Vooruitbetaalde hypotheekrente na overlijden toch aftrekbaar
Soms betaalt iemand zijn hypotheekrente voor het hele jaar vooruit en komt (kort) daarop te overlijden. Dan mogen de erfgenamen in de laatste aangifte inkomstenbelasting dit hele vooruitbetaalde bedrag opgeven als aftrekbare hypotheekrente. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.
Een vrouw betaalt op 4 januari 2014 de over het jaar 2014 verschuldigde hypotheekrente geheel vooruit. Nog diezelfde dag sterft zij. Bij het invullen van haar aangifte inkomstenbelasting trekken haar erfgenamen de vooruitbetaalde rente volledig af. De inspecteur staat dat niet toe. Hij meent dat de rente die is vooruitbetaald voor de periode vanaf 5 januari 2014 niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. De schuld is vanaf die datum immers niet langer een eigenwoningschuld. Hof Den Bosch komt tot hetzelfde oordeel als de fiscus. En wanneer de erfgenamen in cassatie gaan, sluit Advocaat-Generaal (A-G) Niessen ook aan bij de redenering van het hof.
Maar de Hoge Raad neemt de conclusie van de A-G niet over. Hoewel de redenering van de fiscus en het hof in principe klopt, ziet de Hoge Raad in de wettekst aanleiding om aftrek toe te staan. De wet bepaalt namelijk dat men de buiten aanmerking gebleven rente in het jaar van overlijden onder een bepaalde omstandigheid in één bedrag in aanmerking moet nemen. Dit is het geval als de woning en schuld tot het moment van overlijden een eigen woning en eigenwoningschuld vormden. In deze casus is dat ook aan de orde.
Bron: HR 29-01-2021
Verzwaarde bewijslast blijft na te late aangifte
Als het om belastingen gaat, is het raadzaam om tijdig aangifte te doen. Want als een ondernemer veel te laat aangifte doet, voldoet hij volgens Rechtbank Noord-Nederland niet aan zijn aangifteplicht. In dat geval is en blijft de omkering van de bewijslast van toepassing.
Een bv heeft tot 1 november 2016 uitstel gekregen voor het indienen van haar aangifte vennootschapsbelasting 2015. Maar op die datum is deze aangifte nog niet ingediend. De Belastingdienst stuurt de bv op 21 november 2016 een herinnering. Vervolgens ontvangt de bv op 10 maart 2017 een aanmaning om uiterlijk 24 maart 2017 aangifte te doen. Wanneer ook deze termijn verstrijkt, is de inspecteur het zat. Op 27 mei 2017 legt hij de bv een ambtshalve aanslag op. De bv is het niet eens met deze aanslag en dient een bezwaarschrift in. Op 8 september dient zij alsnog haar aangifte in. De bv geeft daarbij op dat zij een regresvordering op een gelieerde vennootschap afwaardeert. De Belastingdienst accepteert deze afwaardering niet omdat de voorafgaande borgstelling onzakelijk zou zijn.
Het geschil tussen de bv en de fiscus belandt voor de rechtbank. Het veel te laat indienen van de aangifte blijkt de bv nu parten te spelen. De rechtbank oordeelt dat de bv daardoor niet heeft voldaan aan haar aangifteplicht. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de aanslag van de Belastingdienst juist is, tenzij de bv het tegendeel aannemelijk maakt. De bv voldoet niet aan deze verzwaarde bewijslast. Weliswaar stelt zij dat de borgstelling zakelijk is, maar kan dat niet onderbouwen met nadere stukken. De rechtbank oordeelt daarom dat de bv haar vordering niet mag afwaarderen tot nihil.
Bron: Rb. Noord-Nederland 18-01-2021
Onbehoorlijke bestuur door nalaten
Een bestuurder van een bv draagt alle bedrijfsactiviteiten over aan een gelieerde vennootschap. Maar het personeel blijft achter in de bv. De bv leent het personeel wel uit aan de overnemer, maar de bestuurder doet niets als de overnemer niet betaalt. In zo’n situatie is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant sprake van onbehoorlijk bestuur.
Deze zaak gaat over een man die indirect bestuurder is van een bv met openstaande belastingschulden. De ontvanger van de belastingen stelt de man aansprakelijk voor naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting die de bv niet heeft betaald. De man vindt dat hij niet aansprakelijk is en start een beroepsprocedure. De rechtbank constateert dat de man voor sommige belastingschulden een tijdige melding van betalingsonmacht heeft ingediend. Het gevolg is dat de ontvanger aannemelijk moet maken dat het niet betalen van deze schulden is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van de man. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de bv in mei 2015 haar bedrijfsactiviteiten heeft overgeheveld aan een andere vennootschap. De helft van de aandelen in die andere vennootschap is in handen van de bestuurder.
De rechtbank merkt op dat de bv vóór mei 2015 verhoudingsgewijs significant minder voldeed aan de ontvanger dan aan de concurrente schuldeisers. Maar de rechtbank ziet hierin geen onbehoorlijk bestuur. Een redelijk denkend bestuurder kan zo handelen. Door verschillende crediteuren te betalen, willen zij immers zaken blijven doen met de bv. Die redenering gaat trouwens niet op als de bestuurder moet beseffen dat door zijn handelen de belastingschulden onbetaald blijven. Of als de bv had besloten haar activiteiten te beëindigen.
De fiscus wijst vervolgens erop dat vóór mei 2015 een verhoging van de managementvergoeding heeft plaatsgevonden van € 1.538,50 naar € 1.900 per week. Deze stijging is volgens de rechtbank echter te klein om als onbehoorlijk bestuur te kwalificeren. De rechtbank verwerpt eveneens de stelling dat de bv bij het overdragen van haar activiteiten een goodwillvergoeding had moeten bedingen. Aangezien de activiteiten verliesgevend waren, zou een derde geen vergoeding voor goodwill wensen te betalen.
Vanaf mei 2015 heeft de bestuurder handelingen verricht die kwalificeren als onbehoorlijk bestuur. De rechtbank verwijt de bestuurder dat hij na de overdracht van de bedrijfsactiviteiten het hele personeelsbestand heeft aangehouden. Vervolgens heeft de bv haar personeel met een opslag van 10% op de loonkosten uitgeleend aan de overnemer. Maar deze gelieerde vennootschap heeft de facturen grotendeels onbetaald gelaten. Toch heeft de bestuurder nagelaten om invorderingsmaatregelen te nemen. Verder meent de rechtbank dat de bv na de beëindiging van haar operationele activiteiten niet langer de vrijheid heeft om te bepalen welke schuldeisers zij betaalt. Hoewel er genoeg redenen zijn om het bedrag van de aansprakelijkstelling te verlagen, zijn er dus ook redenen om een deel van het bedrag te handhaven.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-12-2020
Natuurlijk persoon participeert niet in OVB-reorganisatie
Onder voorwaarden is de verkrijging van een onroerende zaak in het kader van een reorganisatie binnen een concern vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Natuurlijke personen zijn wat dat betreft nooit onderdeel van een concern. Een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland maakt dat duidelijk.
Een bv houdt een gerechtigdheid van 45% in een VOF. Haar enige aandeelhouder en haar zustervennootschap hebben ook een gerechtigdheid in de VOF van 45% respectievelijk 10%. Deze aandeelhouder en zustervennootschap zijn ook gerechtigd tot 90% respectievelijk 10% van een pand. Zij brengen dit pand op 29 juli 2016 in de VOF in. Vervolgens brengt de aandeelhouder zijn aandeel in de VOF inclusief het pand in in de zustervennootschap. In ruil daarvoor ontvangt hij aandelen. Op 21 september 2016 vind een juridische fusie plaats, waarbij de zustervennootschap opgaat in de bv.
De Belastingdienst denkt dat bij de inbreng in de zustervennootschap overdrachtsbelasting (OVB) verschuldigd is over 90% van de waarde van het pand. Bij de juridische fusie zou uiteindelijk OVB zijn verschuldigd over 10% van de waarde van het pand, aldus de fiscus. De inspecteur heft deze bedragen aan OVB na bij de bv. Later paste de Belastingdienst de bedragen aan. De reden is dat bij de inbreng ten onrechte geen rekening is gehouden met de stille reserve van de zustervennootschap. De bv betwist de juistheid van de naheffingsaanslagen en begint een beroepsprocedure.
Zo betoogt de bv dat het uiteindelijk belang bij het winkelpand bij de inbreng in de zustervennootschap niet is verschoven. De bv stelt dat men door de vennootschap heen moet kijken. Maar de rechtbank oordeelt anders. De verkrijging van een onroerende zaak is in principe belast met OVB, tenzij een vrijstelling geldt. Nu bestaat wel een vrijstelling van OVB in het geval van een interne reorganisatie. Maar deze vrijstelling geldt alleen als tussen vennootschappen binnen hetzelfde concern een overdracht van een onroerende zaak plaatsvindt. Natuurlijke personen behoren niet tot een concern. Volgens de bv is dit een verboden vorm van discriminatie, maar de rechtbank gaat daarin niet mee. De vrijstelling bij interne reorganisatie is in deze zaak niet van toepassing.
Bron: Rb. Noord-Nederland 14-01-2021
Inkeer mogelijk als rekeninghouder buiten groepsverzoek valt
Als de Belastingdienst als reactie op een groepsverzoek informatie verkrijgt over zwartspaarders, kunnen die zwartspaarders niet meer inkeren. De Hoge Raad oordeelt echter dat rekeninghouders die niet onder het groepsverzoek vielen, wel kunnen inkeren.
Een Nederlandse vrouw houdt tot februari 2014 een rekening aan bij een Zwitserse bank. In juli 2015 vraagt de Belastingdienst informatie op bij de Zwitserse belastingautoriteiten. Dit zogeheten groepsverzoek betreft rekeningoverzichten van Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse bank. De Zwitserse bank licht vervolgens per brief haar rekeninghouders in over het groepsverzoek. Rond 27 september 2015 maken diverse media in Nederland melding van het groepsverzoek. De Nederlandse vrouw heeft geen brief over het groepsverzoek ontvangen, maar meldt zelf op 30 juni 2016 dat zij beschikte over vermogen in het buitenland. Zij doet een beroep op de inkeerregeling.
De inspecteur weigert dit beroep te honoreren. Hij stelt dat de vrouw moest vermoeden dat de fiscus onderzoek deed naar de Nederlandse zwartspaarders. De inspecteur baseert zijn vermoeden op het feit dat diverse publicaties in de media over het groepsverzoek zijn verschenen. De Hoge Raad verwerpt de redenering van de Belastingdienst. De rekening van de vrouw was namelijk niet begrepen onder het groepsverzoek. Op het moment van haar inkeer had de Belastingdienst dus nog geen aanwijzingen dat de vrouw buitenlands vermogen heeft verzwegen. De inkeerregeling is daardoor van toepassing.
Bron: Hoge Raad 22-01-2021
Belastingdienst hoeft niet van slippertje te weten
Soms blijkt enige tijd na het overlijden van een erflater dat hij een buitenechtelijk kind heeft. In sommige gevallen wordt dat kind dan ook een erfgenaam en krijgt het een vordering op de andere erfgenamen. Daartegenover staat dat de fiscus de kersverse erfgenaam een navorderingsaanslag erfbelasting mag opleggen.
En man overlijdt in 2008. Op grond van zijn testament vindt de verdeling van zijn nalatenschap volgens de wettelijke verdeling van dat moment plaats. Zijn weduwe en dochter krijgen een aanslag successierecht (de voorganger van de erfbelasting) opgelegd. Begin 2014 blijkt uit een gerechtelijke procedure dat de erflater ook een buitenechtelijke zoon heeft. Door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de erflater geldt de buitenechtelijke zoon met terugwerkende kracht vanaf zijn geboorte als kind van de erflater. Daarmee is hij tevens erfgenaam van zijn vader. De zoon krijgt op grond van het testament een geldvordering op de andere erfgenamen van de erflater. De weduwe en haar dochter vragen daarom de inspecteur om een vermindering van het successierecht. Hij honoreert dit verzoek per ambtshalve vermindering, maar legt daarnaast de buitenechtelijke zoon een navorderingsaanslag successierecht op.
De buitenechtelijke zoon tekent beroep aan tegen de navorderingsaanslag. Voor Hof Amsterdam stelt hij dat de fiscus alleen mag navorderen als de aanslag van een andere erfgenaam is verminderd als gevolg van de uitkomst van een fiscale procedure. In dit geval had een en ander anders moeten verlopen. De Belastingdienst had de aanslagen van de andere erfgenamen in stand moeten laten. Vervolgens kan een onderlinge verrekening plaatsvinden, aldus de zoon. Maar het hof oordeelt dat navordering van successierecht ook kan bij een ambtshalve vermindering. Verder valt de inspecteur niet te verwijten dat hij aanvankelijk de zoon geen aanslag heeft opgelegd. Hij kon immers niet meteen weten dat de zoon een erfgenaam was. De Belastingdienst heeft de navorderingsaanslag terecht opgelegd.
Bron: Hof Amsterdam 22-12-2020
Steunpakket ondernemers met 7,6 miljard uitgebreid
Het steunpakket voor banen en economie is fors uitgebreid. Met de uitbreiding is een totaalbedrag van € 7,6 miljard gemoeid. De verruimingen gelden voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
TVL-regeling
De TVL-regeling is uitgebreid en er kunnen meer ondernemingen aanspraak maken op TVL-steun. De nieuwe subsidiepercentages komen voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 uit op 85% subsidie van de vaste lasten vanaf 30% omzetverlies. De eis van maximaal 250 medewerkers wordt losgelaten, waardoor ook grotere bedrijven aanspraak kunnen maken op de TVL. Daaraan gekoppeld gaat, vanaf het eerste kwartaal van dit jaar, het maximale subsidiebedrag omhoog van € 90.000 naar € 330.000 voor het MKB en € 400.000 voor het niet-MKB.
Om ook kleine ondernemers zoals kappers en pedicures aanvullend te ondersteunen, gaat het minimale subsidiebedrag omhoog van € 750 naar € 1.500. Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om meer kleinere ondernemers toegang te geven tot de TVL. Met de uitbreiding van de TVL is een totaalbedrag van ca. € 3,8 miljard gemoeid voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
Voorraadvergoeding detailhandel
De voorraadvergoeding voor de detailhandel wordt verlengd en verhoogd. Door de verlenging van de lockdown zitten veel winkels bijvoorbeeld met moeilijk verkoopbare wintercollecties. De subsidie zal in de eerste twee kwartalen van 2021 neerkomen op een opslag van 21% op het vastelastenpercentage in de TVL (voorheen 5,6%) tot maximaal € 200.000. De verwachte kosten van deze maatregel zijn € 160 miljoen.
Starters
Er komt een regeling voor starters die tussen 1 januari en 30 juni 2020 een bedrijf zijn begonnen. De precieze invulling wordt nog vastgesteld. De regeling, die zoveel mogelijk wordt gebaseerd op de TVL, geldt zowel voor het eerste als tweede kwartaal van 2021. De referentieperiode voor deze bedrijven zal het derde kwartaal van 2020 zijn. Starters gestart tussen 1 januari en 15 maart 2020 komen ook voor de reguliere TVL in aanmerking in het eerste kwartaal van 2021. In het tweede kwartaal van 2021 kunnen de starters die gestart zijn tussen 1 januari en 15 maart 2020 alleen van de aparte startersregeling gebruikmaken.
Het kabinet hoopt het loket in mei te kunnen openen. Naar verwachting kost deze regeling tussen de € 55 en € 70 miljoen per kwartaal. Starters kunnen ook gebruikmaken van corona-overbruggingskredieten tot maximaal € 35.000. Hier is in totaal € 70 miljoen voor beschikbaar.
NOW en Tozo
De NOW-subsidie waarmee werkgevers hun personeel kunnen doorbetalen, wordt verhoogd. De vergoeding gaat van 80 naar 85% van de loonsom. De loonsomvrijstelling blijft tien procent. Vanaf 15 februari kan de NOW worden aangevraagd voor de maanden januari, februari en maart.
Voor de Tozo geldt dat ondernemers deze uitkering vanaf 1 februari 2021 kunnen aanvragen met terugwerkende kracht vanaf de voorafgaande maand: op 1 februari 2021 kan een ondernemer dus Tozo aanvragen vanaf 1 januari 2021. Op 1 maart 2021 kan de Tozo vanaf 1 februari worden aangevraagd.
Per 1 april gaat de verlengde Tozo in. In deze zogenoemde vierde verlenging zou sprake zijn van een vermogenstoets. Deze wordt echter niet ingevoerd. Wel zal ook bij Tozo 4 een aanvraag met terugwerkende kracht gelden. Op 1 mei 2021 kan een ondernemer dus Tozo aanvragen vanaf 1 april. Het is niet mogelijk om vanuit Tozo 4 nog aanvragen te doen voor Tozo 3 (in de maanden januari tot en met maart 2021).
Evenementen
Er komt een garantiefonds voor evenementen, zodat organisatoren aan de slag kunnen met het plannen en opzetten van bijvoorbeeld festivals, vanaf een moment dat dat weer verantwoord is. Daarbij wordt nu gedacht aan 1 juli. De precieze invulling werkt het kabinet nog uit. Er is minimaal € 300 miljoen voor gereserveerd.
Belastingmaatregelen
De periode dat ondernemers uitstel van belasting of een verlenging van het uitstel kunnen aanvragen wordt verlengd tot 1 juli 2021. Ondernemers die nog niet eerder uitstel of verlenging hebben aangevraagd, kunnen dit nu alsnog doen. Voor ondernemers die eerder dit jaar al verlenging hadden gekregen, geldt het uitstel nu automatisch tot 1 juli 2021. De datum waarop ondernemers weer gaan terugbetalen schuift ook op, van 1 juli 2021 naar 1 oktober 2021. Zij krijgen 36 maanden de tijd om de belastingschuld terug te betalen.
De Belastingdienst wil daarnaast samen met schuldeisers en schuldhulpverleners – als onderdeel van het Time-out arrangement (TOA) – soepeler gaan kijken naar het gericht kwijtschelden van (belasting)schulden, voor als een terugbetalingsregeling niet voldoende is. Doel is dat dit in het tweede kwartaal van dit jaar gereed is. De Belastingdienst zal in afwachting hiervan al ingediende saneringsverzoeken aanhouden als de ondernemer daarom vraagt.
Thuiswerkvergoeding
Het kabinet onderzoekt de vormgeving van belastingmaatregelen waarmee werkgevers na de crisis thuiswerkkosten kunnen vergoeden. Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang met bestaande reiskostenvergoedingen.
Dit jaar kunnen werkgevers zo’n vergoeding via de werkkostenregeling geven. Deze regeling wordt opnieuw verruimd, net zoals vorig jaar. Daarnaast kunnen werkgevers tot 1 april 2021 bestaande vaste reiskostenvergoedingen opnieuw onbelast vergoeden.
Gebruikelijk loon
Directeuren-grootaandeelhouders die als gevolg van de coronacrisis te maken hebben met een omzetdaling, kunnen in 2021 weer het zogenaamde gebruikelijk loon lager vaststellen. Hier zijn wel nieuwe voorwaarden aan verbonden, vergelijkbaar zoals bij andere steunmaatregelen.
Urencriterium
Het urencriterium dat geldt om gebruik te maken van bepaalde aftrekposten (zoals de zelfstandigenaftrek) wordt wegens de coronacrisis opnieuw versoepeld tot 1 juli 2021.
Andere belastingmaatregelen
Ook verschillende andere belastingmaatregelen worden verlengd tot 1 juli 2021, zoals het btw-nultarief op mondkapjes en het fiscaal mogelijk maken van de betaalpauze voor hypotheekverplichtingen.
Met de extra belastingmaatregelen is in totaal een bedrag van bijna € 900 miljoen gemoeid.
Overige maatregelen
Er komt een kredietfaciliteit voor ondernemers die gebruik willen maken van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), als onderdeel van het Time Out Arrangement (TOA). De combinatie van krediet en WHOA stelt bedrijven in staat om een doorstart te maken zodra de situatie beter is, zodat er banen behouden blijven. Het kabinet maakt hier € 200 miljoen voor vrij.
Amateursport
Het kabinet verlengt de steunmaatregelen voor amateursport en trekt daarvoor € 240 miljoen uit. Dat geld is voor de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties, Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties, en de Specifieke Uitkering voor ijsbanen en zwembaden.
Studenten
De tijdelijke coronaregeling voor studenten in mbo, hbo en wo wordt verlengd tot en met augustus dit jaar. Studenten die bij hun afstuderen studievertraging oplopen door de coronamaatregelen en tussen februari 2021 en eind augustus 2021 hun diploma halen, ontvangen een tegemoetkoming in de studiekosten. Ook krijgen alle studenten waarbij tussen oktober 2020 en eind augustus 2021 hun recht op basisbeurs en/of aanvullende beurs afloopt, een financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming kost in totaal circa € 135 miljoen.
Land- en tuinbouwbedrijven
Middelgrote land- en tuinbouwbedrijven komen niet in aanmerking voor de verhoging van de TVL door Europese bepalingen. Dat vindt het kabinet geen wenselijke situatie dus werkt het aan een alternatieve regeling die wel mogelijk is binnen de staatssteunkaders.
Decentrale overheid
De afspraken die met decentrale overheden zijn gemaakt over compensatie van extra uitgaven en derving van inkomsten, worden verlengd naar het tweede kwartaal van 2021.
Bron: MvF, Min. EZK, Min. SZW 21-01-2021 Kamerbrief Uitbreiding economisch steun- en herstelpakket
Van fraude onwetende ondernemer mag nultarief niet hanteren
Een btw-ondernemer laat zijn eenmanszaak – onbewust –misbruiken voor btw-carrouselfraude. Onder die omstandigheden mag de Belastingdienst de toepassing van het nultarief weigeren, zo oordeelt Rechtbank-Noord-Nederland.
Een man drijft een eenmanszaak die voornamelijk technische artikelen en onderdelen voor personenwagens, trucks, trailers, carrosseriebouw en de industrie levert. In 2010 breidt de man de activiteiten van zijn eenmanszaak uit met de in- en verkoop van mobiele telefoons en tablets. Het gaat hier om een forse uitbreiding. Volgens de aangiften omzetbelasting bedraagt de omzet van de eenmanszaak over 2010 namelijk ruim € 9,3 miljoen. Ter vergelijking, de omzet van de eenmanszaak over 2009 bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting € 375.561. In werkelijkheid is het de stiefzoon van de man die de nieuwe activiteiten uitvoert. De man houdt zich alleen bezig met de administratieve afhandeling van de in- en uitvoer. Hij ontvangt daarvoor een vergoeding. Deze vergoeding dient feitelijk als afbetaling van een lening die hij een paar jaar daarvoor heeft verstrekt aan zijn stiefzoon.
In 2010 raakt de eenmanszaak betrokken bij btw-carrouselfraude. De FIOD komt achter de volgende gang van zaken. De eenmanszaak koopt de telefoons en tablets in bij rechtspersonen uit het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland. Vervolgens vindt een doorverkoop plaats aan afnemers in met name België en Zwitserland. Maar het gaat daarbij om schijnleveringen. Feitelijk verkopen de buitenlandse afnemers de producten door aan Nederlandse afnemers, de zogeheten ploffers. De goederen zijn dus nooit in België of Zwitserland aangekomen. Hoewel de ploffers de btw aftrekken, hebben zij de btw over hun verkopen in Nederland nooit afgedragen.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek wordt de ondernemer onder andere deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk indienen van onjuiste btw-aangiften ten laste gelegd. Maar Rechtbank Amsterdam spreekt hem vrij van deze tenlasteleggingen. Uiteindelijk is het de stiefzoon die zijn stiefvader heeft misleid om zijn eenmanszaak te gebruiken voor de belastingfraude. De man weet overigens wel dat zijn stiefzoon in het verleden een keer in voorarrest heeft gezeten voor btw-fraude met telefoons.
De vrijspraak van de man neemt niet weg dat de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag omzetbelasting oplegt. De inspecteur verwijt hem namelijk ten onrechte het nultarief te hebben toegepast. Wanneer de man in beroep gaat, oordeelt Rechtbank Noord-Nederland dat de man niet de bedoeling had om zich met btw-fraude in te laten. De lat voor de toepassing van het nultarief ligt echter hoog. Pas bij afwezigheid van alle schuld (avas) heeft de ondernemer recht op toepassing van dit tarief. Maar de rechtbank meent dat de man wel iets valt te verwijten. Ondanks zijn bekendheid met de voorgeschiedenis van zijn stiefzoon, heeft de man hem zijn gang laten gaan met zijn bedrijf. De man heeft dus niet alles gedaan om fraude te voorkomen. En daarom mag de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag opleggen.
Bron: Rb. Noord-Nederland 22-12-2020
Niet-ingetrokken VAR-wuo bindt inspecteur
Rechtbank Noord-Nederland kent aan een voor het jaar 2015 afgegeven verklaring arbeidsrelatie-winst uit onderneming zelfstandige betekenis toe. De fiscus is daardoor in beginsel gebonden aan deze verklaring.
Een man drijft tot en met 2013 een onderneming. In 2014 handelt hij in tweedehands goederen, maar deze activiteiten beëindigt hij op 30 juni 2014. Vervolgens verricht hij vanaf maart 2015 werkzaamheden die men kan omschrijven als het uitoefenen van een klussenbedrijf. De man vraagt voor het jaar 2015 een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) aan bij de fiscus. Daarop geeft de Belastingdienst een Verklaring Arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-wuo) af. In 2018 laat de inspecteur de man weten toch te twijfelen aan de hoedanigheid waarin de man zijn werkzaamheden in 2015 heeft verricht. De man kan deze twijfel niet wegnemen. De fiscus besluit de inkomsten uit de activiteiten te bestempelen als resultaat uit overige werkzaamheden. De man protesteert en stelt dat de Belastingdienst is gebonden aan de VAR-wuo.
De rechtbank merkt op dat de VAR-wuo niet is herzien of ingetrokken. Vervolgens wijst de rechtbank erop dat in 2015 aan de VAR een zelfstandige betekenis toekwam. De geldigheid van de VAR-wuo is dus niet alleen gebaseerd op het vertrouwensbeginsel. Tenzij de man de VAR onder valse voorwendsels heeft aangevraagd, is de inspecteur gebonden aan de VAR-wuo. De rechtbank oordeelt dat deze uitzondering zich hier niet voordoet. De man is in 2015 maar net begonnen met zijn klusbedrijf. Hij kon toen niet precies weten hoeveel opdrachtgevers hij zou krijgen. Hoewel de man drie tot zeven opdrachtgevers verwachtte, heeft hij in werkelijkheid in 2015 maar één opdrachtgever gehad. De werkelijkheid kan echter nu eenmaal afwijken van verwachtingen. Verder gelooft de rechtbank dat de man voor mond-tot-mond reclame heeft gezorgd. In zijn branche is dat een belangrijke vorm van reclame. De rechtbank verklaart het beroep van de man daarom gegrond.
Bron: Rb. Noord-Nederland 16-12-2020
Grens van 10% geldt wel bij gering zakelijk gebruik auto
Volgens de hoofdregel is pas bij een zakelijk en privégebruik van meer dan 10% sprake van keuzevermogen. Maar een auto is verplicht ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelasting als het privéverbruik minder dan 500 kilometer per jaar bedraagt. Het omgekeerde is echter niet het geval, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden. Stel dat het zakelijk gebruik minstens 500 kilometer is, maar minder dan 10% van het totaal. In dat geval is de auto toch verplicht privévermogen.
Een ondernemer monteert bij de klanten van een keukenbedrijf thuis keukens. Hij heeft zowel een bestelauto als een personenauto op zijn naam staan. De man rekent de personenauto tot zijn ondernemingsvermogen. De fiscus vindt dat de man deze keuze niet mag maken omdat zijn zakelijk gebruik ontoereikend is. De partijen gaan voor Rechtbank Noord-Nederland uit van een totaal jaarlijks gebruik van 22.000 kilometer, waarvan 1.453 zakelijke kilometers zijn. Van het totaal is dus minder dan 10% zakelijk. Maar de rechtbank oordeelt dat dit percentage niet van belang is. Voor de vermogensetikettering van auto’s is alleen de grens van 500 kilometer relevant, aldus de rechtbank. Het zakelijk gebruik overtreft deze grens, zodat de auto keuzevermogen is.
De inspecteur gaat echter in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Het hof redeneert als volgt. Een auto vormt in geen geval privévermogen als het privégebruik nog geen 500 kilometer per jaar is. Maar deze regeling is een uitzondering op de hoofdregel in de vermogensetikettering voor de kwalificatie van keuzevermogen. Volgens de hoofdregel kan een vermogensbestanddeel alleen keuzevermogen zijn als zowel het zakelijk als privégebruik minstens 10% is. De grens van 500 kilometer geldt alleen bij een gering privégebruik, zo oordeelt het hof. Bij een gering zakelijk gebruik is de hoofdregel van toepassing. De personenauto is dus in deze zaak verplicht privévermogen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-01-2021