Specifiek type auto moet in gebruikte koerslijst staan
Voor de berekening van BPM over een gebruikte auto mag men in beginsel uitgaan van een veelgebruikte koerslijst. Maar stel dat deze koerslijst niet het desbetreffende type auto noemt. In dat geval mag de inspecteur de BPM berekenen met behulp van een koerslijst die wel het juiste type auto vermeldt.
Een man laat een Skoda, type Octavia Combi 2.0 TDi, uitvoering RS registreren. Omdat het een gebruikte auto betreft, wil hij het bedrag van de afschrijving berekenen zodat hij minder BPM hoeft te betalen. Voor deze berekening gebruikt hij de handelsinkoopwaarde van de Skoda in de koerslijst XRAY bv. In deze lijst is echter de uitvoering RS niet opgenomen. In plaats daarvan werkt de man met de waarde van de uitvoering Elegance. De Belastingdienst stelt vast dat de koerslijsten van Autotelexpro en Eurotaxglass’s wel de handelsinkoopwaarde van de RS melden. De inspecteur stelt dat hij met behulp van deze lijsten een betere BPM-grondslag kan berekenen. Het geschil tussen de man en de fiscus belandt voor de Hoge Raad.
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat fiscus niet meer BPM mag heffen over een in het buitenland gebruikte auto dan over een vergelijkbare in Nederland gebruikte auto. Dit is mede de reden dat belastingplichtigen bij de berekening van de BPM mogen werken met koerslijsten die men in de handel algemeen toepast. Maar deze regel sluit niet uit dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde van de auto corrigeert als hij over een betere waarde beschikt. In de desbetreffende zaak leidt het gebruik van andere koerslijsten tot een meer nauwkeurige waarde. De Belastingdienst heeft daarom terecht de BPM-aangifte gecorrigeerd, aldus de Hoge Raad.
Bron: HR 21-02-2020
Geen begunstigend beleid voor letselschadevergoedingen
Iemand die recht heeft op een aanspraak waarvan de omvang of waarde nog niet vaststaat, hoeft de geschatte waarde niet tot de vermogensrendementsgrondslag te rekenen. Is de uitkering ontvangen, dan behoort die waarde wel tot de grondslag voor box 3.
In 2001 is een vrouw slachtoffer van een gasexplosie. Uiteindelijk ontvangt de vrouw in de loop van 2013 de uitkering van haar verzekeringsmaatschappij. In geschil bij Hof Amsterdam is of de ontvangen uitkering niet tot box 3 behoort.
De vrouw is van oordeel dat de schadevergoeding niet belast is voor box 3. Zij verwijst voor haar standpunt naar een besluit. In dit besluit staan bepaalde rampen, waarvoor volgens de vrouw een ontvangen vergoeding buiten de belastingheffing blijft. De vrouw vindt dat zij in een soortgelijke situatie bevindt. Daarom moet de schadevergoeding buiten de heffing blijven. Daar komt bij dat volgens de vrouw voor de slachtoffers van de vuurwerk ramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam begunstigend beleid is geweest.
Het hof oordeelt dat hij beleidsbesluiten niet kan aanpassen. Dat geldt ook voor de inspecteur. Voorts is het hof van oordeel dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De inspecteur verklaarde voor het hof dat uitsluitend aanspraken op nog te ontvangen schadevergoedingen zijn uitgezonderd voor belastingheffing in box 3. Van deze aanspraken staat de omvang of waarde nog niet vast. Dit is een begunstiging. In principe is een aanspraak op een vergoeding belast in box 3. De vrouw heeft overigens de aanspraak nooit tot haar box 3-inkomen gerekend. Daarom is volgens het hof het begunstigend beleid ook op haar van toepassing geweest.
De vrouw heeft tegenover de weerlegging door de inspecteur niet kunnen aantonen dat bij andere slachtoffers van ongevallen of rampen, de ontvangen uitkering niet in box 3 is belast. Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat de Belastingdienst haar anderszins ongunstiger heeft behandeld dan andere slachtoffers van rampen of ongevallen.
Bron: Hof Amsterdam 21-1-2020
Melding betalingsonmacht blijft bij steeds te laat betalen
Wanneer een lichaam eenmaal een melding van betalingsonmacht heeft gedaan, mag de fiscus er niet snel van uitgaan dat de financiële moeilijkheden voorbij zijn. Als het lichaam voortdurend haar belastingschulden te laat betaalt, wijst dit op het voortduren van de betalingsonmacht. Daardoor hoeft de bestuurder geen nieuwe melding van betalingsonmacht te doen.
Een werkmaatschappij betaalt al sinds 2008 haar loonheffing- en btw-schulden te laat. In februari 2012 neemt haar (indirecte) bestuurder contact op met de ontvanger van de belastingen. De bestuurder en de ontvanger komen een betalingsregeling overeen. Nadat de betalingsregeling is afgelopen, blijft de bv de volgende belastingschulden te laat betalen. Een deel van de btw en loonheffing over de tijdvakken maart 2012 tot en met juni 2012 blijft zelfs onbetaald. De bestuurder belt daarover met de fiscus op 10 september 2012. De ontvanger merkt dit telefoontje aan als een melding van betalingsonmacht. Maar deze melding is te laat. Wanneer de werkmaatschappij en haar holding in 2013 failliet gaan, stelt de ontvanger de bestuurder aansprakelijk.
De bestuurder begint een beroepsprocedure tegen de aansprakelijkstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bestuurder kon volstaan met de melding van betalingsonmacht in februari 2012. Het moet voor de ontvanger duidelijk zijn geweest dat de bv’s nog steeds in betalingsmoeilijkheden verkeerden. Ook al was gedurende enkele maanden het inzetten van een deurwaarder niet nodig, de bv’s betaalden steeds pas na het ontvangen van een aanmaning. En een gedane melding van betalingsonmacht vervalt überhaupt niet zo snel. In principe gebeurt dat pas als de ontvanger dit laat weten aan de meldingsplichtige. Nu de bestuurder tijdig de betalingsonmacht heeft gemeld, belandt de bewijslast bij de ontvanger. Hij kan echter niet bewijzen dat het niet-betalen van de belasting is te wijten aan de bestuurder. De rechter vernietigt dan ook de beschikking aansprakelijkstelling.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019
Toename r.c.-schuld is dividenduitkering aan dga
Als de inspecteur kan aantonen dat een toename van de rekening-courantschuld van de dga aan zijn bv niet meer kan of zal worden afgelost, omdat de dga onvoldoende inkomsten of vermogen heeft, dan heeft de dga een winstuitdeling genoten.
Gedurende de jaren 2010 tot en met 2014 neemt een dga steeds meer geld op van de bv in rekening-courant. In 2014 neemt de rekening-courantschuld toe met € 113.979. De toename komt deels door aankoop van een perceel grond van € 45.000. De Belastingdienst meent dat de bv een uitdeling heeft gedaan aan de dga vanwege de toename van de rekening-courantschuld van de dga. Hij heeft daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd aan de dga.
Rechtbank Den Haag moet de vraag oplossen of de oplopende rekening-courantschuld van de dga aan de bv een uitdeling van de bv is. Kan de inspecteur aannemelijk maken dat de opgenomen gelden de bv definitief hebben verlaten en dat de vennootschap en aandeelhouder zich daarvan bewust zijn geweest? De rechtbank oordeelt dat de toename van de rekening-courantschuld in 2014 een uitdeling is. De dga en zijn echtgenote hadden, afgezien van het aandelenbezit in de bv, onvoldoende inkomsten en vermogen om de toename van de rekening-courantschuld aan de bv af te lossen. Die toename heeft het vermogen van de bv daarom definitief verlaten. Voor de opname van € 45.000 voor de aankoop van een perceel grond geldt dit evenwel niet. De dga heeft het perceel later verkocht en met de opbrengst een deel van de schuld afgelost. Die opname heeft het vermogen van de bv niet definitief verlaten. De rechtbank is van mening dat zowel de bv als de dga zich bewust moeten zijn geweest dat een deel van de toename van de rekening-courant niet kon en zou worden afgelost.
Bron: Rb. Den Haag 09-01-2020
Verkapte afkoop pensioen door verstrekken onzakelijke lening
Het verstrekken van een onzakelijke lening brengt normaal gesproken al de nodige fiscale problematiek met zich. Verstrekt een pensioen-bv een onzakelijke lening aan de verzekerde, dan kan bovendien sprake zijn van een verkapte afkoop van pensioen.
Een man voert via zijn bv werkzaamheden in de bouw uit. Op 31 december 2005 keert hij fiscaal geruisloos terug naar de IB-onderneming. De pensioenaanspraken die hij als dga heeft opgebouwd, brengt hij onder in een pensioen-bv. Deze pensioen-bv krijgt ook een vordering op de man. De fiscus accepteert dat die lening zakelijk is. Eind 2007 vestigt de man ten behoeve van de pensioen-bv een tweede en derde recht van hypotheek op twee panden. Een paar jaar later moet de ondernemer een van de panden verkopen om zijn belastingschulden te betalen. Na betaling van deze schulden en aflossing aan de eerste hypotheekhouder komt het restant op rekening van de pensioen-bv te staan. Dit restant vormt bijna het geheel aan liquide middelen van de pensioen-bv.
In het eerste kwartaal van 2015 sluit de ondernemer nieuwe leningen af bij de pensioen-bv. Het gaat in totaal om een bedrag van € 50.000 tegen 10% interest. De ondernemer moet deze schuld binnen tien jaar aflossen. Hij stelt geen zekerheden. De Belastingdienst bestempelt de nieuwe leningen als onzakelijk. Een onafhankelijke derde zou de ondernemer nooit een lening tegen een winstonafhankelijke vergoeding verstrekken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het eens met de fiscus. De ondernemer heeft weinig liquide middelen. De bank heeft al het eerste en tweede recht van hypotheek op zijn onroerend goed, dus dat is evenmin geschikt als zekerheidstelling.
Doordat de pensioen-bv de ondernemer een onzakelijke lening heeft verstrekt, daalt de waarde van haar activa. De werkelijke waarde van de vordering op de ondernemer is immers veel lager dan het uitgeleende bedrag. Het is daardoor voor de pensioen-bv niet meer mogelijk om haar pensioenverplichting tegenover de ondernemer waar te maken. De ondernemer heeft dus een bedrag ontvangen waartegenover een verlies aan pensioenrechten staat. Dit telt fiscaal gezien als een afkoop van pensioenaanspraken. Als gevolg van deze verkapte afkoop vindt heffing van zowel loonbelasting als revisierente plaats.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019 (gepubl. 14-02-2020)
Geen overschrijding beroepstermijn als fiscus niet doorzendt
Als een belanghebbende in een brief aan de fiscus duidelijk maakt dat hij het niet eens is met de uitspraak van de inspecteur op zijn bezwaarschrift, dan moet de Belastingdienst zo’n brief doorsturen naar de belastingrechter als beroepschrift. Als de inspecteur deze doorzendplicht verzaakt, mag de rechter de belanghebbende niet tegenwerpen dat de beroepstermijn is overschreden.
Een man dient een bezwaarschrift in tegen een opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2012. De inspecteur doet op 15 oktober 2018 uitspraak op dit bezwaarschrift. De man stuurt vervolgens op 30 oktober 2018 een brief naar de fiscus waarin hij bezwaar maakt tegen de uitspraak op bezwaar. Wanneer de inspecteur niet reageert op deze brief, stelt de man op 30 november 2018 beroep in. De rechtbank verklaart dit beroep niet-ontvankelijk vanwege een overschrijding van de beroepstermijn. In cassatie oordeelt de Hoge Raad echter dat deze redenering onbegrijpelijk is. De man stelt in zijn brief van 30 oktober 2018 heel duidelijk dat hij het oneens is met de uitspraak op zijn bezwaarschrift. In zo’n geval moet de Belastingdienst de brief als beroepschrift doorsturen naar de rechter. De Hoge Raad geeft de rechtbank de opdracht om de zaak alsnog in behandeling te nemen.
Bron: Hoge Raad 14-02-2020
Ontvangen provisies belast met IB en btw
Verricht iemand als distributeur voor multi-levelmarketingorganisatie werkzaamheden? Dan geniet hij winst uit onderneming voor zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting. Niet alleen de directe verkoopresultaten zijn belast maar ook de ontvangen provisies.
Een vrouw is volgens een overeenkomst zelfstandig distributeur werkzaam voor een multi-levelmarketing bv. Door de aan- en verkoop van producten heeft zij positieve resultaten behaald. Ook heeft zij provisies ontvangen voor het aanbrengen van nieuwe distributeurs voor de multi-levelmarketingorganisatie en voor de omzet die de distributeurs voor de bv hebben behaald. Vast staat dat de opbrengst van de verkoopactiviteiten voor de vrouw winst uit onderneming is.
Bij de Hoge Raad is het nog de vraag of de provisies zijn belast als winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat de provisies belast zijn als winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting. De omvang van de provisies is ook afhankelijk van de inspanningen van de vrouw voor de multi-levelmarketingorganisatie. Dat die provisies ook afhankelijk zijn van de inspanningen van anderen is niet van belang. Bovendien maakt dat nog niet dat de opbrengsten speculatief van aard zijn. De Hoge Raad vindt verder de feitelijke vaststelling van het hof dat de provisies redelijkerwijs te verwachten waren, niet onbegrijpelijk. Opbrengsten binnen een multi-levelmarketingorganisatie worden juist gerealiseerd dankzij de inspanningen van personen zoals de vrouw voor de verkoop van de producten en voor de opbouw en het onderhoud van het distributienetwerk.
Voor de omzetbelasting is de Hoge Raad het ook eens met het hof. Die bracht met zijn oordeel tot uitdrukking dat de door de vrouw verrichte netwerkactiviteiten berustten op een rechtsbetrekking tussen haar en de bv. Die bv betaalt op grond van die rechtsbetrekking een vergoeding aan de vrouw in de vorm van provisies.
Bron: HR 14-2-2020
Correctie Belastingdienst aftrek eigen woning terecht
Kiezen fiscaal partners bij het doen van de aangifte voor de negatieve inkomsten uit eigen woning niet voor een verdeling? Dan wordt dit gemeenschappelijk inkomensbestanddeel geacht bij ieder van de fiscaal partners voor de helft op te komen.
Een man is tot 15 februari 2017 gehuwd. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 geeft hij het volledige negatieve inkomen uit eigen woning bij hemzelf aan. De inspecteur ziet dat de man en zijn fiscale partner meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning hebben aangegeven. Daarom verzoekt de inspecteur om voor 4 september 2017 wel een goede verdeling door te geven. Er is op dat verzoek geen reactie gekomen. De Belastingdienst heeft daarom het aangegeven negatieve inkomen uit eigen woning van de man met 50% gecorrigeerd. Ook in de bezwaarfase is een reactie van de man op het verzoek van de inspecteur uitgebleven. Op 29 december 2017 heeft de inspecteur aangekondigd het bezwaar af te wijzen. De man heeft voor de afwijzing nog een gelegenheid gekregen zijn bezwaar toe te lichten. Daarvan heeft hij echter geen gebruik gemaakt.
Bij Rechtbank Den Haag is zijn schending van de hoorplicht en de correctie van 50% van het negatieve inkomen uit eigen woning bij de man in geschil. De man heeft zijn bezwaarschrift in het geheel niet onderbouwd of nader gemotiveerd. Hij is daarvoor door de inspecteur diverse keren in de gelegenheid gesteld, maar heeft nooit van die gelegenheid gebruikgemaakt. De rechtbank vindt dat in dit geval sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit leidt tot een terechte weigering van de Belastingdienst de man te horen.
Het inkomen uit eigen woning is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Hebben fiscale partners geen onderlinge verhouding gekozen voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dan wordt dit geacht bij ieder van de partners voor de helft op te komen. In de aanslag- en bezwaarfase hebben de man en zijn fiscale partner onderling geen andere keuze meer gemaakt. De inspecteur heeft volgens de rechtbank de negatieve inkomsten uit eigen woning terecht bij de man met 50% gecorrigeerd.
De rechtbank is het ook niet eens met de stelling van de man dat in 2015 geen sprake meer is van fiscaal partnerschap. Beide ex-echtelieden zijn in 2015 van tafel en bed gescheiden. Toch zijn de man en zijn ex-echtgenote in 2015 op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen ingeschreven. Dan zijn zij fiscaal partner van elkaar.
Bron: Rb. Den Haag 23-01-2020
Geen afrekening bij inbreng TBS-pand
Brengen een dga en zijn echtgenote een ter beschikking gesteld pand aan de bv in in een firma, die de onderneming van de bv voortzet? Dan hoeven zij niet af te rekenen over de stille reserves in dat pand.
Aan het begin van de jaren 90 brengt een ondernemer zijn eenmanszaak in in een bv. Enkele jaren na de oprichting gaat ook de partner van de man voor de bv werken. De dga en zijn echtgenote (ieder voor de helft) verhuren vanaf 2004 een in privébezit zijnde schuur aan de bv. De huuropbrengsten geven de man en zijn vrouw aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Op 1 januari 2014 gaan de dga en zijn echtgenote een firma aan. De firma zet de activiteiten van de bv voort. Tot het ingebrachte ondernemingsvermogen behoort ook de schuur. De man en de vrouw komen voor de firma een winstverdeling overeen van 2/3e deel van de winst voor de man en 1/3e deel voor de vrouw.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet beoordelen of de man en de vrouw bij inbreng van de verhuurde schuur moeten afrekenen of dat ze gebruik kunnen maken van een doorschuiffaciliteit. Het hof bepaalt dat de Hoge Raad in 2016 heeft geoordeeld dat de betekenis ‘uitbouwen tot een onderneming’ ruim is. Daaronder valt niet alleen het geleidelijk aan wijzigen van de omstandigheden waaronder als ‘werkzaamheid’ aangemerkte arbeid wordt verricht. Ook valt onder ‘uitbouwen tot een onderneming’ het gerechtigd worden in het vermogen van de onderneming. Het gaat daarbij dan wel om de gerechtigdheid in het ondernemingsvermogen waaraan de belastingplichtige het vermogensbestanddeel eerst ter beschikking stelde. Bovendien moet het ingebrachte vermogensbestanddeel tot het verplichte ondernemingsvermogen gaan behoren. Het hof oordeelt dat de situatie uit het hiervoor genoemde arrest zich hier ook voordoet.
De inspecteur is van oordeel dat voor de doorschuiffaciliteit de winstverhouding dezelfde moet zijn als de eigendomsverhouding van de ingebrachte schuur. De overeengekomen winstgerechtigdheid van de firmanten leidt er daarom volgens de inspecteur toe dat de firmanten geen beroep kunnen doen op de faciliteit van de geruisloze doorschuiving. Het hof oordeelt dat deze voorwaarde niet in de wet is opgenomen. Zou deze voorwaarde wel in de wet staan, dan zou volgens het hof de geruisloze doorschuiffaciliteit een dode letter zijn en nooit toegepast kunnen worden. De firmanten mogen de doorschuiffaciliteit toepassen. Wel vindt een kleine correctie plaats. De vrouw moet over 1/6e deel van de boekwinst van het pand afrekenen. De man mag zijn doorgeschoven boekwaarde met die 1/6e deel van de boekwinst verhogen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-1-2020
Voer een controleerbare urenregistratie!
Afhankelijk van de aard en omvang van een onderneming moet een solide en controleerbare urenregistratie worden bijgehouden. Hoewel de loonadministratie correct is, is deze door het ontbreken van een urenadministratie niet te controleren. De inspecteur heeft terecht een informatiebeschikking opgelegd.
Twee vennoten drijven een pizzeria in de vorm van een VOF. In 2015 houdt de Belastingdienst een boekenonderzoek. Op 13 november 2016 legt de inspecteur een informatiebeschikking op. Uit het het boekenonderzoek is namelijk gebleken dat de pizzeria op onderdelen niet heeft voldaan aan haar administratieverplichtingen. Voor het hof gaat het om de administratieplicht ten aanzien van de personeels- en urenadministratie, waarvoor de rechtbank de opgelegde informatiebeschikking heeft afgewezen en waarvoor de inspecteur hoger beroep heeft aangetekend. De pizzeria heeft geen (uren)planning van het personeel, de gewerkte uren niet vastgelegd of bewaard en geen betaalbewijzen van de contante uitbetalingen van het loon. De vraag voor het hof is of de inspecteur terecht een informatiebeschikking heeft opgelegd. Volgens de inspecteur moet, gezien de kwantiteit en het wisselende personeelsbestand waarmee de pizzeria werkt, in de personeelsadministratie controleerbaar zijn hoeveel uren het personeel heeft gewerkt en hoeveel uren zijn verloond. Volgens de pizzeria werden de werkdagen en -tijden mondeling afgesproken en werden de feitelijk gewerkte uren ongeveer twee keer per maand doorgegeven aan de loonadministrateur. De loonadministrateur verwerkte deze in de loonadministratie. Het personeel werkte op vaste dagen en tijden, zodat alleen afwijkingen relevant waren om te onthouden. Het was daarom niet noodzakelijk om een urenplanning en -registratie vast te leggen. Volgens de inspecteur is de loonadministratie niet onjuist. Alleen is niet controleerbaar vastgelegd hoeveel uren het personeel daadwerkelijk heeft gewerkt. Het hof oordeelt dat de pizzeria een solide en controleerbare urenregistratie moet bijhouden. Naar aanleiding van een overzicht van de geregistreerde personeelsleden en de gewerkte uren van de inspecteur, oordeelt het hof dat het onwaarschijnlijk is dat alle werknemers vaste contracten met vaste werktijden hebben. Ook omdat de werknemers in 2013 en 2014 een verschillend aantal uren hebben gewerkt, concludeert het hof dat er zonder een controleerbare urenregistratie geen sluitende loonadministratie tot stand is gebracht. Vast staat dat de pizzeria 3.952 uren per jaar is geopend. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat er in 2013 in totaal 2.524 uren zijn verloond en in 2014 3.914. De pizzeria heeft in beide jaren ook drie auto’s ter beschikking gehad voor bezorgdiensten, waarvan meerdere medewerkers gelijktijdig bezorgdiensten uitvoerden. Dit betekent dat in beide jaren ten minste 3.952 uren verloond hadden moeten zijn, de voorbereidings- en schoonmaakwerkzaamheden nog buiten beschouwing gelaten. De inspecteur heeft volgens het hof dan ook aannemelijk gemaakt dat de pizzeria de administratieverplichting heeft geschonden. De schending is van dien aard dat omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. Het hof ziet, gezien het voorgaande, geen reden om een nieuwe termijn te stellen voor het alsnog voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen ter zake van de urenadministratie. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-01-2020