Pand alleen benut voor VOF: verplicht ondernemingsvermogen
Een IB-ondernemer gebruikt een pand, waarvan hij de eigendom heeft, uitsluitend voor een VOF. Het pand wordt niet in het vennootschapsvermogen ingebracht. Volgens Rechtbank Noord-Holland is zo’n pand dan verplicht buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.
Twee broers exploiteren via een VOF een fitnesscentrum. Voor deze exploitatie gebruikt de VOF vijf onroerende zaken. Vier van deze onroerende zaken behoren tot het ondernemingsvermogen van de VOF. De broers zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van deze onroerende zaken. Een van de broers is de 100% eigenaar van een vijfde onroerende zaak. In 2016 koopt een bv de bedrijfsinventaris, goodwill en aanwezige voorraad van de VOF. De broers verhuren vervolgens de vijf onroerende zaken aan bv voor een periode van tien jaren. De VOF staakt in 2016 haar ondernemingsactiviteiten. De broer die eigenaar is van de vijfde onroerende zaak geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting een negatief resultaat uit terbeschikkingstelling op. Het vijfde pand vormt volgens hem voor 69,23% ter beschikking gesteld vermogen. De inspecteur denkt daar echter anders over en brengt diverse correcties aan in de IB-aangifte. Zo ook het resultaat uit terbeschikkingstelling.
De fiscus meent namelijk dat het desbetreffende pand geen ter beschikking gesteld vermogen vormt. In plaats daarvan is sprake van buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen, aldus de Belastingdienst. De man gaat in beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting die hij op basis van de correcties krijgt opgelegd. De rechtbank redeneert als volgt. Oefent de eigenaar van een pand samen met anderen een onderneming uit? En gebruikt hij dat pand uitsluitend voor deze onderneming? Dan is dat pand volgens de rechtbank verplicht ondernemingsvermogen. Deze situatie is hier aan de orde. De man heeft immers de vijfde onroerende zaak uitsluitend gebruikt ten behoeve van de VOF. De inspecteur heeft de onroerende zaak dan ook terecht bestempeld als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.
Bron: Rb. Noord-Holland 28-07-2022 (gepubl. 23-08-2022)
KIA voor investering in B&B-kamer met weinig faciliteiten
Biedt een gastenkamer in een Bed & Breakfast slechts minimale faciliteiten? Dan is die kamer geen woning. Dat betekent weer dat de ondernemer voor investeringen in die gastenkamer in beginsel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan claimen.
Twee echtgenoten kopen in november 2016 een pand, dat zij in april 2017 krijgen geleverd. Na diverse verbouwingen staat een deel van het pand de echtgenoten en hun gezin ter beschikking als woning. In het andere deel exploiteert het echtpaar via een VOF een B&B. Dit andere deel kwalificeert als een afzonderlijk bedrijfsmiddel. Het B&B-deel heeft een eigen opgang en beschikt over drie gastenkamers. Elke gastenkamer is voorzien van een tweepersoonsbed, een televisie, een zitje, een douchecabine, wastafel en toilet. Op de kamers staat bovendien een koelkast. Ook is wifi beschikbaar. Gasten kunnen in het B&B-deel ontbijten in een gezamenlijke ruimte met een kitchenette. De echtgenoten berekenen de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) mede over de investeringen voor het B&B-deel. Maar de inspecteur staat dat niet toe. Woonhuizen en woonschepen, inclusief delen van andere zaken die dienen voor bewoning, zijn immers uitgesloten van investeringsaftrek.
De vennoten proberen vervolgens hun gelijk te halen voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De kernvraag is of de gastenkamers gedeelten van de opstal zijn die naar hun aard en inrichting woningen zijn en bestemd zijn voor bewoning. Volgens de rechtbank is dat hier niet het geval. Door de beperkte ruimte in de gastenkamers en de minimale faciliteiten is niet aannemelijk dat de gasten langere tijd in de kamers kunnen verblijven. De gastenkamer zijn dus niet (tijdelijk) te gebruiken als woning. De aanwezigheid van een gemeenschappelijke kitchenette doet daar niets aan af. De Belastingdienst verwijst nog naar een arrest van de Hoge Raad. Maar dat arrest zag op gastenkamers met een afzonderlijke toegang en een eigen keuken. Daardoor heeft de Hoge Raad in die zaak wel geoordeeld dat sprake is van een zelfstandig verblijf. De rechtbank oordeelt dat het echtpaar de KIA mag toepassen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-08-2022 (gepubl. 19-08-2022)
Nieuwe auto ondanks kilometerstand van 510 km
Als de koper geen duidelijkheid geeft over het gebruik van zijn auto, kan een auto met 510 km op de teller voor de heffing van BPM toch als nieuw kwalificeren.
Een man koopt in oktober 2016 bij een Ferrari dealer in Duitsland een auto die voor het eerst is geregistreerd in Italië. Op 21 april 2017 biedt de man de Ferrari ter registratie aan bij de Dienst Wegverkeer (RDW). Hij toont deze auto op 2 mei 2017 aan de Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De DRZ merkt bij de personenauto geen zichtbare schade op en stelt vast dat de kilometerstand op slechts 510 km staat. De auto is volgens de DRZ daarmee zo goed als nieuw. De tenaamstelling in het kentekenregister vindt plaats op 4 mei 2017. In zijn BPM-aangifte gaat de man ervan uit dat de Ferrari een gebruikte auto is. Daarom past hij een afschrijving toe. De Belastingdienst is het daarmee oneens. Maar Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat sprake is van een gebruikte auto. Daarop gaat de fiscus in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden komt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Volgens het hof is een auto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg een gebruikte auto. Deze auto moet daarnaast echt in het buitenland op de weg in gebruik zijn geweest. Als een auto na zijn vervaardiging niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, is zij een nieuwe auto voor de BPM. Bij deze toets moet men kijken naar de staat van de auto op het moment waarop het belastbaar feit plaatsvindt. Het hof constateert dat de man niets stelt over het gebruik van de Ferrari. Daarmee maakt hij niet aannemelijk dat de auto echt in het buitenland op de weg is gebruikt. De kilometerstand van 510 km vormt onvoldoende bewijs.
Het hof oordeelt bovendien dat de Belastingdienst hier geen verboden onderscheid heeft gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse auto’s. Het Unierecht staat toe dat een lidstaat onderscheid maakt tussen nieuwe en gebruikte auto’s. Of een auto al dan niet exclusief of kostbaar is, is daarbij niet relevant. Het hof oordeelt dan ook dat de Belastingdienst de Ferrari terecht als nieuw heeft aangemerkt.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 02-08-2022 (gepubl. 19-08-2022)
Onbeperkt navorderen mag, maar fiscus moet contact houden
Met betrekking tot verzwegen buitenlandse bestanddelen van een erfenis is de inspecteur niet gebonden aan een termijn om erfbelasting na te vorderen. Maar dan moet hij wel voortvarend handelen bij het opleggen van de navorderingsaanslag. Bijvoorbeeld door geregeld contact te houden met de belastingplichtige.
Een man overlijdt in 2001 en heeft drie personen aangewezen als zijn erfgenamen. Een van deze personen is zijn dochter. Op 11 februari 2002 aanvaardt deze dochter haar aandeel in de nalatenschap beneficiair. De Belastingdienst vraagt de vrouw op 31 januari 2017 om nadere informatie over een rekening die zij aanhoudt bij een Zwitserse bank. Zo’n vier maanden later verklaart de vrouw de gelden op de Zwitserse bankrekening te hebben geërfd van haar vader. Op 12 juli 2017 dient zij een verklaring buitenlands vermogen in. Deze verklaring licht zij op 18 augustus 2017 nader toe met een brief. Uit de correspondentie met de vrouw herleidt de Belastingdienst dat de vrouw geld op een Zwitserse rekening heeft geërfd van haar vader. Het gaat daarbij om een bedrag van € 1,5 miljoen. De vrouw heeft dit bedrag niet opgegeven in een aanslag successierecht (de voorloper van de erfbelasting).
De inspecteur kondigt op 24 oktober 2018 zijn voornemen aan om de vrouw een navorderingsaanslag successierecht op te leggen. De vrouw krijgt inderdaad op 3 mei 2019 een navorderingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 370.370. Normaal gesproken bedraagt de navorderingstermijn vijf jaren. Met betrekking tot bestanddelen die in het buitenland zijn opgekomen of worden gehouden, geldt een navorderingstermijn van twaalf jaar. Toch kan de Belastingdienst in deze zaak een navorderingsaanslag opleggen. De Successiewet 1956 stelt namelijk dat de inspecteur niet is gebonden aan een termijn voor de navordering van erfbelasting over verzwegen buitenlandse vermogensbestanddelen. Maar de vrouw stelt dat deze navordering in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom binnen het Unierecht. Zij gaat daarom in bezwaar en beroep.
Rechtbank Den Haag verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 6 augustus 2021. Uit dit arrest blijkt dat de onbeperkte navorderingstermijn bij verzwegen buitenlandse bestanddelen van een erfenis niet in strijd is met het Unierecht. Dat is overigens anders als de inspecteur deze navorderingstermijn gebruikt op een manier die verder gaat dan noodzakelijk is om het doel te behalen. Maar deze uitzondering is in deze casus volgens de rechtbank niet aan de orde.
Vervolgens stelt de vrouw dat de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Maar de rechtbank wijst ook dit standpunt af. Daarbij kijkt de rechtbank naar de periode tussen de aankondiging van het voornemen om de navorderingsaanslag op te leggen en het daadwerkelijk opleggen van de aanslag. De fiscus heeft in die periode veelvuldig contact gehad met de vrouw. Tussen ieder contactmoment zat nooit meer dan zes maanden. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 14-06-2022 (gepubl. 12-08-2022)
Soms begint 30%-regeling pas bij nieuwe werkgever
Het kan gebeuren dat pas na de wisseling van een werkgever de 30%-regeling valt toe te passen.
Vanaf 3 juni 2019 staat een vrouw met de Amerikaanse nationaliteit onafgebroken ingeschreven als inwoner van Nederland in de gemeentelijke basisadministratie. Maar van augustus 2019 tot juli 2020 is zij gezien de omstandigheden fiscaal inwoner van Denemarken. Zij heeft van 17 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 in Nederland gewerkt voor een Nederlandse bv. De vrouw en de bv verzoeken de inspecteur om de 30%-regeling te mogen toepassen. Maar zij laten na de daartoe benodigde stukken te oeverleggen, zodat de 30%-regeling buiten toepassing blijft. Op 28 oktober 2019 ondertekent de vrouw een arbeidsovereenkomst bij een ander bedrijf. Uiteindelijk gaat zij echter niet werken voor dat bedrijf. Vervolgens ondertekent de vrouw op 15 juni 2020 een arbeidsovereenkomst met een nv. De tewerkstelling begint een maand later. Vanwege een arbeidsconflict werkt de vrouw vanaf 1 februari 2021 niet meer voor de nv, maar krijgt tot 15 juli 2021 loon doorbetaald.
Op 27 januari 2021 tekent de vrouw een arbeidscontract met een andere werkgever. Haar werkzaamheden voor deze werkgever starten op 1 maart 2021 en eindigen op 31 juli 2021. De vrouw en haar nieuwe werkgever verzoeken op 8 maart 2021 om de 30%-regeling te mogen toepassen. De vrouw geeft daarbij aan dat zij vanaf 1 juni 2019 tot 1 augustus 2019 en vanaf 1 juli 2020 in Nederland heeft verbleven. De Belastingdienst wijst het verzoek af. Volgens de fiscus heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanuit het buitenland is aangeworven. Daarop begint zij een beroepsprocedure bij Rechtbank Noord-Holland.
In deze procedure gaat het om de vraag of de vrouw kwalificeert als een werknemer die is aangeworven uit een ander land. De partijen zijn het namelijk erover eens dat wordt voldaan aan de overige voorwaarden. De rechtbank redeneert als volgt. Een werknemer kan alleen zijn aangeworven uit een ander land als hij met de werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop hij zijn woonplaats buiten Nederland heeft. Op dat moment mag de werknemer niet al in Nederland werkzaam zijn afgezien van situaties als opleiding of stage. Daardoor is in beginsel geen sprake meer van aanwerving uit een ander land als een ingekomen werknemer op een later moment een andere werkgever krijgt.
Bij een wisseling van inhoudingsplichtige kan men verzoeken om de 30%-regeling gedurende de resterende looptijd toe te passen. Een voorwaarde is dat de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige hooguit drie maanden beslaat. Is bij de oude inhoudingsplichtige de 30%-regeling niet toegepast terwijl wel aan de voorwaarden was voldaan? En voldoet men nog steeds aan de voorwaarden? Dan kan nog steeds sprake zijn van een wisseling van inhoudingsplichtige. Deze situatie doet zich hier voor, zo merkt de rechtbank op.
Voor de werkzaamheden voor de nv had men de 30%-regeling mogen benutten, maar dat is niet gebeurd. Op het moment van tekenen van het contract met de nieuwe werkgever was de vrouw al bezig met het beëindigen van haar overeenkomst bij de nv. Vanaf 1 maart 2021 tot en met 31 augustus 2021 mag de nieuwe werkgever de 30%-regeling toepassen. Dat de dienstbetrekking bij de nv nog niet was beëindigd op het moment van tekenen van de arbeidsovereenkomst bij de nieuwe werkgever, maakt hierbij niet uit.
Bron: Rb. Noord-Holland 04-07-2022 (gepubl. 15-08-2022)
Eerste fase herstel box 3 afgerond
De Belastingdienst heeft de eerste fase van het rechtsherstel box 3 volgens planning afgerond. Alle belastingplichtigen die meededen aan de massaalbezwaarprocedure inzake de box 3-heffing over 2017–2020 hebben de afgelopen weken een brief ontvangen.
In totaal zijn 225.000 brieven en 130.000 beschikkingen verstuurd om belastingplichtigen te informeren over de meest gunstige berekening van het box 3-inkomen. Als volgens de nieuwe berekening een lager box 3-inkomen was genoten, volgde een brief en een beschikking met de teruggave. Voor een aantal belastingplichtigen was de oude berekeningsmethode gunstiger. Zij hebben een brief gekregen met een toelichting waarom zij geen geld terug krijgen. Naar aanleiding van de brieven en beschikkingen zijn ruim 5.000 vragen gesteld en zijn ruim 4.000 reacties binnengekomen.
Een groep van 180 belastingplichtigen hoort later of en zo ja op welke wijze zij herstel krijgen omdat er nog andere belastingzaken afgerond moesten worden. Deze belastingplichtigen hebben persoonlijk bericht gehad en krijgen rechtsherstel zodra dit mogelijk is.
Op 22 augustus start de Belastingdienst met het opleggen van de eerste aanslagen IB 2021 waarin aangifte is gedaan van inkomen in box 3. Deze aanslagen worden gefaseerd verstuurd om een te grote belasting van de Belastingdienst te voorkomen. Belastingplichtigen met inkomen in box 3 kunnen volgens de huidige planning van augustus tot en met half december hun definitieve aanslag IB 2021 verwachten. De aanslagen IB 2021 met inkomen in box 3 worden opgelegd op basis van de spaarvariant als deze gunstiger is voor de belastingplichtige. Voor de spaargeld worden uitgegaan van de actuele spaarrente. Dat percentage is voor 2021 vastgesteld op 0,01%. Voor schulden wordt vastgehouden aan de hypotheekrente. Dat percentage is voor 2021 vastgesteld op 2,46%. Bij beleggingen (effecten, onroerend goed) wordt uitgegaan van het meerjarige gemiddelde rendement. Dat is 5,69%. Blijkt de spaarvariant ongunstig uit te pakken, dan wordt het oude box 3-stelsel toegepast.
Vanaf medio september wordt volgens de huidige planning gestart met het rechtsherstel voor de aanslagen over 2017 tot en met 2020 die op 24 december 2021, de dag dat de Hoge Raad uitspraak deed, nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet zijn vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde al eerder dat het kabinet juridisch niet verplicht is om rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Het kabinet buigt zich nog over de vraag of en zo ja hoe er ook aan deze groep een vorm van tegemoetkoming kan worden geboden. Deze belastingplichtigen hoeven nu niets te doen om in aanmerking te komen voor een eventuele tegemoetkoming.
Belastingplichtigen met inkomen in box 3 die aangifte IB 2021 hebben gedaan en hun partnerverdeling of aftrek van zorgkosten of giften willen aanpassen, kunnen dit online doen. Hiervoor is een nieuwe versie van het online aangifteprogramma beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
Met de online rekenhulp op de website van de Belastingdienst kunnen belastingplichtigen hun box 3-inkomen zelf narekenen. Op belastingdienst.nl/box3 is de online rekenhulp en alle andere informatie over box 3 te vinden.
Bron: Rijksoverheid 17-08-2022
Vast aanspreekpunt is mogelijk de ondernemer
De dga van een bv waarin een onderneming overgaat, is lange tijd het aanspreekpunt geweest van de afnemers van die onderneming. In dat geval is het mogelijk dat de dga voor de inkomsten- en omzetbelasting de ondernemer is.
Een vrouw en een man wonen samen en hebben van ongeveer 1986 tot 2017 een relatie. In 2008 vindt de inschrijving plaats van een eenmanszaak in de registers van de Kamer van Koophandel (KvK). Deze eenmanszaak staat op naam van de vrouw. De werkzaamheden van de eenmanszaak omvatten onderzoek, analyse en productie van biotechnologische producten voor veterinaire doeleinden, land-, en tuinbouw en algemene bio-industrie. De eenmanszaak wordt op 23 juni 2016 uitgeschreven uit het Handelsregister vanwege de opheffing van de onderneming. Op 12 juni 2017 vindt de inschrijving van een bv plaats. Deze bv ontwikkelt en produceert biochemische gebruiksproducten, met name voedingssupplementen, cosmetica en agrarische meststoffen. De man is de dga van de bv.
De fiscus houdt in 2017 een boekenonderzoek bij de vrouw met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Maar de Belastingdienst onderzoekt ook de aangiftes IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 van de vrouw en de man. De inspecteur past verschillende correcties toe op de omzet en fiscale winst. Hij concludeert ook dat de man ondernemer is voor de omzet- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst verwerkt dit standpunt in de aanslagen IB/PVV van de man. Daarbij krijgt de man verzuim- en vergrijpboetes opgelegd. Bovendien legt de fiscus de man naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De man gaat in bezwaar tegen de aanslagen en de boetes. Hij betwist onder andere ondernemer te zijn voor de btw en inkomstenbelasting.
In een beroepsprocedure voor Rechtbank Noord-Nederland neemt de inspecteur het standpunt in dat de man heeft gefungeerd als aanspreekpunt voor de afnemers. Ook tijdens het boekenonderzoek is de man aanpreekpunt voor de fiscus geweest. Daarnaast zijn diverse facturen van een autobedrijf voor werkzaamheden ten behoeve van de bedrijfsauto gericht aan de man. Daarnaast stelt de inspecteur dat de eenmanszaak is overgegaan in de bv. De ex-partner van de man heeft hem bovendien aangewezen als ondernemer. Ten slotte heeft de man in ieder geval via de bankrekening van zijn dochter kunnen beschikken over het geld van de onderneming alsof het zijn eigen geld was. Omdat de man zijn aangifteplicht heeft verzaakt, moet hij deze beweringen weerleggen (omkering van de bewijslast). Maar de man stelt alleen dat de afgelegde verklaringen summier zijn. Deze stelling is volgens de rechtbank onvoldoende.
Toch heeft de man wel enig succes met zijn beroep. De rechtbank constateert namelijk dat de inspecteur een verzuimboete en een vergrijpboete heeft opgelegd voor het niet doen van aangifte. Het is echter niet toegestaan om voor hetzelfde feit twee boetes op te leggen. De rechtbank vernietigt dan ook de verzuimboetes. Bovendien matigt de rechtbank de vergrijpboetes omdat de redelijke termijn is overschreden.
Bron: Rb. Noord-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 08-08-2022)
Te verwachten wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag
Staatssecretaris Van Rij heeft onder andere in de voorjaarsnota en in een brief aan de Tweede Kamer begin juni aangegeven welke maatregelen hij in het pakket Belastingplan 2023 wil opnemen. De verwachting is dat de volgende wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag worden voorgesteld.
Afschaffing fiscale oudedagsreserve Het kabinet wil de FOR afschaffen. Dat zal gebeuren door per 1 januari 2023 de fiscaal gefacilieerde opbouw van de FOR te stoppen. Een ondernemers zal de FOR die hij vóór die datum heeft opgebouwd nog wel kunnen afwikkelen.
Afbouw zelfstandigenaftrek Het is de bedoeling dat met ingang van 2023 de zelfstandigenaftrek in zes stappen van € 650 wordt afgebouwd. Daarna vindt nog een verdere afbouw plaats in twee stappen van € 605 naar uiteindelijk € 1.200 in 2030.
Afschaffing middelingsregeling Het kabinet wil per 1 januari 2023 de middelingsregeling afschaffen. Het laatste tijdvak waarover men kan middelen zal dus bestaan uit de jaren 2022, 2023 en 2024.
Invoering progressief tarief in box De inkomsten uit aanmerkelijk belang (ab) worden per 2024 belast tegen een progressief tarief. Het inkomen uit ab tot en met € 67.000 zal onder een tarief van 26% vallen. Het meerdere valt onder een tarief van 29,5%.
Afbouw van algemene heffingskorting bij hoog verzamelinkomen De huidige algemene heffingskorting bedraagt € 2.888 minus 6,007% van het inkomen uit werk en woning voor zover dat meer bedraagt dan € 21.317. De algemene heffingskorting is echter nooit negatief. Het Belastingplan 2023 bevat een maatregel om de algemene heffingskorting afhankelijk te maken van het verzamelinkomen. Dat betekent dat de inkomens uit box 2 en box 3 ook gaan meetellen.
Stapsgewijze afschaffing inkomensafhankelijke combinatiekorting Onder voorwaarden kan een IB-ondernemer recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). In het coalitieakkoord is de afschaffing van de IACK per 1 januari 2025 aangekondigd. Maar deze afschaffing zal stapsgewijs plaatsvinden. Bovendien blijven ouders met kinderen die zijn geboren vóór 2025 hun recht op de IACK houden.
Verkleining eerste schijf vennootschapsbelasting Nu is het tarief van de vennootschapsbelasting 15% voor de eerste € 395.000 aan fiscale winst en 25,8% over de rest. De wetgever wil deze eerste schijf per 1 januari 2023 terugbrengen tot € 200.000.
Lachgas onder normaal tarief Op 1 juni 2021 oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de levering van patronen met lachgas, die waren gebruikt in slagroomspuitbussen, onder het verlaagde btw-tarief vielen. Omdat lachgas in de praktijk ook wordt gebruikt als recreatief roesmiddel, wil het kabinet dat de levering van lachgas altijd is belast tegen het normale tarief. Het Belastingplan 2023 zal daartoe een maatregel bevatten.
Btw-nultarief voor zonnepanelen op woningen EU-lidstaten mogen een btw-nultarief gaan toepassen op de levering en installatie van zonnepanelen op onder meer woningen. Het kabinet wil deze mogelijkheid graag benutten. Dankzij een btw-nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen op woningen. Particuliere zonnepaneelhouders hebben daardoor geen belang meer bij het terugvragen van de btw over deze zonnepanelen. Vaak hoeven zij zich dan ook niet meer aan te melden voor de kleineondernemersregeling. In de meeste gevallen zullen zonnepanelen daardoor op woningen zijn te installeren zonder btw-druk en -verplichtingen.
Bron: MvF 03-06-2022 en 20-05-2022
Verstrek informatie over ploffer of betaal dwangsom
Een btw-ondernemer moet nogal wat informatie verstrekken tijdens een onderzoek door de Belastingdienst naar carrouselfraude. Als de ondernemer niet meewerkt, kan de fiscus de voorzieningenrechter vragen om die ondernemer een last onder dwangsom op te leggen.
Een bv handelt in elektronische apparatuur. Zij levert een groot deel van deze apparatuur aan afnemers in andere EU-lidstaten. Op 19 februari 2021 brengt de Belastingdienst een bedrijfsbezoek aan de bv omdat in die markt (carrousel)fraude geregeld voorkomt. De dga van de bv krijgt een waarschuwingsbrief die hem oproept alle nieuwe leveranciers en afnemers voorafgaand aan de eerste transactie te melden aan de fiscus. De bv heeft in 2019 en 2020 ook al soortgelijke brieven ontvangen. Later in het jaar hoort de Belastingdienst van verschillende buitenlandse belastingautoriteiten dat de bv over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 voor miljoenen heeft geleverd aan ploffers, waaronder een Spaanse rechtspersoon. Daarom besluit de inspecteur in een boekenonderzoek de aangiftes omzetbelasting over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 te controleren.
De medewerkers van de Belastingdienst vragen de dga van de bv en de dga van een handelsagent van de bv om inzage in gegevens op de laptop en mobiele telefoons die zij bij zich hebben. Daarnaast wil de inspecteur dat de bv alle transactiegegevens van negen afnemers, alle correspondentie en andere informatie rond die transacties digitaal levert. Eerst krijgt de bv tot 10 december 2021 de tijd om deze informatie te leveren, maar op verzoek wordt deze termijn verlengd. Wanneer de bv blijft weigeren om de gevraagde informatie te verstrekken, begint de fiscus een procedure bij de voorzieningenrechter. De inspecteur wil dat de civiele rechter de bv, haar handelsagent en hun dga’s (de gedaagden) veroordeelt tot het leveren van de eerder gevraagde informatie. Daarnaast verzoekt hij de rechter om de gedaagden een last onder dwangsom op te leggen.
Rechtbank Midden-Nederland willigt het verzoek van de Belastingdienst in. De rechtbank meent dat hier sprake is van een spoedeisend belang. De inspecteur moet namelijk het onderzoek voortvarend afwikkelen, maar kan dat alleen als hij tijdig de gevraagde informatie ontvangt. Verder nemen de mogelijkheden om te controleren af naarmate meer tijd verstrijkt. De rechtbank verwacht ook dat de bodemprocedure in het voordeel van de fiscus zal uitpakken. De plicht om de fiscus van informatie te zien gaat immers ver. De privacywetgeving is volgens de rechtbank hier geen belemmering bij het opvragen van de informatie. De gedaagden moeten dan ook de informatie alsnog overleggen. Zij verbeuren een dwangsom van € 5.000 voor iedere overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De rechtbank stelt daarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 200.000 per gedaagde.
Bron: Rb. Midden-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 09-08-2022)
Mogelijke onterving stiefkinderen rechtvaardigt geen dwaling
Twee partners met ieder kinderen uit een eerder huwelijk benoemen elkaars kinderen als mede-erfgenamen. Na het overlijden van de ene partner onterft de overgebleven partner zijn stiefkinderen. In beginsel kunnen die stiefkinderen dan niet vorderen dat de nalatenschap van hun eigen ouder alleen aan henzelf toekomt.
Een echtpaar trouwt in gemeenschap van goederen. Zij krijgen drie dochters. De vader verdeelt zijn nalatenschap in zijn testament volgens de toenmalige ouderlijke boedelverdeling. Na zijn overlijden krijgen zijn dochters onderbedelingsvorderingen op hun moeder waarover zij rente moet vergoeden. De moeder gaat in 2020 een geregistreerd partnerschap aan met een man die uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft. De geregistreerde partners nemen in hun testamenten naast hun eigen kinderen de stiefkinderen op als erfgenamen. Wanneer de vrouw overlijdt, aanvaardt haar partner de nalatenschap zuiver, evenals zijn positie als executeur. De man en zijn stiefdochters voeren vervolgens onderling overleg. Zij stellen uiteindelijk de geldvorderingen van de stiefdochters uit de nalatenschap van hun vader op de nalatenschap van hun moeder vast op € 17.500 per kind.
Door een vergissing van de notaris komen de stiefdochters te weten dat op 19 juli 2021 aan hun stiefvader een brief is gestuurd met onder andere een ontwerp testament. In dat ontwerp testament worden de eerdere uiterste wilsbeschikkingen van de man herroepen. Alleen zijn eigen zoon en dochter zullen dan nog zijn erfgenamen zijn. De stiefdochters starten daarop een civiele procedure. Zij vorderen onder andere een wijziging van de rechtsgevolgen van het testament van hun moeder. Door deze wijziging moeten hun stiefbroer en stiefzus geen rechten meer kunnen ontlenen aan het testament van de vrouw. De stiefdochters van de man beweren dat hun moeder haar stiefkinderen niet tot erfgenaam had benoemd als zij had geweten dat haar partner haar kinderen zou onterven.
Maar Rechtbank Gelderland wijst deze vordering af. Om te beginnen ontkent de man zijn testament te hebben gewijzigd of daartoe een voornemen te hebben. De situatie die de stiefdochters vrezen, doet zich dus niet voor. Maar los daarvan is de vordering niet vatbaar voor toewijzing. Men kan een uiterste wilsbeschikking alleen met een beroep op dwaling vernietigen als deze is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Bovendien zou de erflater deze beschikking nooit hebben gemaakt als hij zich bewust was van de onjuistheid van de veronderstelling. Deze veronderstelling moet daarnaast zijn opgenomen in de uiterste wilsbeschikking. Maar de vrouw heeft in haar testament niet gesteld dat zij ervan uitging dat haar partner zijn testament niet zou aanpassen. Evenmin heeft zij in haar testament aangegeven dat zij haar stiefkinderen heeft aangewezen als erfgenamen bij wijze van tegenprestatie voor het aanwijzen als erfgenamen van haar kinderen door de man.
Bron: Rb. Gelderland 06-07-2022 (gepubl. 27-07-2022)