Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Echt box 3-inkomen hoger dan forfait: geen rechtsherstel

Belastingplichtigen kunnen geen geslaagd beroep doen op het Kerstarrest als het werkelijk rendement op het vermogen het forfaitaire inkomen overtreft.

Een man heeft in de jaren 2015 tot en met 2018 alleen loon uit vroegere dienstbetrekking als ‘arbeidsinkomen’. Daarnaast bezitten hij en zijn partner een woonark waarop geen hypotheek rust, enkele bank- en spaartegoeden en een beleggingsportefeuille. De man doet mee aan de massale bezwaarprocedures tegen de vermogensrendementsheffing. Hij meent bovendien dat de vermogensrendementsheffing voor hem een individuele en buitensporige last vormt. Hij stelt namelijk uitsluitend een zeer lage rente op zijn spaartegoeden te hebben genoten. Volgens de man heeft hij geen inkomsten uit beleggingen behaald en moet hij interen op zijn vermogen. Rechtbank Noord-Holland verklaart zijn beroep echter ongegrond. Daarop gaat de man in hoger beroep.
Het oordeel van Hof Amsterdam luidt dat de klacht dat het box 3-regime voor de jaren 2015 en 2016 in strijd is met het eigendomsrecht, de man niet kan baten. In beginsel geldt voor die jaren namelijk in beginsel niet de verplichting voor de belastingrechter om rechtsherstel te bieden. Daarnaast meent het hof dat de box 3-heffing voor de man geen individuele en buitensporige last vormt. Hoewel de man in 2016 een lage rente en geen dividend heeft genoten, zijn de waarden van zijn spaartegoeden en beleggingen substantieel toegenomen in vergelijking met 2015. Dat hij vrij van hypotheeklasten woont, wijst ook op een zekere draagkracht.
Het hof kijkt vervolgens of het voor de jaren 2017 en 2018 rechtsherstel moet bieden op grond van het zogeheten Kerstarrest. Het hof merkt daarbij op dat de forfaitaire heffing niet meer bedraagt dan de heffing over de werkelijk ontvangen rente. In zo’n situatie kan men niet spreken van interen op het vermogen. Dit oordeel blijft hetzelfde als men ook de waardestijging van de aandelen en opties in 2018 ten opzichte van 2017 rekent tot het werkelijk rendement. Deze waardestijging verhoogt namelijk het besteedbare inkomen, maar niet de vermogensrendementsheffing. Daarom bevestigt het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Amsterdam 01-03-2022 (gepubl. 02-03-2022)