Voor uitgaven zonder oogmerk geen verruimde vrijstelling
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is voor de verruimde vrijstelling voor eigenwoningschenkingen niet vereist dat de verkrijger de uitgaven pas doet na ontvangst van de schenking.
Op 22 juli 2013 ontvangt een dochter € 118.000 en op 16 december 2013 nog eens € 100.000 vrij van schenkbelasting van haar vader. Voor de schenking van € 100.000 wil de dochter de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor eigenwoningschenkingen toepassen. De inspecteur kent haar die vrijstelling slechts voor een deel van de schenking toe, namelijk voor de door de dochter betaalde onderhoudskosten na 16 december 2013. De vrouw is in beroep gegaan bij Rechtbank Gelderland. Die gaf de dochter gelijk. De inspecteur is in hoger beroep gegaan bij Hof Arnhem-Leeuwarden. In geschil is of de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor eigenwoningschenkingen ook van toepassing is als kosten al zijn betaald voor ontvangst van de schenking.
De inspecteur meent dat de verruimde vrijstelling niet van toepassing is. Volgens de inspecteur moet een schenking eerst zijn ontvangen, voordat de begiftigde deze kan gebruiken voor onderhoud of verbetering van de eigen woning. Er moet een volgtijdelijk verband zijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden is een andere mening toegegaan. Als iemand uitgaven doet voor onderhoud of verbetering van een eigen woning en hij kan op dat moment een schenking verwachten, dan geldt voor de latere schenking ook de vrijstelling. De verkrijger moet die schenking daadwerkelijk voor kosten onderhoud of verbetering hebben gebruikt. Bovendien moet de schenker het bedrag ook daadwerkelijk aan de verkrijger hebben betaald.
De dochter heeft voor het hof niet aannemelijk kunnen maken dat zij ten tijde van het doen van de uitgaven voor de woning, de schenking van haar vader kon verwachten. Daarvoor was de mededeling van haar vader ‘dat het financieel wel goed zou komen’ onvoldoende. Ook heeft het hof het beroep van de vrouw op de schenkingstraditie verworpen. De vrouw had namelijk in juli 2013 een schenking ontvangen van € 118.000. Het feit dat de verbouwing van de woning eerder plaatsvond op verzoek van de aannemer en de stelling dat de vrouw zonder schenking van haar vader het onderhoud nooit zou hebben laten plaatsvinden heeft het hof eveneens verworpen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-4-2020
HR: vennoten in VOF moeten KIA verdelen
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten bepaald hoe ondernemers in samenwerkingsverbanden de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) moeten berekenen. Als het totaal aan investeringen tot het maximale vaste bedrag in de tabel leidt, dan moeten de vennoten de totale aftrek onderling verdelen. Het gaat hier met name om situaties zonder buitenvennootschappelijke investeringen.
De Hoge Raad stelt in zijn oordeel voorop dat iedere vennoot in een VOF wordt geacht een eigen onderneming te drijven. Daarom moet men de winst uit onderneming per individuele vennoot berekenen. Dit gold ook al onder de Wet IB 1964. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het geval dat de ondernemer meer dan één onderneming drijft. In die situatie moet de ondernemer de investeringen voor al zijn ondernemingen optellen voor de berekening van de KIA. Hetzelfde geldt in het geval van een samenwerkingsverband. Ook dan moet men de KIA per belastingplichtige en niet per onderneming berekenen.
De wet bepaalt echter dat men in het geval van een samenwerkingsverband zoals een VOF de investeringen van het samenwerkingsverband samentelt voor de berekening van de KIA. Vennoten met buitenvennootschappelijke investeringen moeten deze investeringen ook in aanmerking nemen. Deze bepalingen hebben het doel om te voorkomen dat ondernemers in totaal een hogere KIA kunnen claimen door in een samenwerkingsverband te ondernemen.
Tot de invoering van het Belastingplan 2010 bedroeg de KIA altijd een percentage van het totale bedrag aan investeringen. De vennoot van een VOF paste dit percentage toe op zijn aandeel in de investeringen. Inmiddels kent de tabel voor de berekening van de KIA ook vaste bedragen, waaronder het maximum. De Hoge Raad constateert echter dat de wetgever het systeem niet verder heeft willen wijzigen. De Hoge Raad geeft toe dat de wet niet nadrukkelijk stelt dat de vennoten een eventueel maximumbedrag aan KIA moeten verdelen. Een dergelijke verdeling sluit echter wel het beste aan bij de wetssystematiek. De Hoge Raad verwerpt daarmee de stelling dat iedere vennoot de maximale KIA kan claimen als het totale investeringsbedrag valt in de bandbreedte voor dat maximum.
Bron: Hoge Raad 01-05-2020
Vermogen onder beslaglegging valt toch in box 3
Dat beslag is gelegd op een bankrekening, wil nog niet zeggen dat het geen box 3-vermogensbestanddeel meer is voor de rekeninghouder. Tot dit oordeel komt Rechtbank Noord-Holland in een recente zaak.
De zaak betreft een man met diverse bankrekeningen. In juni 2015 wordt een conservatoir gelegd op zijn spaar- en basisrekening. Deze beslaglegging weerhoudt de inspecteur er niet van om beide rekeningen op te nemen in de rendementsgrondslag van box 3 per 1 januari 2016. De man meent echter dat deze twee rekeningen niet (volledig) meetellen nu er beslag op is gelegd. Hij wijst erop dat zijn totale box 3-vermogen € 238.856 bedraagt, waarvan € 231.868 ziet op vermogen onder beslag.
Wanneer de man in beroep gaat, haalt de rechtbank uit oudere rechtspraak dat ook na beslaglegging de rekeningen vermogen van de belastingplichtige blijven. Vervolgens neemt de man het standpunt in dat de box 3-heffing over in het beslag genomen vermogen leidt tot een onevenredig zware last. De rechtbank wijst dit standpunt af, omdat de man in een relatief ruime financiële situatie verkeert. Behalve het totale box 3-vermogen neemt de rechter daarbij ook het bruto-inkomen à € 35.862 van de man in aanmerking. Het lukt de man evenmin op een andere manier aannemelijk te maken dat de box 3-heffing hem onevenredig zwaar treft. De rechter verklaart zijn beroep dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 15-04-2020, nr. AWB 19/4800
Aanvullende fiscale maatregelen
De staatssecretaris heeft op 24 april 2020 aanvullende fiscale maatregelen in verband met het coronavirus bekendgemaakt. Dit naar aanleiding van ingediende moties vragen door de Tweede Kamer en signalen van ondernemers, belangenorganisaties en burgers.
Maatregelen die een nadere wettelijke verankering vragen worden zoveel mogelijk als een apart wetsvoorstel in het pakket Belastingplan 2021 opgenomen. Waar nodig zal een en ander zo snel mogelijk in een goedkeurend beleidsbesluit nader worden uitgewerkt.
Een verlaging van het gebruikelijk loon bij omzetdaling.
Het wordt mogelijk gemaakt dat de dga’s tijdelijk van een lager loon kunnen uitgaan in verhouding tot de omzetdaling van het bedrijf. Deze regeling is al eerder naar buiten gebracht door de Belastingdienst. De relatie met een omzetdaling wordt daarin echter niet expliciet genoemd.
Versoepeling urencriterium.
De Belastingdienst zal voor de periode van 1 maart 2020 t/m 31 mei 2020 ervan uitgaan dat ondernemers ten minste 24 uren per week aan de onderneming hebben besteed.
Werkkostenregeling.
De vrije ruimte die werkgevers hebben om onbelaste vergoedingen te geven, wordt eenmalig verhoogd van 1,7% naar 3% voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever.
Fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting.
Het wordt mogelijk voor de vennootschapsbelasting om het verwachte verlies voor het jaar 2020 door de coronacrisis als fiscale coronareserve ten laste van de winst van het jaar 2019 te brengen. Deze coronareserve mag niet hoger zijn dan de winst van 2019.
Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel ‘Wet excessief lenen bij eigen vennootschap’.
Het wetsvoorstel ‘Wet excessief lenen bij eigen vennootschap’ wordt een jaar uitgesteld tot 1 januari 2023.
Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen.
Voor hypotheken waarvoor een fiscale aflossingsverplichting geldt, hoeft de aflossingsachterstand niet uiterlijk 31 december 2021 te worden betaald, maar kan (direct) worden uitgesmeerd over de resterende looptijd (van maximaal 360 maanden). Een klant kan in plaats hiervan kiezen om zijn resterende lening te splitsen. Hierdoor hoeft de maximaal zes maanden achterstand niet per definitie te worden uitgesmeerd over de resterende looptijd, maar kan ook apart binnen bijvoorbeeld vijf jaar worden afbetaald.
Bron: MvF 24-4-2020, nr. 2020-0000080433 (Kamerbrief)
Besluit fiscale tegemoetkomingen geactualiseerd
Financiën heeft het besluit Fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis (Besluit noodmaatregelen coronacrisis) aangepast.
In het besluit zijn goedkeuringen ten aanzien van de volgende onderwerpen toegevoegd:
Uitstel van betaling van belastingschulden – De gevolgen van de coronacrisis geven aanleiding voor een tijdelijk soepeler beleid. De staatsecretaris geeft daarom goedkeuringen voor de volgende vijf situaties, al dan niet onder voorwaarde: drie maanden geen invorderingsmaatregelen, uitstel langer dan drie maanden, verklaring derde-deskundige, samenloop uitstelvormen, geen verrekening.
Betalingsverzuimboeten – De staatssecretaris keurt goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling van dit besluit eindigt, worden geacht niet te zijn opgelegd. Als een verzuimboete wordt opgelegd, zorgt de ontvanger ervoor dat deze ambtshalve worden vernietigd. Deze goedkeuring geldt voor alle belastingmiddelen waarvoor de tijdelijke bijzondere uitstelregeling van dit besluit geldt.
Mededelingsplicht bodemrecht – Twee goedkeuringen ten aanzien van meldingsplicht.
Verklaring betaalgedrag – De staatssecretaris keurt goed dat in afwijking van artikel 35.12.2 LI de ontvanger een schone verklaring betalingsgedrag afgeeft als voor de nageheven loonheffingen of voor de (door de uitlener verschuldigde) omzetbelasting ingevolge dit besluit uitstel van betaling is of zal worden verleend dan wel ingevolge dit besluit voor bedoelde naheffingsaanslagen geen invorderingsmaatregelen worden genomen.
Melding betalingsonmacht – De staatssecretaris keurt goed dat voor zover het verzoek om uitstel van betaling op grond van dit beleidsbesluit betrekking heeft op aangiftetijdvakken die eindigen na 1 februari 2020, het verzoek in voorkomend geval mede geldt als tijdige melding van betalingsonmacht als bedoeld in artikel 36, tweede lid IW. De melding wordt bovendien rechtsgeldig geacht, tenzij achteraf blijkt dat de betalingsonmacht niet hoofdzakelijk verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis.
G-rekening – Twee goedkeuringen inzake deblokkering en bij uitstel van betaling.
Een aantal van de hierboven genoemde goedkeuringen gelden niet voor de douane (onderdeel 14). Als bijlage is een lijst van de WHO toegevoegd met de indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak COVID-19.
Het besluit van 14 april 2020, nr. 2020-6767, Stcrt. 22293 is ingetrokken.
Dit besluit werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat onderdeel 2 (uitstel verschuldigdheid EB en ODE) terugwerkt tot 1 april 2020 en onderdeel 3 (invorderingsrente) terugwerkt tot 23 maart 2020. De onderdelen 11 tot en met 14 (de hierboven genoemde goedkeuringen) vervallen op 19 juni 2020.
Bron: MvF 22-04-2020, nr. 2020-8499 (Stcrt. 2020, 23814)
Concernbepaling NOW verruimd
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijzigt de concernbepaling in de tijdelijke loontegemoetskomingsregeling NOW. Werkmaatschappijen die door de corona¬crisis meer dan 20% omzetverlies hebben maar behoren tot een concern dat niet aan die voorwaarde voldoet, mogen toch de NOW aanvragen.
Concerns waarvan een werkmaatschappij een beroep doet op de regeling moeten verklaren dat ze over 2020 geen dividend uitkeren, bonussen uitkeren of eigen aandelen inkopen. Daarnaast is een akkoord nodig met de vakbond over werkbehoud. Of bij werkmaatschappijen met minder dan twintig werknemers een vertegenwoordiging van werknemers. Ook komen er extra eisen die door de accountant worden getoetst. Deze verruiming wijzigt de hoofdwerking van de NOW niet. De NOW blijft ook voor de werkmaatschappijen gebaseerd op het omzetverlies ten opzichte van de omzet in 2019 en de loonsom van januari 2020 of november 2019.
Aanleiding voor verruiming is een door de Tweede Kamer ingediende motie. Daarnaast werd verzocht om aanvullende maatregelen voor (structureel) werkbehoud bij organisaties met een seizoenspiek.
Bron: Min. SZW, 22-04-2020
Wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 ingediend
Financiën heeft de Fiscale verzamelwet 2021 ingediend bij de Tweede Kamer. De wens is om deze maatregelen per 1 januari 2021 in werking te laten treden.
In het wetsvoorstel zijn de volgende wijzigingen voorgesteld:
Contante giften komen niet langer in aftrek.
Contante giften zijn weliswaar een belangrijke inkomstenbron voor goede doelen, maar bestaan voornamelijk uit collectes, bijvoorbeeld aan huis of op straat. Mensen die op deze manier bijdragen aan goede doelen, doen dit niet met het oog op gebruikmaking van de giftenaftrek en ontvangen in de regel ook geen kwitantie voor deze giften zodat giftenaftrek ook onder de huidige regeling niet mogelijk is. Daarom voorgaande wordt voorgesteld dat contante giften niet langer voor de giftenaftrek in aanmerking komen.
Beperking automatische toekenning van de status van ANBI.
Voorgesteld wordt de automatische toekenning van de ANBI-status te beperken.
Aanscherping integriteitstoets ANBI’s
Er kan uitsluitend sprake zijn van een ANBI indien de instelling het algemeen nut beoogt en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen nut dient en voldoet aan de overige voorwaarden. De vraag of een instelling het algemeen nut beoogt en dient, wordt beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het betreffende geval.
Technische aanpassing van de Successiewet 1956
De operationalisering in het nationale recht van de kennisgeving liquide middelen en de nieuwe Verordening liquide middelen
Verduidelijken belastingplicht kansspelen op afstand
Kansspelbelasting wordt geheven van degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen en internetkansspelen, de vergunninghouders (voor het exploiteren) van kansspelautomatenspelen en de gerechtigden tot prijzen van andere binnenlandse en buitenlandse kansspelen zoals bijvoorbeeld een loterij.
Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling
Een aantal meer technische maatregelen
Bron: Fiscale Verzamelwet 2021, 14-04-2020
Tweede navordering vernietigt dankzij pleitbaar standpunt
Wanneer een belastingplichtige een pleitbaar standpunt inneemt, handelt hij niet te kwader trouw. Bovendien kan een pleitbaar standpunt erop wijzen dat een fout van de fiscus niet kenbaar was voor de belastingplichtige.
Een man verricht samen met zijn bv diverse transacties met vastgoed. De man meent dat zijn vastgoed in box 3 valt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek vanaf 30 juni 2009 constateert de fiscus dat de transactieopbrengsten voor de man box 1-inkomen vormen. Daarnaast geeft de man aan het einde van 2009 vrijwillig aan nog buitenlands vermogen te hebben. Toch houdt de fiscus bij het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV van de man geen rekening met het boekenonderzoek en de vrijwillige verbetering. Dat komt doordat de controlerend ambtenaar is vergeten de automatische afdoening van de aangifte IB/PVV te blokkeren. Bij het opleggen van een navorderingaanslag houdt de inspecteur wel rekening met de verbetering. Maar pas in de tweede navorderingsaanslag neemt hij ook de resultaten van het boekenonderzoek mee. De man gaat in beroep tegen de tweede naheffingsaanslag. De zaak belandt uiteindelijk bij Hof Arnhem-Leeuwarden.
Volgens het hof heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan terwijl het boekenonderzoek nog liep. Hij heeft immers de automatische afdoening van de aangifte niet geblokkeerd. Daardoor beschikt de Belastingdienst niet over een nieuw feit. Bovendien meent het hof dat evenmin sprake is van kwade trouw bij de man. In voorafgaande procedures is namelijk al gebleken dat het standpunt van de man onjuist, maar onder de omstandigheden wel pleitbaar is.
Zonder de aanwezigheid van een nieuw feit of kwade trouw van de man is navordering nog steeds mogelijk als sprake is van een kenbare fout. Maar ook daarbij staat het pleitbare standpunt van de man in de weg. De man kon daardoor immers niet in één oogopslag zien dat de eerste navorderingsaanslag te laag was. Nu evenmin sprake is van een kenbare fout, oordeelt het hof dat de Belastingdienst de tweede navorderingsaanslag niet mocht opleggen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 07-04-2020
Tegemoetkoming na e-mail: geen beslissing op bezwaarschrift
Als de Belastingdienst naar aanleiding van e-mailcontact met een belastingplichtige een opgelegde aanslag ambtshalve vermindert, moet dit niet worden opgevat als een beslissing op een bezwaarschrift. In tegenstelling tot bij een bezwaarschrift kan hij tegen zo’n beslissing geen beroep aantekenen vanwege een trage beslissing.
Twee echtgenoten sluiten op 11 augustus met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (VSO). De VSO betreft diverse onderwerpen, waaronder de voorlopige aanslag IB/PVV 2016. Op 13 oktober 2017 legt de fiscus de man een aanslag op over 2016. De man neemt via e-mail contact op met de Belastingdienst. Op 22 februari 2018 komen de partijen per e-mail overeen dat de man alsnog enkele aftrekposten mag toepassen. De inspecteur past dan ook een ambtshalve vermindering toe. Vervolgens stelt de man dat de fiscus te laat heeft beslist. Mede vanwege dit standpunt start de man een beroepsprocedure bij Hof Den Bosch.
Het hof wijst de man erop dat het e-mailcontact tussen hem en de inspecteur niet telt als een ingediend bezwaarschrift. Dat de Belastingdienst naar aanleiding van de e-mail de man tegemoet is gekomen, maakt dat niet anders. Aangezien in deze zaak geen sprake is van een bezwaarschrift, kan de fiscus evenmin te laat op een bezwaar hebben beslist. De rechter verklaart dit punt van het beroep van de man dus niet ontvankelijk.
Bron: Hof Den Bosch 19-03-2020
Urenadministratie extra belangrijk bij combibedrijf
Hoewel het voeren van een bedrijf via een IB-onderneming en een bv diverse fiscale voordelen kan opleveren, moet de ondernemer wel veel bijhouden. Zo loopt hij de zelfstandigenaftrek en andere faciliteiten mis als hij niet voldoet aan het urencriterium.
Een man was samen met zijn partner vennoot in een VOF, die een assurantiekantoor dreef. Daarnaast was hij de enig aandeelhouder van een bv die een dochtermaatschappij had met een administratiekantoor. De man was in dienstbetrekking werkzaam voor dat administratiekantoor. Tenslotte was hij nog indirect aandeelhouder van twee andere vennootschappen. De man paste in zijn aangiftes IB/PV over de jaren 2012 tot en met 2015 de zelfstandigenaftrek toe. De inspecteur meent naderhand dat de man geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Vervolgens legt hij de man (navorderings)aanslagen IB/PVV op.
De man gaat in beroep tegen de aanslagen. Hij weet echter niet aannemelijk te maken dat hij voldoet aan het urencriterium. Om te beginnen heeft hij op de assurantieportefeuille van de VOF op 1 februari 2012 in huurkoop verkocht aan een derde partij. Het risico van de portefeuille is toen ook overgegaan naar de huurkoper. Het is daarmee nog maar de vraag of de man voldoende ondernemingswerkzaamheden aan de VOF kan besteden. Een ander probleem is dat de man geen urenregistratie heeft bijgehouden. Het is wel duidelijk dat hij veel uren werkt in de winkel waar zowel het assurantie- als administratiekantoor zijn gevestigd. Maar van die uren moet een bepaald deel betrekking hebben op het werk in dienstbetrekking. Door geen urenregistratie bij te houden, overtuigt de man Hof Arnhem-Leeuwarden er niet van dat hij voldoet aan het urencriterium. En dus heeft hij geen recht op de zelfstandigenaftrek.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 07-04-2020