Doorbetaaldloonregeling obstakel voor gebruikelijk loon
De inspecteur mag niet het gebruikelijk loon van een dga per lichaam in een concern berekenen, als de doorbetaaldloonregeling van toepassing is.
Een man is de bestuurder en enig aandeelhouder van een holding. Behalve 25% van de aandelen in een tussenhoudstermaatschappij bezit deze holding ook 5,6% van de aandelen in een houdster-nv. De tussenhoudstermaatschappij heeft een 100% belang in vier dochtervennootschappen. Op grond van een managementovereenkomst stellen de holding en haar dga hun volledige arbeidskracht ten dienste van de onderneming van de tussenhoudster en haar dochters. De werkzaamheden van de dga omvatten belastingadvies en aanverwante werkzaamheden. Daarnaast draagt de man samen met de overige drie directeuren zorg voor het volledige management van de tussenhoudster en haar dochtervennootschappen. Volgens een samenwerkingsovereenkomst zou de holding een managementfee ontvangen van € 136.800 exclusief btw. Zij geeft in haar aangiftes loonheffingen over de jaren 2011 – 2014 echter steeds een salaris van haar dga op van ongeveer € 70.000.
De Belastingdienst berekent het gebruikelijk loon van de dga op het loon van de meestverdienende gewone medewerker van de tussenhoudstermaatschappij. Dit loon ligt rond de € 90.000. De holding betwist de berekening door de fiscus en gaat in beroep. Omdat het gebruikelijk loon het minimumbedrag overschrijdt, draagt de inspecteur de bewijslast. Hij stelt dat ondanks de zogeheten doorbetaaldloonregeling men per lichaam het gebruikelijk loon moet vaststellen. De dga heeft immers ook een indirect aanmerkelijk belang in de tussenhoudster en de dochters. In de ogen van de Belastingdienst moet men daarom aansluiten op het loon van de meestverdienende gewone werknemer in het concern. Maar Hof Amsterdam verwerpt deze redenering, omdat de doorbetaaldloonregeling de methode van de inspecteur in de weg staat.
De Belastingdienst maakt evenmin aannemelijk dat het uitbetaalde loon van de dga meer dan 30% afwijkt van een soortgelijke dienstbetrekking. Overigens is sinds 1 januari 2015 de meest vergelijkbare dienstbetrekking van belang. Volgens het hof valt de dga niet zomaar te vergelijken met een belastingadviseur of een accountant. De meest vergelijkbare dienstbetrekking omvat namelijk ook bestuurswerkzaamheden. Het hof verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst dan ook ongegrond. Bovendien meent het hof in tegenstelling tot Rechtbank Noord-Holland dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het gebruikelijk loon voor 2014 (deels) terecht heeft gecorrigeerd. Het hof verklaart daarom het incidenteel beroep van de bv gegrond.
Bron: Hof Amsterdam 13-04-2021 (gepubl. 13-12-2021)
Steunpakket wederom uitgebreid
Daar ondernemers door de korte tijd tussen de aankondiging en de invoering van de lockdown weinig kans hadden om hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen, verruimt het kabinet het economisch steunpakket voor het vierde kwartaal van dit jaar om werkenden en ondernemers extra ondersteuning en zekerheid te bieden.
TVL Q4 2021 De omzetverliesdrempel voor TVL in het vierde kwartaal van 2021 gaat omlaag van 30% naar 20%. In het eerste kwartaal van 2022 blijft de omzetverliesdrempel de eerder aangekondigde 30%. De Europese Commissie moet deze wijziging nog goedkeuren, maar aanvragen kan nu al. Ondernemingen kunnen hun aanvragen (de regeling is nu al open) al indienen, mits zij aan de overige voorwaarden voldoen. Ondernemers met omzetverlies tussen de 20% en 30% kunnen pas een goedkeuring van RVO op hun aanvraag krijgen als de Europese Commissie de regeling goedkeurt.
Het bedrag van de TVL Q4 2021 subsidie blijft afhankelijk van het omzetverlies van de ondernemer en het percentage vaste lasten dat hoort bij zijn branche. Het maximale subsidiebedrag is weer € 550.000 voor mkb-bedrijven, en € 600.000 voor grote ondernemingen (niet-mkb bedrijven). Ondernemers die nog niet eerder TVL aanvroegen, of eerder niet in aanmerking kwamen, mogen ook aanvragen. Ondernemers kunnen de TVL Q4 2021 tot 28 januari 17:00 aanvragen. De regeling staat 6 weken open. De eerste betalingen vinden nog dit jaar plaats.
NOW Het maximale omzetverlies waarvoor werkgevers via de NOW een tegemoetkoming in de loonkosten (NOW-5 en NOW-6) kunnen ontvangen, gaat omhoog naar 90%. Bij de berekening van de hoogte van de subsidie voor NOW-5 (november en december 2021) en NOW-6 (eerste kwartaal van 2022) wordt gerekend met een percentage van maximaal 90% omzetverlies (dit was 80%). Omdat de subsidieaanvragen voor NOW-5 al lopen, is de uitbetaling van de voorschotten nog gebaseerd op een maximaal omzetverlies van 80%. Bij de definitieve vaststelling wordt gerekend met 90%. Bij de verlening van voorschotten voor NOW-6 zal wel rekening gehouden worden met deze verruiming. Op dit moment wordt onderzocht of een (jaar)omzetverliesdrempel om voor NOW-subsidie in aanmerking te komen uitvoerbaar is. In het licht van de actuele ontwikkelingen zal het kabinet deze eventuele (jaar)omzetverliesdrempel voor de NOW in ieder geval niet invoeren voor de NOW-6 in het eerste kwartaal van 2022.
Belastingen Het uitstel van betaling van belastingen is verlengd tot en met 31 januari 2022. Het kabinet zal in januari opnieuw bezien hoe de belastingverplichtingen zich verhouden tot de beperkende maatregelen.
Zelfstandige ondernemers Het vereenvoudigde Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is met drie maanden te verlengd (vanaf 1 januari 2022 tot 1 april 2022). Gemeenten kunnen daarnaast ook andere vormen van inkomensondersteuning bieden, zoals reguliere bijzondere bijstand die beschikbaar is voor mensen (niet alleen zelfstandigen) die te maken krijgen met noodzakelijke kosten die zij niet meer zelf kunnen dragen en die aan de voorwaarden voldoen.
Terugbetaling Tozo-leningen De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wordt op twee punten gewijzigd. Allereerst vangt de verplichting om de Tozo-lening terug te betalen aan op 1 juli 2022 in plaats van 1 januari 2022 en gedurende de periode van dit uitstel wordt geen rente opgebouwd. Zelfstandig ondernemers die eerder dan nodig rente en aflossing willen betalen, kunnen dit blijven doen. De rentestop over de periode 1 januari 2022 tot 1 juli 2022 geldt ook voor hen. Ook wordt de looptijd voor alle Tozo-leningen (de periode vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald) met één jaar verlengd van vijf jaar tot zes jaar. De wijzigingen treden met terugwerkende kracht in werking.
Cultuur Door de aangekondigde maatregelen is ook het laatste deel van de culturele sector op slot gegaan. De musea en opengestelde monumenten zijn gesloten en matinées kunnen niet langer plaatsvinden. Het kabinet maakt in aanvulling op het eerdere steunpakket voor cultuur € 5,6 miljoen vrij voor de periode van de verplichte sluiting ter ondersteuning voor musea via het Mondriaan Fonds.
Sport Voor de amateursport zijn de compensatieregelingen (TASO en TVS) al doorgezet tot en met januari, onder voorwaarde dat de maatregelen van kracht blijven. De gemeenten hebben reeds de mogelijkheid om de ijsbanen en zwembaden te ondersteunen. Hiervoor is totaal reeds € 25 miljoen beschikbaar tot 31 december, en maximaal € 55 miljoen voor januari 2022.
Dierentuinen Het kabinet reserveert € 10 miljoen (Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19) om het dierenwelzijn en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen voor de verplichte sluiting tot 14 januari 2022.
Verlenging sluiting buitenschoolse opvang (bso) De bso is tot en met 9 januari alleen open voor noodopvang van kinderen van minimaal één ouder/verzorger met een cruciale beroepsgroep en kinderen in een kwetsbare positie. Het gaat hierbij expliciet om kinderen van ouders die een contract hebben met de bso. De kinderdagopvang voor kinderen van 0-4 jaar en de gastouderopvang voor kinderen blijven open. Het kabinet roept alle ouders die normaliter bso gebruiken op de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven voldoen, ook als zij op dit moment niet van opvang gebruik kunnen maken. Het kabinet zet in op een vergelijkbare tegemoetkoming als tijdens vorige sluitingsperiodes. Dus ouders krijgen een tegemoetkoming die bij benadering overeenkomt met de eigen bijdrage vanaf 21 december jl. tot en met 9 januari 2022. Dit geldt óók voor ouders in cruciale beroepen die noodgedwongen gebruik moeten maken van de noodopvang.
Bron: Min. EZK, MvF en Min. SZW 21-12-2021
Een goede rittenregistratie is beter dan twee slechte
Wie wil voorkomen dat de bijtelling wegens privégebruik van een auto van de zaak plaatsvindt, is gebaat bij een sluitende rittenregistratie. Dat werkt in ieder geval beter dan twee rittenregistraties die elkaar tegenspreken.
Een bv stelt een auto van de zaak ter beschikking aan haar dga. Tijdens een boekenonderzoek vraagt de Belastingdienst de dga om aannemelijk te maken dat hij hooguit 500 privékilometers per jaar rijdt. Daarop overlegt de dga een rittenregistratie, maar de inspecteur vraagt om meer informatie. De dga verstrekt daarna een tweede rittenregistratie. Zowel de inspecteur als Rechtbank Gelderland meent dat de twee rittenregistraties veel van elkaar verschillen. De dga kan deze verschillen niet verklaren. Toch staat hij erop dat de rechtbank beide rittenregistraties als bewijs toelaat. De dga beweert dat de eerste rittenregistratie uit primaire kladaantekeningen bestaat terwijl de tweede registratie de echte is. Maar de tweede rittenregistratie is eveneens gebaseerd op kladaantekeningen. Ten slotte overlegt de dga nog agenda’s. De aantekeningen in de agenda’s blijken echter op belangrijke punten af te wijken van de tweede rittenregistratie. Aangezien de dga niet aan zijn bewijslast voldoet, moet de bijtelling plaatsvinden.
Bron: Rb. Gelderland 25-11-2021 (gepubl. 13-12-2021)
Pas aftrek na bewijs van btw-plicht leverancier
Staat de btw-plicht van een leverancier ter discussie? Dan moet zijn afnemer die btw-plicht aannemelijk maken als hij de voorbelasting wil aftrekken.
Een Tsjechische handelsvennootschap, een s.r.o., wil de voorbelasting op afgenomen reclamediensten aftrekken. Maar de Tsjechische belastingdienst constateert dat de directeur van de vennootschap die deze diensten zou hebben geleverd, daarvan niet op de hoogte is. De s.r.o. kan evenmin aantonen dat de andere vennootschap wel degelijk de diensten heeft verleend. Daarom accepteert de Tsjechische fiscus de aftrek van voorbelasting niet.
Het EU Hof van Justitie vindt hierbij van belang dat, gezien de feitelijke omstandigheden en de informatie die de s.r.o. verstrekt, gegevens ontbreken die nodig zijn om na te gaan of de werkelijke leverancier belastingplichtig is. Als in zo’n situatie niet vaststaat wie de werkelijke leverancier van de prestaties is, moet de afnemer de belastingplicht van de leverancier bewijzen. Als hij daarin faalt, moet de fiscus hem de btw-aftrek weigeren. Hierbij hoeft de Belastingdienst niet te bewijzen dat de afnemer btw-fraude heeft gepleegd. Dit geldt zelfs als de afnemer niet wist en evenmin kon weten dat de afgenomen handelingen onderdeel uitmaken van fraude.
Bron: EU HvJ 09-12-2021
‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’
Dat is de titel van het coalitieakkoord dat woensdagmiddag 15 december 2021 is gepresenteerd.
De coalitie wil klimaatverandering tegengaan, de stikstofcrisis aanpakken, nieuwe betaalbare woningen bouwen, de gezondheidszorg verbeteren, fors investeren in veiligheid en ondermijning tegengaan, de kansengelijkheid vergroten en discriminatie tegengaan, de bestaanszekerheid verbeteren via het aanpakken van onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en armoede en schulden tegengaan, belastingen gericht verlagen en investeren in toekomstige welvaart via onderwijs en innovatie en een goed vestigingsklimaat voor ondernemers en bedrijven.
Een greep uit de hervormingen die de coalitie in de arbeidsmarkt wil doorvoeren om de bestaanszekerheid van lage- en midden inkomens versterken en de lasten verlagen:
De verschillen tussen vast en flex verkleinen. In lijn met het SER MLT-advies worden oproep-, uitzend- en tijdelijke arbeidscontracten beter gereguleerd. Om de interne flexibiliteit en wendbaarheid van bedrijven te vergroten wordt in overleg met de sociale partners een budgettair neutrale deeltijd-WW uitgewerkt, met oog voor uitvoerbaarheid en betaalbaarheid.
Er wordt een minimumuurloon op basis van de 36-urige werkweek ingevoerd. Het minimumloon wordt stapsgewijs met 7,5% verhoogd en de koppeling met de uitkeringen (behoudens de AOW) blijft in stand om het bestaansminimum te verstevigen. We komen ouderen tegemoet via een hogere ouderen korting.
Zelfstandigen worden ondersteund en ondernemerschap wordt gestimuleerd. De verdere ontwikkeling van een webmodule kan bijdragen aan het vooraf verkrijgen van zekerheid voor zzp’ers over de aard van de arbeidsrelatie. Schijnzelfstandigheid wordt tegengegaan door betere publiekrechtelijke handhaving in het geval van het vermoeden van werknemerschap. Er komt een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor alle zelfstandigen, die zo wordt vormgegeven dat oneerlijke concurrentie en te grote inkomensrisico’s voor individuen worden voorkomen. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden uit het pensioenakkoord. De zelfstandigenaftrek wordt vanaf 2023 met stappen van € 650 teruggebracht tot € 1.200 in 2030. Zelfstandigen worden gedurende de kabinetsperiode gecompenseerd via de verhoging van de arbeidskorting.
De coalitie wil een economie die werkt voor mensen. Een economie waarin werkgevers een duurzame band met hun werknemers aangaan. Samen onderweg naar een ondernemende, innovatieve en eerlijke economie. Een selectie:
Voor deze coalitie is het MKB belangrijk. Het groei- en innovatief vermogen van MKB-ondernemers en bedrijven wordt versterkt en ondernemerschap wordt gestimuleerd. Dat betekent een meetbare aanpak van regeldruk, waarbij met de MKB-toets wordt getoetst of de wetgeving/ de regels ook voor een MKB-ondernemer uitvoerbaar zijn. Het betekent ook het makkelijker maken om mensen in dienst te nemen en te houden, het wegnemen van onnodige belemmeringen bij financiering, het dichten van de financieringskloof, ondersteuning bij digitalisering en verduurzaming, een betere positie van ondernemers in het faillissementsrecht en een meer strategische benutting van overheidsaanbestedingen.
Het bedrijfsleven en het vestigingsklimaat worden versterkt en maakindustrie die vooroploopt wordt gestimuleerd met een duidelijke strategie. Het tekort aan technisch en praktisch opgeleide werknemers wordt aangepakt en personeel goed op te leiden. Door het bieden van een stabiel en voorspelbaar ondernemingsklimaat. En door in te zetten op een gelijk speelveld en bescherming te bieden tegen oneerlijke concurrentie van buiten Europa. Andersom worden bedrijven gevraagd om hun eerlijke bijdrage te nemen en rekening te houden met mensen en leefomgeving. Er wordt ingezet op strategische onafhankelijkheid door productie van cruciale (half)producten in Europa en het beschermen van vitale processen en het voorkomen van ongewenste zeggenschap in vitale bedrijven.
De continuïteit van familiebedrijven wordt ondersteund door (reële) bedrijfsopvolging eenvoudiger en eerlijker te maken. Tegelijkertijd wordt oneigenlijk gebruik van de regeling tegengegaan.
Met het oog op het behoud van een gelijk speelveld, wordt maatschappelijk ondernemerschap gefaciliteerd door de introductie van de Maatschappelijke B.V. Ook komt er voor maatschappelijk ondernemen één duidelijk kader met rapportage-eisen, en maakt het kabinet met een aangepast voorstel voor duurzaamheidsinitiatieven een uitzondering op de Mededingingswet mogelijk.
Ook wordt de verhuurderheffing afgeschaft. Er komen bindende prestatieafspraken met corporaties zodat de investeringscapaciteit die hierdoor ontstaat gebruikt wordt voor de bouw van flexwoningen, betaalbare huurwoningen, renovatie, verduurzaming en voor de leefbaarheid van wijken. Waar nodig krijgen corporaties projectsteun. De woningcorporaties brengen deze steun met elkaar op, op basis van de waarde van hun woningbezit.
Wel wordt de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning geschrapt.
Ten aanzien van het klimaat zijn er onder andere de volgende voornemens:
Ook na 2030 is het nodig om ambitieus door te gaan met CO2 reductie. Er wordt ingezet op een reductie van 70% in 2035 en 80% in 2040. Om dit te kunnen realiseren, worden in deze kabinetsperiode voorbereidingen getroffen voor het invoeren van een systeem van betalen naar gebruik in de automobiliteit in 2030 en voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Ook worden in deze kabinetsperiode de energie-netwerken toekomstbestendig gemaakt.
Er worden afspraken gemaakt met het bedrijfsleven en overheden over het stimuleren van thuiswerken.
Het streven is dat uiterlijk in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos zijn. In 2030 wordt een systeem van Betalen naar Gebruik voor alle automobiliteit geïntroduceerd en daarvoor wordt in deze kabinetsperiode wetgeving vastgesteld. Basis voor het systeem is de motorrijtuigenbelasting, waarvan het tarief afhankelijk wordt gemaakt van het jaarlijks verreden aantal kilometers. De heffing is niet tijd- en plaatsgebonden en vervangt de dan nog bestaande tol-tracés, zoals de Westerscheldetunnel, de Kiltunnel en de voorgenomen doorgetrokken A15. Dit betekent dat gebruikers van elektrische en fossiele auto’s beiden gaan meebetalen aan het weggebruik.
Bron: Regeerakkoord 15-12-2021
Steunpakket verlengd tot eind maart 2022
De coronasteunmaatregelen voor ondernemers worden tot eind maart 2022 verlengd. Naast de loonsteun NOW en de TVL komt er ook gerichte steun voor zelfstandigen en wordt er gekeken of het belastinguitstel verlengd wordt.
NOW Werkgevers kunnen ook voor de maanden januari, februari en maart de NOW aanvragen zodat ze hun personeel kunnen doorbetalen. Deze NOW-6 is vergelijkbaar met de NOW 5-subsidie die momenteel aangevraagd kan worden. Het omzetverlies moet minimaal 20% zijn en het vergoedingspercentage blijft 85%. De volledige voorwaarden worden door het kabinet in januari bekend gemaakt. De NOW-6 vergoedt net als de eerdere regelingen ook de salarissen van medewerkers met een flexibel contract. Het streven is om het aanvraagloket voor deze nieuwe tranche in de tweede helft van februari te kunnen openstellen.
Zelfstandigen De Tozo wordt niet opnieuw opengesteld. De eerdere Tozo was ingevoerd om de grote aantallen zelfstandigen snel van bijstand te voorzien. Per oktober is dit, gelet op de afgenomen aantallen, weer de reguliere bijstand voor zelfstandigen, de Bbz. Daarbij zijn enkele voorwaarden versoepeld. Zo geldt er geen vermogenstoets en kan deze met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Ook deze versoepeling is met drie maanden verlengd tot en met maart 2022.
TVL De voorwaarden van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) zijn in het eerste kwartaal van 2022 gelijk aan die van de huidige TVL. Ondernemers kunnen gebruikmaken van de TVL als zij meer dan 30% omzetverlies lijden. Het maximale subsidiepercentage blijft 100%. Een MKB-onderneming kan maximaal € 550.000 ontvangen en grotere ondernemingen krijgen maximaal € 600.000. Ook de regeling Ongedekte Vaste Kosten land- en tuinbouw (OVK) wordt ongewijzigd doorgetrokken naar het eerste kwartaal van 2022.
Belastingmaatregelen Het belastinguitstel voor ondernemers was al verlengd tot met 31 januari 2022. In januari wordt beslist of verdere verlenging van het uitstel van betaling noodzakelijk is. De afspraken die Nederland heeft met België en Duitsland heeft over de belastingheffing van grenswerkers worden verlengd tot en met 31 maart 2022. Een aantal andere belastingmaatregelen die wegens de coronacrisis is genomen lopen per 31 december 2021 af, zoals de onbelaste reiskostenvergoeding en de betaalpauze voor hypotheken. Bedrijven en particulieren die hun belastingschuld nog niet hebben ingelost, krijgen in januari 2022 een brief waarin onder meer wordt beschreven hoe ze alsnog uitstel van betaling kunnen aanvragen. De betekening van dwangbevelen – aanvankelijk gepland vanaf 7 januari 2022 – wordt ten minste een maand uitgesteld. Daarnaast wordt een verruiming voorbereid van het uitstelbeleid zodat het vanaf begin volgend jaar tijdelijk ook mogelijk is om een betalingsregeling te krijgen voor de aanslagen motorrijtuigenbelasting.
Evenementen De garantieregeling evenementen (TRSEC) en de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE) worden tot en met het derde kwartaal van 2022 verlengd. Deze regelingen treden in werking als een evenement in deze periode door de Rijksoverheid wordt verboden. Hiervoor geldt in het eerste kwartaal van 2022 een subsidiepercentage van 90% en in het tweede en derde kwartaal van 2022 een subsidiepercentage van 80%. Het kabinet maakt de verdere voorwaarden voor deze regelingen begin 2022 bekend. Voor professionele sportwedstrijden houdt het kabinet per tak van sport en type evenement in de gaten of de generieke steunmaatregelen afdoende zijn, of dat aanvullende steun noodzakelijk is gedurende de looptijd van de coronamaatregelen.
Coronafinancieringsregelingen Het kabinet wil ook de coronafinancieringsregelingen KKC, GO-C, BMKB-C, BL-C en de Qredits-overbruggingsfaciliteiten in het eerste en tweede kwartaal van 2022 beschikbaar houden.
Culturele en creatieve sector Door de verlenging van de beperkende maatregelen worden de culturele en creatieve sector wederom hard geraakt. Het kabinet maakt € 59,5 miljoen vrij voor een specifiek steunpakket om de culturele sector ook in de maand januari te ondersteunen. Ook verlengt het kabinet de leenfaciliteit bij Cultuur+Ondernemen tot en met het tweede kwartaal van 2022 en trekt hiervoor € 25 miljoen extra uit.
Sport Voor de amateursport zet het kabinet de eerdere compensatieregelingen (TASO en TVS) door om de sector te compenseren voor de vaste lasten en de huurkosten tot en met januari. Ook krijgen gemeenten de mogelijkheid om de ijsbanen en zwembaden te ondersteunen. Hiervoor is totaal € 25 miljoen extra beschikbaar tot 31 december en maximaal € 55 miljoen voor januari 2022.
Een langetermijnvisie over de vormgeving van het steunpakket wil het kabinet voor het einde van het eerste kwartaal van 2022 klaar hebben.
Bron: Min. EZK, Fin en SZW 14-12-021
Zetelverplaatsing zonder misbruik houdt dividend onbelast
Soms levert de zetelverplaatsing van een bv naar het buitenland een belastingvoordeel op. Dit is een aanwijzing dat sprake is van misbruik, maar de bv mag tegenbewijs leveren.
Een bv die op 28 december 2007 is opgericht naar Nederlands recht en is sinds 31 december 2011 gevestigd op Curaçao. Zij is de persoonlijke houdstervennootschap van haar enig aandeelhouder, die al geruime tijd op Curaçao woont. De bestuurder van de bv is de vader van haar aandeelhouder. Sinds 2007 participeert de bv samen met andere persoonlijke holdings van verschillende familieleden van de aandeelhouder en de vader in een andere vennootschap met een onderneming. Het is de bedoeling om 85% van het belang in deze vennootschap te verkopen aan een private equity bedrijf. Om deze aandelenverkoop te faciliteren, vindt op 27 januari 2011 de oprichting van een nieuwe bv plaats. Een stichting administratiekantoor (STAK) houdt de aandelen in de nieuwe vennootschap. De holdings van de familieleden bezitten de certificaten van de STAK. Zo heeft de bv via certificaten een economisch belang in de activa van de stichting van 11,11%.
De vader emigreert op 31 december 2011 naar Curaçao, zodat een verplaatsing van de feitelijke leiding van de bv plaatsvindt. Het belang van de bv in de nieuwe vennootschap blijft echter ongewijzigd. Eind 2015 wordt de onderneming verkocht. Via de STAK ontvangt de bv in 2016 haar aandeel in de verkoopopbrengst, een bedrag van circa € 13,8 miljoen. De bv keert dit bedrag niet uit aan haar aandeelhouder. In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2016 vermeldt de bv een belastbare winst van nihil. Maar volgens de Belastingdienst is de winstuitdeling wel belast. De inspecteur meent dat de bv een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap houdt om zo de belastingheffing bij de aandeelhouder te ontgaan. In die situatie is de bv een buitenlandse belastingplichtige die een belastbaar bedrag geniet.
De bv start daarop een beroepsprocedure voor Rechtbank Den Haag. Daarbij is niet in geschil dat door de betrokkenheid van de bv minder Nederlandse belasting is verschuldigd. Dit levert een bewijsvermoeden op dat een constructie is opgezet om belasting te ontgaan. De bv mag echter tegenbewijs leveren en doet dat met succes. Zij overtuigt de rechtbank ervan dat de werkelijke leiding om niet-fiscale redenen is verplaatst naar Curaçao. Bovendien zijn dividenden aan de bv onder de regelgeving tot 2016 belast met 15% dividendbelasting. Dat die regelgeving later is gewijzigd, betekent niet dat met terugwerkende kracht sprake is van een ontgaansmotief. De rechtbank verlaagt dan ook de aanslag vennootschapsbelasting naar nihil.
Bron: Rb. Den Haag 22-11-2021 (gepubl. 07-12-2021)
Driejaarstermijn premiekorting start bij toepassing
Sommige werkgevers mochten in het verleden gedurende drie jaar de premiekorting voor oudere werknemers toepassen. Deze driejaarstermijn begon te lopen op het moment dat de werkgever de premiekorting daadwerkelijk ging benutten.
Werkgevers mochten tot 1 januari 2018 onder voorwaarden een premiekorting toepassen als zij een oudere werknemer (2014: 50 jaar of ouder bij indiensttreding) in dienst namen. De desbetreffende werknemer moest direct voor het aangaan van de dienstbetrekking recht hebben op een bepaalde uitkering, bijvoorbeeld een WW-uitkering. De werkgever mocht de premiekorting hooguit gedurende de eerste drie jaren vanaf de aanvang van die dienstbetrekking toepassen. Het recht op toepassing van de premiekorting komt ook te vervallen als de dienstbetrekking eindigt.
Een werkgever heeft op 1 november 2011 een werknemer in dienst genomen, welke dienstbetrekking op 25 januari 2013 is beëindigd. De werknemer ontving van 26 januari 2013 tot en met 11 september 2013 een WW-uitkering. Op 12 september 2013 is de werknemer voor de tweede keer in dienst getreden bij deze werkgever. Deze dienstbetrekking is op 16 maart 2014 beëindigd. Van 17 maart 2014 tot en met 14 september 2014 ontving de werknemer wederom een WW-uitkering. Op 15 september 2014 is de werknemer voor de derde keer in dienst getreden tot 18 oktober 2015. Aansluitend kreeg de werknemer weer een WW-uitkering. Op 15 augustus 2016 treedt de werknemer voor de vierde keer in dienst tot 29 augustus 2017. Vanaf het begin van de derde dienstbetrekking heeft de werkgever in haar aangiften loonheffing voor deze werknemer premiekorting voor oudere werknemers toegepast. De werkgever en de fiscus zijn het niet eens over de start van de driejaarstermijn waarin de premiekorting kan worden toegepast. De fiscus is van mening dat de werkgever al bij aanvang van de tweede dienstbetrekking aan de voorwaarden voor toepassing van de premiekorting voldeed en dat de driejaarstermijn daarom vanaf dat moment is gaan gelden. De werkgever is van mening dat de driejaarstermijn bij aanvang van de derde dienstbetrekking is gaan lopen omdat zij op dat moment de premiekorting feitelijk heeft toegepast.
Rechtbank Gelderland oordeelt uiteindelijk dat de driejaarstermijn start wanneer de werkgever voor het eerst feitelijk deze begunstigende regeling benut.
NB. In 2018 is de premiekorting vervangen door het loonkostenvoordeel (LKV) waarvoor vergelijkbare voorwaarden gelden. De leeftijd van de werknemer is verhoogd naar 56 jaar.
Bron: Rechtbank Gelderland 22-11-2021 (gepubl. 08-12-2021)
Stelselwijziging PEB voorkomt verliesverdamping
Het blijkt dat bv’s die een pensioen in eigen beheer hadden, verliesverdamping konden voorkomen door over te schakelen naar het omslagstelsel.
Een bv kent pensioenrechten toe aan haar bestuurder en enig werknemer, die ook 0,5% van de aandelen in de bv houdt. Een stichting heeft de resterende 99,5% van de aandelen. Op 1 januari 2016 staat bij de bv € 666.946 aan nog te verrekenen verliezen uit 2007 open. Deze verliezen zijn in 2016 voor het laatst te verrekenen. Dat jaar geeft de bv een negatieve pensioenlast op van € 369.543. Deze negatieve pensioenlast bestaat uit het afboeken van de pensioenvoorziening per 1 januari 2016 omdat de bv overgaat op het omslagstelsel. De bv wil de negatieve pensioenlast verrekenen met een deel van haar openstaande verliezen. Terwijl de inspecteur meent dat de stelselwijziging fiscaal gezien niet is toegestaan, denkt Hof Arnhem-Leeuwarden daar anders over.
Het hof merkt ten eerste op dat de stelselwijziging niet in een incidenteel fiscaal voordeel resulteert. Daarna stelt het hof vast dat de stelselwijziging in overeenstemming is met het goedkoopmansgebruik. Hierbij is van belang dat het hof het omslagstelsel ziet als een aanvaardbaar financieringsstelsel. Onder dit stelsel passiveert men geen pensioenverplichting, zodat de fiscale waarderingsregel van pensioenverplichtingen niet geldt. Dat de bv geen rekenrente van 4% hanteert, vormt dus geen probleem. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van de bv gegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-11-2021 (gepubl. 03-12-2021)
Fout in verhuurovereenkomst, maar toch btw-aftrek
Een verhuurovereenkomst sluit langdurige verhuur niet uit, maar verder wijst alles erop dat de partijen alleen kortdurend willen verhuren. In zo’n geval is sprake van kortdurende verhuur en eventueel aftrek van voorbelasting.
Een bv exploiteert diverse onroerende zaken, waaronder een pand dat bij aankoop uit drie appartementen bestaat. De bv laat het pand in 2012 en 2013 verbouwen tot acht appartementen. Zij onderhandelt in 2013 met een ander bedrijf over de uitbesteding van de gemeubileerde verhuur van de appartementen. De bv verwacht een short-stay vergunning te krijgen. Dat houdt in dat het is toegestaan de appartementen gemeubileerd te verhuren voor hooguit zes maanden. Op 1 oktober 2013 ondertekenen de bv en het bedrijf een huurovereenkomst voor vijf jaar. De huur vindt volgens de bv belast plaats. Daarom wil zij voorbelasting aftrekken. Maar de Belastingdienst meent dat sprake is van btw-vrijgestelde verhuur. De bv krijgt daarom naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Zij stapt daarop naar de rechtbank.
Rechtbank Noord-Holland overweegt dat de partijen het erover eens zijn dat ook de verhuur aan een tussenpersoon die de appartementen voor eigen rekening doorverhuurt aan eindgebruikers btw-belast kan zijn. Maar dan moet sprake zijn van kortdurende verhuur. Op basis van de tekst van de huurovereenkomst is echter langere verhuur ook mogelijk. De bv beweert dat het hier een misslag betreft. De rechtbank is het met de bv eens dat de bedoeling tussen haar en het bedrijf duidelijk is geweest. Uit hun gesprekken over de vergunning blijkt dat zij hebben gestreefd naar kortdurende verhuur. Bovendien heeft de bv na het ondertekenen het bedrijf nadrukkelijk erop gewezen de appartementen conform de vergunningsvoorwaarden te verhuren. Het bedrijf heeft dat ook gedaan. Verder blijkt uit brieven van de bv aan de gemeente dat zij al voor de verbouwing van plan was om kortdurend te verhuren. De rechtbank verklaart het beroep van de bv gegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 23-11-2021