Suppletie geen bewijs voor strafbaar feit
Volgens Hof Den Bosch mag de Belastingdienst een suppletie niet gebruiken als bewijs dat de ondernemer een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan.
Een fiscale eenheid omzetbelasting (FE) houdt zich bezig met de handel in eieren en eierproducten. De inspecteur verzoekt bij een boekencontrole om een toelichting op de samenstelling van de balansposten omzetbelasting 2014. De FE geeft de gevraagde informatie en geeft ook aan onder meer voor het jaar 2013 een suppletie in te dienen. Naar aanleiding van de suppletie legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag over 2013 op. Daarbij kondigt de inspecteur tegelijkertijd aan ook een suppletieboete op te leggen.
In geschil bij Hof Den Bosch is of de opgelegde boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het hof constateert dat op het aanslagbiljet slechts een boete staat en de motivering daarvan, te weten een vergrijpboete. De inspecteur heeft dus geen boetebeschikking gegeven voor een suppletieboete. Hieruit leidt het hof af dat het op het aanslagbiljet vermelde boetebedrag een vergrijpboete is. De suppletie is volgens het hof naar haar aard wilsafhankelijk materiaal van de belastingplichtige. De suppletie mag de inspecteur dus niet gebruiken als bewijs dat de FE een beboetbaar en strafbaar feit heeft begaan. Omdat de naheffingsaanslag is opgelegd vanwege de suppletie, is de boetebeschikking gebaseerd op wilsafhankelijk materiaal. Dit is in strijd met het nemo teneturbeginsel. Het beginsel dat niemand kan worden gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Het hof vernietigt daarom de vergrijpboete.
Bron: Hof Den Bosch 19-11-2021 (gepubl. 22-11-2021)
Te laat verstrekken gegevens hypotheek door ouders is fataal
Iemand die de rente wil aftrekken over een hypotheek die is verstrekt door zijn ouders of door andere niet-administratieplichtigen, moet de Belastingdienst tijdig voorzien van de gegevens over deze schuld. Dit is een harde eis, zo bevestigt de Hoge Raad.
Een vrouw financiert de aankoop van haar ‘eigen woning’ mede met een lening bij haar vader. Hierover moet zij jaarlijks rente betalen. In haar aangifte IB/PVV 2016 laat de vrouw na deze lening te vermelden als eigenwoningschuld. Zij trekt evenmin de rente af. Op 17 mei 2017 legt de Belastingdienst de aanslag conform de aangifte op. De vrouw verzoekt de inspecteur op 12 april 2018 ambtshalve alsnog voor 2016 € 2.740 aan ‘rente eigenwoningschuld’ in verband met de lening bij haar vader in aftrek toe te staan. Bij dit verzoek verstrekt zij de gegevens met betrekking tot de schuld aan haar niet-administratieplichtige vader. De fiscus wijst het verzoek van de vrouw af.
Hof Arnhem-Leeuwarden meent dat de weigering van de Belastingdienst terecht is. De wet noemt de verplichting om gegevens van hypotheken van niet-administratieplichtigen te verstrekken aan de fiscus. Het tijdig, dat wil zeggen bij de aangifte, voldoen aan die verplichting is een voorwaarde om de uit de lening voortvloeiende schuld te bestempelen als eigenwoningschuld. De vrouw heeft niet voldaan aan die verplichting. Maar op grond van beleid van de Belastingdienst is dit verzuim te herstellen tot het moment waarop de aanslag onherroepelijk wordt. De vrouw heeft echter de vereiste gegevens geruime tijd na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Daardoor kan zij geen beroep doen op dit beleid. De op de lening betaalde rente is daarom in 2016 niet aftrekbaar, aldus het hof.
De Hoge Raad bevestigt de visie van het hof. Sinds 2016 bepaalt de wet dat het in de aangifte vermelden van de gegevens van hypotheken van niet-administratieplichtigen een eis is om de desbetreffende lening tot de eigenwoningschuld te rekenen. Omdat de vrouw die gegevens niet in de aangifte IB/PVV 2016 heeft vermeld, is de lening die haar vader heeft verstrekt, in 2016 niet tot de eigenwoningschuld te rekenen. De vrouw stelt nog dat de fout in de aangifte het daaraan verbonden gevolg niet rechtvaardigt. Volgens de Hoge Raad werpt deze klacht de vraag op of de toepassing van de informatieplicht in alle gevallen de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. Maar deze bepaling geeft uitdrukking aan een welbewuste afweging van de wetgever. Die afweging in een individueel geval terzijde stellen, gaat verder dan de rechtsvormende taak van de rechter. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de vrouw daarom ongegrond.
Bron: Hoge Raad 19-11-2021
Voor vrijwilligersregeling is totale vergoeding relevant
In de Wet op de loonbelasting en de Wet inkomstenbelasting zijn vrijstellingen opgenomen voor vrijwilligersvergoedingen. De genoemde grensbedragen zijn met inbegrip van eventuele onkostenvergoedingen.
Een man is in 2016 als vrijwilliger werkzaam voor een politieke partij. Hij ontvangt daarvoor een totale vergoeding van € 1.795, bestaande uit € 1.495 presentiegeld en € 300 als onkostenvergoeding. In zijn aangifte IB/PVV 2016 heeft de vrijwilliger een bedrag van € 1.730 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Dat bedrag bestaat uit de ontvangen vrijwilligersvergoeding van € 1.795 verminderd met € 65 kosten. Ook heeft de vrijwilliger een bedrag aan te verrekenen loonheffing aangegeven van € 5.462. Daarvan is volgens de aangifte € 4.270 ingehouden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), maar dat bleek achteraf op een vergissing te berusten. Bij Hof Den Haag is in geschil of op de ontvangen vergoeding de vrijwilligersregeling van toepassing is. Ook is in geschil of de vrijwilliger vertrouwen mocht ontlenen aan de voorlopige aanslag die naar aanleiding van de aangifte is opgelegd.
De vrijwilliger is van oordeel dat de ontvangen vergoeding geheel is vrijgesteld omdat de vrijwilligersregeling daarop van toepassing is. De vrijwilligersvergoeding is € 1.495 (€ 1.795 -/- € 300) en dus minder dan het grensbedrag van € 1.500. Het hof verwerpt de zienswijze van de vrijwilliger. Gezien de wet en de totstandkomingsgeschiedenis van de vrijwilligersregeling moet ervan worden uitgegaan dat de daarin opgenomen maand- en jaargrenzen zien op het totaal van de vergoedingen, inclusief kostenvergoedingen. Het in totaal door de vrijwilliger ontvangen bedrag van € 1.795 overschrijdt het maximumbedrag van € 1.500 (bedrag 2016) en overschrijdt die grens dus. De vrijwilliger kan de vrijwilligersregeling dus niet toepassen. Wel bepaalt het hof dat de vrijwilliger meer kosten in aftrek mag brengen.
De vrijwilliger is ook van mening dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij heeft mogen vertrouwen op de opgelegde voorlopige aanslag na het indienen van zijn aangifte. Volgens het hof mocht de inspecteur echter vertrouwen op de gegevens die de vrijwilliger heeft verstrekt. Dat later is gebleken dat de SVB geen loonheffing heeft ingehouden, maakt dat oordeel niet anders. Ook verwerpt het hof het standpunt van de vrijwilliger dat hij vertrouwen heeft mogen ontlenen aan het volgen van zijn aangifte. De inspecteur is niet gehouden een onjuiste voorlopige aanslag te volgen. Ook leidt de gang van zaken niet tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard (art. 80a Wet RO.)
Bron: Hoge Raad 19-11-2021
Compromis afgewezen door tijdig aangekaart beletsel
Wanneer een belastingplichtige een compromis sluit met de fiscus, heeft hij recht op enige bedenktijd. Door tijdig te wijzen op een beletsel van het compromis, kan de belastingplichtige voorkomen dat hij daaraan is gebonden.
Een man is gerechtigd tot de helft van de winst van een VOF die een coffeeshop exploiteert. In de coffeeshop vinden de in- en verkopen contant plaats. De VOF houdt er geen kasregister op na, maar de bedrijfsleider noteert dagelijks de ontvangsten en uitgaven op de kasstaten. De VOF berekent in de kasstaten per product de dagomzet en de inkoopwaarde op basis van de beginvoorraden, de aanvullingen en de eindvoorraden. Daarbij hanteert zij de formule ‘Beginvoorraad + Aanvullingen -/- Eindvoorraad = Verkocht’. De VOF noteert deze dagomzet op de kasstaten, evenals de uitgaven, de privéonttrekkingen en -stortingen en de omzet van de overige artikelen. De adviseur van de VOF boekt deze gegevens en de diverse bankmutaties in een geautomatiseerde administratie. De Belastingdienst vermoedt echter dat de boekhouding niet helemaal klopt. De fiscus houdt daarom een groot aantal waarnemingen ter plaatse (wtp’s) en uiteindelijk een boekenonderzoek bij de coffeeshop.
Naar aanleiding van een en ander besluit de inspecteur de aangiftes inkomstenbelasting van de vennoten over de periode 2011 – 2016 te corrigeren. De vennoten menen dat deze correcties te hoog zijn en gaan daarom in beroep. Tijdens de zitting van Hof Den Haag van 27 juli 2021 bereiken de partijen een compromis. In afwachting van de formele vastlegging van het compromis in een vaststellingsovereenkomst sluit het hof de zitting. De inspecteur zal het hof uiterlijk op 7 september 2021 berichten of de partijen hun beroepschriften intrekken. Op 10 augustus 2021 laten de vennoten de inspecteur weten dat zij het compromis niet kunnen accepteren als de bank daardoor haar dienstverlening aan de VOF stopt. Wanneer de inspecteur op 30 augustus 2021 hen naar de gang van zaken vraagt, bevestigen zij dat zij de beroepsprocedure willen hervatten. De fiscus stelt echter dat de vennoten zijn gebonden aan het compromis.
Hof Den Haag verwerpt de stelling van de vennoten dat een compromis alleen rechtsgeldig is als alle elementen van de overeenkomst schriftelijk zijn vastgelegd. Vervolgens is de vraag of zij tijdig hebben aangegeven dat zij zich hebben bedacht. Belanghebbenden hebben immers in zo’n geval recht op een redelijke bedenktijd van minstens één week. Deze bedenktermijn is hier gaan lopen op 4 augustus 2021. Toen heeft de fiscus de vennoten laten weten dat de ontvanger akkoord is gegaan met de overeengekomen betalingsregeling. Op 10 augustus 2021 hebben de vennoten al op een mogelijk beletsel gewezen. Bovendien heeft de inspecteur op 30 augustus 2021 de vennoten gevraagd naar de stand van zaken. Kennelijk ging hij dus ervan uit dat het compromis nog niet definitief was. Nu de vennoten zich tijdig hebben bedacht, zijn zij niet gebonden aan het compromis. Het hof oordeelt dat sommige correcties te hoog zijn en verlaagt enkele aanslagen.
Bron: Hof Den Haag 11-11-2021
Plaats van kernbeslissingen is plaats van vestiging
Vervullen de statutaire bestuursleden van een bv geen bepalende rol? Dan kan de fiscale vestigingsplaats van die bv in een andere staat liggen. Bijvoorbeeld in de staat waar de feitelijke leiding de kernbeslissingen neemt.
Tussen een bv en de Belastingdienst loopt een geschil over de fiscale vestigingsplaats van die bv. Het standpunt van de fiscus is dat bv is gevestigd in Nederland. Maar de bv beweert dat zij is gevestigd in Luxemburg. De zaak komt voor Rechtbank Gelderland, die als volgt redeneert. Omdat de bv is opgericht naar Nederlands recht, stelt de Nederlandse wet via een wetsfictie dat de bv is gevestigd in Nederland. Op grond van de wetgeving van Luxemburg is de bv echter ook daar gevestigd. En dus is sprake van een dubbele vestigingsplaats. In dat soort situaties geeft het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg de doorslag. Dit verdrag bepaalt dat de staat waar de werkelijke leiding is gevestigd, de staat is waar de bv is gevestigd. Volgens vaste rechtspraak moet men daarvoor kijken naar de staat waar men de kernbeslissingen neemt met betrekking tot de activiteiten van het lichaam.
Het uitgangspunt is dat de kernbeslissingen worden genomen door het statutaire bestuur van een lichaam. Nu is het statutaire bestuur van de bv gevestigd in Luxemburg. De Belastingdienst moet daarom aannemelijk maken dat men de kernbeslissingen toch in Nederland neemt. Vervolgens voert de inspecteur aan dat de statutaire bestuurders van de bv, enkele trustdirecties, geen bepalende rol spelen. Zij verrichten slechts uitvoerende werkzaamheden om de winstreserves van de bv onbelast uit te keren aan een man die alle certificaten in de bv bezit. Deze man is daarnaast bestuurder van de stichting administratiekantoor (STAK) die de aandelen in de bv houdt. Verder heeft de belastingadviseur van de bv doorslaggevende bevoegdheden. Hij is degene die instructies en aanwijzingen geeft. De certificaathouder stemt met de belastingadviseur het contact over de bv en het functioneren van de trustdirecties af.
De rechtbank merkt op dat de certificaathouder meerdere rollen vervult, zoals bestuurder, debiteur en crediteur van de bv. Deze rollen lopen zo door elkaar heen, dat niet valt te herleiden in welke hoedanigheid de man welk besluit heeft genomen. Het strikte onderscheid dat de bv maakt, valt dan ook niet te volgen. Uit diverse e-mails en andere correspondentie blijkt dat de certificaathouder en de belastingadviseur de kernbeslissingen in Nederland nemen. In sommige berichten geven zij de trustdirecties instructies. Soms roepen zij die trustdirecties zelfs tot de orde. Daarnaast is de eigen verantwoordelijkheid van de trustdirecties in een overeenkomst weg geclausuleerd. De werkelijke leiding vindt dus plaats in Nederland, waar de bv dus is gevestigd. Toch verklaart de rechtbank het beroep van de bv gegrond. De Belastingdienst heeft namelijk ten onrechte een bedrag aan buitenlandse belasting niet als aftrekbare kosten in aanmerking genomen, aldus de rechtbank.
Bron: Rb. Gelderland 01-07-2021
Belastingpakket 2022 gedeeltelijk door Tweede Kamer
De Tweede Kamer heeft op 11 november het Belastingpakket 2022 gedeeltelijk aangenomen. De wetsvoorstellen Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten en Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen zijn aangehouden.
Bij een aantal wetsvoorstellen zijn de amendementen aangenomen:
Belastingplan 2022 Het amendement over het afschaffen van de teruggaafmogelijkheid van energiebelasting voor energie-intensieve bedrijven is aangenomen.
Wet implementatie belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking Het amendement over verduidelijking van de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel is aangenomen.
Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel Het amendement over het dichten van een gat in de wetgeving rond fusie en splitsing is aangenomen.
Bij de wetsvoorstellen Overige fiscale maatregelen 2022, Verlaging tarief verhuurderheffing en maandelijkse wijziging bedragen heffingsverminderingen en Intrekking van de Baangerelateerde Investeringskorting zijn geen amendementen aangenomen.
De volgende moties zijn aangenomen:
Motie over een jaarlijkse rapportage over de belastingdruk op verschillende vermogenssamenstellingen
Motie over het monitoren van oneigenlijk gebruik van het lage winstbelastingtarief
Motie over de Kamer informeren over noodzakelijke wetsaanpassingen naar aanleiding van een internationaal winstbelastingakkoord
Motie over onderzoeken hoe een Penparade over vermogen er voor Nederland uitziet
Motie over jaarlijks een paragraaf over de status van ICT bij de Belastingdienst aan het Belastingplanpakket toevoegen
Motie over een appreciatie van de gevolgen van moties en amendementen voor de complexiteit van wetgeving
Motie over een aanpak van belastingontwijking met zo min mogelijk afzwakkingen en vrijstellingen
Motie over een inspanning om de kwaliteit van de ramingen te verbeteren
Motie over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rond het Belastingplan
Motie over effect fiscale wetgeving op CO2-reductie bekendmaken
Motie over een onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen in het toeslagenschandaal
Bron: TK 11-11-2021
Nieuw steunpakket van € 1,3 miljard
Het kabinet komt met een nieuw financieel steunpakket voor bedrijven die nadeel ondervinden door de coronamaatregelen die sinds 13 november gelden. Het pakket kost ongeveer € 1,3 miljard. Maar nieuwe loonsubsidie komt er niet. Werkgevers en vakbonden vinden het pakket teleurstellend.
Het kabinet vervangt de eerder aangekondigde regeling Vaste Lasten Nachtsluiting horeca (VLN) door de TVL-regeling. Gezien de huidige krappe arbeidsmarkt vindt het kabinet een nieuwe loonsubsidiemaatregel geen goed idee.
TVL-regeling vierde kwartaal 2021
Alle ondernemers die in het vierde kwartaal van 2021 minimaal 30% omzetverlies verwachten ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019 of het eerste kwartaal van 2020 en ook aan de overige voorwaarden voldoen, kunnen zo snel mogelijk weer een TVL-subsidie aanvragen als tegemoetkoming voor hun vaste bedrijfslasten. De subsidie wordt berekend met het omzetverlies, een percentage vaste lasten van de sector en een vast subsidiepercentage van 85%. De regeling is ook toegankelijk voor wie nog niet eerder gebruik heeft gemaakt van de TVL-regeling. De precieze openstelling wacht op goedkeuring van de Europese Commissie.
Landbouwregeling voor ongedekte vaste kosten
Voor landbouwbedrijven blijft de regeling Ongedekte Vaste Kosten (OVK) beschikbaar, zodat zij op evenveel steun kunnen rekenen als niet-landbouwbedrijven.
Ondersteuning voor evenementen
Van 13 november tot 4 december mogen er geen ongeplaceerde evenementen plaatsvinden. Evenementen die wel door kunnen gaan mogen maar tot 18:00 plaatsvinden. Daarnaast geldt er een maximale capaciteit van 1250 bezoekers per ruimte. Voor evenementen die de overheid verbiedt in verband met corona loopt tot en met 31 december 2021 de Tijdelijke Regeling Subsidie Evenementen COVID-19 (TRSEC). Omdat het evenementverbod vrijwel onmiddellijk is ingegaan, wordt het subsidiepercentage verhoogd naar 100%, zoals ook in de zomerperiode gebeurde. Het kabinet reserveert hier € 10 miljoen extra voor.
De Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE) – die geldt voor evenementen die buiten de TRSEC vallen – wordt gedurende 2021 uitgebreid zolang er een verbod op evenementen geldt. Ook de ATE kent een 100% vergoeding van de kosten. Hier reserveert het kabinet € 5 miljoen extra voor. Deze regeling wordt nog uitgewerkt.
Ondersteuning voor de culturele sector
Voor culturele instellingen die te maken hebben met de nieuwe coronamaatregelen breidt het kabinet de suppletieregeling bij het Fonds Podiumkunsten uit van een vergoeding van 25% naar maximaal 55% van de kaarten van de totale reguliere capaciteit per voorstelling. De regeling is ook open voor voorstellingen met een zitplaats. Hiervoor stelt het kabinet aanvullend € 16,5 miljoen beschikbaar. Meer informatie wordt verstrekt door het Fonds Podiumkunsten. Afhankelijk van hun omzetderving zullen sommige culturele ondernemingen ook aanspraak kunnen maken op de hierboven genoemde TVL-regeling voor het vierde kwartaal van 2021.
Ondersteuning voor de sportsector
Voor professionele sportevenementen stelt het kabinet maximaal € 36 miljoen beschikbaar ter compensatie van inkomsten uit kaartverkoop en om seizoenskaarthouders tegemoet te komen voor de periode 13 november tot 4 december. De hoogte van de compensatie zal afhangen van het karakter en draagkracht van de desbetreffende sector of organisatie. Het gaat zowel over wedstrijden in competitieverband als losse sportevenementen. Voor de aanbieders van amateursport is maximaal € 5 miljoen beschikbaar om hen te compenseren voor geleden schade in deze periode. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt deze regelingen in samenwerking met de sportsector uit.
Bron: Ministerie EZK, 16-11-2021
Denksport is geen actieve sportbeoefening
Financiën wijzigt het besluit Omzetbelasting. Toelichting Tabel 1 van 22 december 2017. Vanwege een uitspraak van het EU Hof van Justitie van 26 oktober 2017 kunnen denksporten per 1 januari 2022 niet langer als vorm van actieve sportbeoefening worden beschouwd.
Het Europese Hof oordeelde in 2017, naar aanleiding van prejudiciële vragen, dat activiteiten die worden gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, niet onder het begrip sport in de zin van de Richtlijn vallen.
In onderdeel 2.6 van post b 3 (het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden) vervalt met ingang van 1 januari 2022 de aanwijzing voor denksporten (zoals bridge, schaken, dammen en go) als vorm van actieve sportbeoefening vanwege een te verwaarlozen lichamelijke component; in onderdeel 2.2 vervalt met ingang van 1 januari 2022 het voorbeeld van een ruimte die speciaal is ingericht voor de beoefening van bridge.
De aanpassing in dit besluit betekent dat de beoefening van denksporten met ingang van 1 januari 2022 niet langer meer onder de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel e Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden gerangschikt. De datum van 1 januari 2022 stelt belanghebbenden in de gelegenheid zich hierop voor te bereiden en indien mogelijk en gewenst een tijdig verzoek in te dienen voor toepassing van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers indien hun omzet onder de € 20.000 op jaarbasis blijft. In overleg met NOC*NSF en de overkoepelende bonden zijn partijen die dit aangaat geïnformeerd over deze mogelijkheid.
Dit besluit treedt met ingang van 1 januari 2022 in werking.
Bron: MvF 28-10-2021
Boeterente op aflossing na verdeling volledig aftrekbaar
Na de verdeling van een huwelijksgemeenschap kan de ex-echtgenoot die in de echtelijke woning blijft wonen, besluiten om de hypotheek voortijdig af te lossen. Als deze aflossing niet voortvloeit uit een verrekeningsafspraak, kan hij de boeterente volledig aftrekken.
Op 8 maart 2016 sluiten twee echtgenoten die in een echtscheiding liggen een echtscheidingsconvenant. Zij spreken af dat de man de echtelijke woning krijgt toebedeeld tegen de (getaxeerde) onderhandse verkoopwaarde van € 272.500. De man moet dan wel de hypothecaire leningen van in totaal € 275.000 op de woning voor zijn rekening nemen. Deze toedeling van de woning vindt plaats onder een opschortende voorwaarde. De hypotheeknemer moet namelijk de vrouw eerst ontslaan uit de hoofdelijkheid van de hypotheekverplichtingen. De man verzoekt in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2016 om dat jaar te worden aangemerkt als fiscale partner van zijn ex-echtgenote. Zijn ex-echtgenote laat na zo’n verzoek op te nemen in haar aangifte. De inspecteur accepteert daarom niet dat de man alle hypotheekrente, boetrente en overige financieringskosten met betrekking tot de eigen woning aftrekt.
De man gaat in beroep en verzoekt Rechtbank Zeeland-West-Brabant om hem alsnog heel het jaar 2016 als fiscaal partner van zijn ex-echtgenote aan te merken. Maar de rechtbank wijst dat verzoek af omdat niet beide ex-echtgenoten het benodigde verzoek hebben ingediend. De man betoogt nog dat hij en zijn ex-echtgenote hebben afgesproken om allebei het verzoek in te dienen. Maar zijn ex-echtgenote is deze afspraak niet nagekomen. Dat is voor de rechtbank echter geen reden om het verzoek van de man toe te wijzen. De rechtbank oordeelt dat de fiscus terecht de aftrek van hypotheekrente en kosten van hypotheekadvies heeft gecorrigeerd.
Maar rechtbank oordeelt ook dat de correctie van de boeterente onterecht is. De boeterente vloeit namelijk voort uit een vroegtijdige aflossing, waarvoor de man leningen is aangegaan. Op dat moment was echter de akte van verdeling al gepasseerd. Bovendien volgt uit de notariële afrekening dat de boeterente volledig bij de man in aanmerking is genomen. De onderbedelingsvordering van de ex-echtgenote is ook niet gemuteerd na een verhoging van de boeterente. Dat betekent dat de boeterente geen onderdeel uitmaakt van de verrekeningsafspraken tussen de ex-echtgenoten. Omdat de boeterente alleen op de man drukt, mag hij deze rente volledig aftrekken.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-10-2021 (gepubl. 08-11-2021)
Loon meestverdienende werknemer nog steeds relevant voor dga
Hoewel het loon bij de meest vergelijkbare dienstbetrekking erg belangrijk is in de gebruikelijkloonregeling, is het loon van de meestverdienende werknemer ook van belang.
Een man is dga van een holding, die 48% van de aandelen en ongeveer 2% van de certificaten houdt in een tussenhoudstervennootschap. Deze tussenhoudstervennootschap bezit (in)direct alle aandelen in vijftien bedrijven. De man is niet alleen (indirect) statutair bestuurder van deze vennootschappen, maar ook business (unit) directeur van twee bedrijven. Hij ziet zichzelf als groepsdirecteur en eindbaas. Vanaf 2013 tot en met 2018 heeft de dga jaarlijks een loon genoten van de holding van € 122.486. Bovendien heeft hij een oplopende rekening-courantschuld bij zijn holding. De Belastingdienst denkt dat het gebruikelijk loon voor de dga het werkelijk uitbetaalde loon overtreft. De inspecteur stelt het gebruikelijk loon van de dga op het loon van de meestverdienende medewerker in het concern. Dat loon lig tussen € 177.705 (2013) en € 217.4279 (2016). De dga en zijn holding gaan in beroep omdat zij het niet eens zijn met deze correcties.
De dga beargumenteert dat het loon van de meestverdienende werknemer hoger is dan 75% van het loon dat hoort bij de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De dienstbetrekking van de meestverdienende werknemer is niet de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Rechtbank Noord-Holland is het op dat punt met hem eens. Vervolgens stelt de dga dat de dienstbetrekkingen van twee directeuren van twee vergelijkbare installatiebedrijven de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen zijn. Dat standpunt weet hij echter niet aannemelijk te maken. Hij overlegt wel brieven met loongegevens van deze twee directeuren, maar er is geen functieomschrijving beschikbaar. Bovendien wijst het oplopen van de rekening-courantschuld van de dga erop dat de holding hem te weinig uitbetaalt. De rechtbank verklaart de beroepen van de dga en zijn holding dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 15-10-2021 (gepubl. 08-11-2021)