de bevolking toegankelijk maken van de informatie over UBO’s een ernstige inmenging in het recht op privacy vormt. Het recht op privacy is alleen te beperken met maatregelen die noodzakelijk zijn en daadwerkelijk een doelstelling van algemeen belang dienen. De toegankelijkheid tot de informatie over UBO’s komt voort uit het beginsel van openheid. Het Hof oordeelt echter dat openheid geen doelstelling van algemeen belang is. De maatregel om de bevolking toegang te geven tot inzage in het RUB is evenmin passend, noodzakelijk en evenredig om witwassen te bestrijden.
Richtlijn is deels ongeldig Het Hof ziet daarom reden een deel van de in 2018 ingevoerde wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn ongeldig te verklaren. Het betreft het deel dat ertoe leidt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de informatie over de UBO’s in alle gevallen voor elk lid van de bevolking toegankelijk is. Hoewel de Nederlandse situatie niet een op een hetzelfde is als de Luxemburgse situatie, geeft deze uitspraak aanleiding naar de verstrekking van informatie over UBO’s te kijken. De minister van Financiën heeft de Kamer van Koophandel gevraagd vanaf heden tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het register meer te verzorgen.
Bron: EU HvJ 22-11-2022
Overgangsperiode thuiswerkende grensarbeiders verlengd
Uit berichtgeving op de site van SVB blijkt dat de afspraak dat grenswerkers die in België of Duitsland wonen thuis kunnen blijven werken zonder gevolgen voor hun sociale zekerheid tot 30 juni 2023 is verlengd.
De huidige afspraak geldt tot 1 januari 2023. In een Kamerbrief in juli 2022 meldde staatssecretaris Van Rij dat voor de langere termijn de Nederlandse inzet erop gericht is om met de buurlanden te verkennen of een specifieke regeling voor de thuiswerkdagen van grensarbeiders wenselijk en mogelijk is. Momenteel wordt hierover overleg gevoerd en om dit overleg meer tijd te geven is besloten tot een verlenging.
Bron: SVB en AWVN 18-11-2022
Ook echtgenoten die niet samenwonen zijn fiscaal partners
Wonen gehuwden niet samen? Dan zijn zij fiscaal gezien toch fiscaal partners van elkaar. Pas wanneer een van de fiscaal partners een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank indient of een verzoek tot scheiding van tafel en bed en een van de partners schrijft zich op een ander adres in de BRP in, is niet langer sprake van fiscaal partnerschap.
Een echtpaar is in Las Vegas gehuwd. De partners wonen ieder in een eigen woning. Een man heeft zijn aangifte inkomstenbelasting ingediend en daarbij aangegeven geen fiscaal partner te hebben. Bij de aanslagregeling heeft de Belastingdienst de partners wel als fiscaal partners aangemerkt. De Belastingdienst heeft de woning van de echtgenoot als hoofdverblijf in aanmerking genomen, omdat de aangifte van de echtgenoot als eerste bij de Belastingdienst is binnengekomen. Het aanmerken van de echtgenoten als fiscaal partners heeft negatieve gevolgen voor de belastbare inkomsten uit eigen woning en de aftrek van specifieke zorgkosten.
In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het fiscaal partnerschap van de echtgenoten. De rechtbank stelt vast dat de echtgenoten gehuwd zijn en geen verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend of een verzoek tot scheiding van tafel en bed. De man en zijn echtgenoot zijn fiscaal partner van elkaar. De wettelijke bepalingen laten in de situatie van de man geen andere uitleg toe. Toch verklaart de rechtbank het beroep van de man gegrond. De inspecteur heeft namelijk de drempel voor de aftrek van specifieke zorgkosten niet goed berekend.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 01-11-2022 (gepubl. 11-11-2022)
Ook bijzondere beloning voor mannen hoger dan voor vrouwen
In 2021 werd per werknemersbaan gemiddeld € 5.250 aan bijzondere beloningen uitgekeerd, zoals vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen en winstuitkeringen. Dat is 5,6% meer dan in 2020. Vooral in de bedrijfstakken informatie en communicatie, financiële dienstverlening, industrie en specialistische zakelijke diensten lagen de bedragen hoger. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS.
In sommige bedrijfstakken golden in 2020 beperkingen voor het uitkeren van bonussen en winstuitkeringen voor bedrijven die gebruikmaakten van NOW-uitkeringen. Een mogelijk gevolg is dat de bijzondere beloningen in 2021 hierdoor hoger uitvielen. Daarnaast is het aandeel voltijdbanen en de gemiddelde arbeidsduur toegenomen. Wanneer er meer uren verloond worden, neemt ook het bedrag aan bijzondere beloningen toe.
Behalve in de energievoorziening stegen de jaarlonen – exclusief bijzondere beloningen – in alle bedrijfstakken. Gemiddeld over alle bedrijfstakken ging het jaarloon in 2021 gemiddeld met 2,5% omhoog, naar € 33.130. De stijging was naar verhouding het grootst in de cultuur, sport en recreatie, waar de jaarlonen met 4,3% stegen naar € 24.280. In Nederland bedroegen de bijzondere beloningen gemiddeld 16% van het loon.
Mannen krijgen gemiddeld een hogere bijzondere beloning dan vrouwen. Mannelijke werknemers ontvingen in 2021 gemiddeld € 6.580 aan bijzondere beloningen per werknemersbaan, vrouwen € 3.830. Bij vergelijking van voltijd- en deeltijdwerknemers gaat het verschil alleen nog op bij voltijdwerknemers. Mannelijke en vrouwelijke werknemers die in deeltijd werkten ontvingen gemiddeld evenveel bijzondere beloningen.
Voor persoonlijke prestaties of de prestatie van de onderneming krijgen werknemers die minimaal 35 uur per week werken (voltijd) een hogere beloning dan werknemers die in deeltijd werken. Zowel de bijzondere beloningen als jaarlonen nemen toe met de arbeidsduur per week.
Bron: CBS.nl 22-11-2022
Verhuurde onderneming kan ook geruisloos worden ingebracht
De verhuurder van een materiële onderneming, kan de verhuurde onderneming geruisloos in een bv inbrengen. Hof Amsterdam heeft de geruisloze inbreng toegestaan, mits de verhuurder bij de waardeontwikkeling van zijn onderneming belang blijft houden.
Een ondernemer heeft sinds 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van motorbrandstoffen en shopartikelen aan particulieren en bedrijven. Daarnaast wordt carwash geëxploiteerd en verhuurt de ondernemer één caravan. De ondernemer sluit op 12 juli 2010 een overeenkomst voor de verhuur van zijn onderneming aan een derde. Daarbij wordt onder meer overeengekomen dat de verhuur van de onderneming in 2025 na 15 jaar eindigt. De ondernemer wil zijn verhuurde onderneming in 2018 geruisloos inbrengen in een bv. De inspecteur weigert hiervoor de goedkeuring te geven. Bij Hof Amsterdam is in geschil of de inspecteur terecht de geruisloze inbreng van de verhuurde onderneming in een bv heeft geweigerd.
Het hof is van oordeel dat vanaf het moment van verhuur van de onderneming de ondernemer winst uit onderneming blijft genieten. Niet als ondernemer, maar als medegerechtigde. Van belang is daarvoor dat de verhuur van de onderneming maximaal 15 jaar is. Na die 15 jaar vallen de in de onderneming aanwezige stille reserves en goodwill weer aan de ondernemer toe. Hij blijft daardoor belang houden bij de waardeontwikkeling van de onderneming. Omdat de ondernemer tot de verhuur van de onderneming, de onderneming zelf heeft gedreven, is deze medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting van de gerechtigdheid als ondernemer. De wetgever heeft er volgens het hof uitdrukkelijk voor gekozen dat ook medegerechtigden, zoals de onderhavige ondernemer, gebruik kunnen maken van geruisloze inbreng. Wel moet dan de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting zijn van de gerechtigdheid als ondernemer.
Bron: Hof Amsterdam 23-08-2022 (gepubl. 16-11-2022)