Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Onzekere waardedaling kan afschrijving beïnvloeden

In principe mag een ondernemer bij het afschrijven op een erfpachtrecht rekening houden redelijkerwijs te verwachte waardedalingen. Hij hoeft niet 100% zeker te zijn van die waardedalingen.

Een man verkoopt en levert in 1990 een aantal percelen landbouwgrond aan een levensverzekeringsmaatschappij. Deze verkoop vindt plaats onder voorbehoud van een recht van erfpacht. Volgens de akte van vestiging doet de eigenaar aan de erfpachter op de expiratiedatum van 30 november 2016, naar keuze van de eigenaar, een voorstel. Dit voorstel zal bestaan uit het opnieuw in erfpacht verkrijgen van de percelen of de verkrijging van die percelen in volle eigendom tegen 85% van de vrije waarde. In 1994 verkrijgt de zoon van de man dit recht van erfpacht inclusief alle bijkomende rechten en verplichtingen.
Onder voorbehoud van een tweede recht van erfpacht verkoopt de zoon enkele andere percelen landbouwgrond aan een andere levensverzekeringsmaatschappij. Bij het einde van de erfpachtperiode op 2 december 2038 heeft de erfpachter het recht om de percelen te kopen tegen een koopsom van 85% van de dan geldende vrije marktwaarde. Maar de erfpachter kan in plaats daarvan de eigenaar verzoeken om een voorstel te doen voor het heruitgeven in erfpacht. De zoon stelt te mogen afschrijven over het zogenoemde insteekbedrag. In deze zaak is het insteekbedrag het verschil tussen de waarde van de erfpachtrechten inclusief terugkooprecht bij het begin van de erfpachtperiode en de waarde van die rechten aan het einde van de erfpachtperiode bij gelijkblijvende grondwaarde. De inspecteur weigert de afschrijving over dit insteekbedrag. De zoon gaat daarop in beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden merkt op dat elk van de erfpachtrechten, inclusief het terugkooprecht, een afzonderlijk bedrijfsmiddel vormt. Men dient de waardeontwikkeling per bedrijfsmiddel, dat wil zeggen de rechten van erfpacht en van terugkoop, tezamen beschouwen. Het hof meent dat goedkoopmansgebruik het afschrijven op de gezamenlijke rechten, dat wil zeggen de erfpachtrechten met inbegrip van de terugkooprechten, verbiedt. De zoon maakt evenmin aannemelijk dat de waarde van de gezamenlijke rechten zal dalen. Of de waarde van landbouwgronden op enig moment dalende is, is volgens het hof niet doorslaggevend. De waarde van de landbouwgronden lijkt juist te zijn gestegen vanaf het moment van de verwerving.
Vervolgens gaat de zoon in cassatie. De Hoge Raad stelt voorop dat afschrijvingen zijn bedoeld om lasten als gevolg van het aanschaffen van bedrijfsmiddelen te spreiden over de jaren waarin het gebruik plaatsvindt. Het totaal af te schrijven bedrag omvat de kosten van aanschaf van het bedrijfsmiddel en de daarmee samenhangende investeringen minus de restwaarde. Goedkoopmansgebruik vereist niet dat de ondernemer bij de bepaling van de restwaarde rekening houdt met waarschijnlijke, maar nog niet zekere toekomstige waardestijgingen van het bedrijfsmiddel. Ondernemers hoeven evenmin de bepaalde restwaarde gedurende het gebruik van het bedrijfsmiddel aan te passen aan een waardestijging. Maar een aanpassing is wel nodig bij een aanmerkelijke verandering van die waarde, die redelijkerwijs als blijvend is te beschouwen. wie zich op een dergelijke aanpassing beroept, heeft de bewijslast.
De Hoge Raad stelt vast dat het hof heeft geoordeeld dat goedkoopmansgebruik niet toestaat af te schrijven over de bedragen die als insteek zijn opgeofferd voor de gezamenlijke rechten. Gaat het hof er daarbij van uit dat goedkoopmansgebruik niet toestaat over de waarde van de gezamenlijke rechten af te schrijven als niet zeker is dat die gezamenlijke rechten gedurende hun looptijd per saldo in waarde gaan dalen? In dat geval is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Mocht het hof wel zijn uitgegaan van een juiste rechtsopvatting, dan had het zijn oordeel nader moeten motiveren. De uitspraak van het hof kan dus niet in stand blijven. Hof Den Bosch krijgt de zaak doorverwezen.

Bron: Hoge Raad 14-10-2022 / Hof Arnhem-Leeuwarden 25-08-2020 (gepubl. 28-08-2020)

Handreiking ‘Bijtelling fiets van de zaak’ geüpdatet

Op het Forum Fiscaal Dienstverleners is een geactualiseerde handreiking ‘Bijtelling fiets van de zaak’ gepubliceerd.

Onderstaande informatie in de handreiking is nieuw:

Ter beschikking gestelde fiets In de volgende gevallen is sprake van een ter beschikking gestelde fiets:

Een werkgever stelt een fiets ter beschikking aan zijn werknemer en deze fiets blijft eigendom van de werkgever.

Een werkgever least een fiets van een leasemaatschappij en stelt deze ter beschikking aan zijn werknemer.

De werknemer least zelf een fiets en de werkgever vergoedt alle kosten.

Dienstreizen De bijtelling geldt niet als de werknemer de fiets alleen mag gebruiken voor dienstreizen. Gebruikt de werknemer de fiets voor woon-werkverkeer, dan is de bijtelling wel van toepassing.

Waarde privégebruik fiets Rijwiel en Automobiel Industrie (RAI) Vereniging heeft een database opgezet waarin u de consumentenprijs van een fiets inclusief omzetbelasting kunt raadplegen via www.bijtellingfietsvandezaak.nl.

Accessoires en fietsverzekering Accessoires bij de fiets die deel uitmaken van de consumentenadviesprijs en met de fiets ter beschikking worden gesteld, vallen onder de bijtelling. Ter beschikking staande accessoires die geen deel uitmaken van de consumentenadviesprijs moet de werkgever waarderen tegen het bedrag op de inkoopfactuur inclusief btw. Als de werkgever geen factuur heeft van de terbeschikkingstelling geldt de waarde in het economisch verkeer.
Een fietsverzekering, een extra slot, een steun voor de tas en reparatiekosten vormen intermediaire kosten en hebben geen invloed op de bijtelling.

Cafetariaregeling Een werkgever kan ook met de werknemer afspreken dat hij brutoloon uitruilt tegen een ter beschikking gestelde fiets. De werkgever mag ook dan de bijtelling aanwijzen als eindheffingsloon als aan de gebruikelijkheidseis wordt voldaan.

Betalingen aan derden Betalingen aan derden komen niet in mindering op de bijtelling, zoals de kosten van het thuis opladen van de accu van een elektrische fiets van de zaak. Maar een werkgever kan deze (intermediaire) kosten wel onbelast vergoeden aan de werknemer.

Overname fiets na afloop leaseperiode De waarde in het economische verkeer bij verkoop van de fiets aan de werknemer kan op een vast percentage van de aanschafwaarde worden gesteld. Op het moment van de verkoop, moet de werkgever de actuele waarde in het economisch verkeer vaststellen. Hierbij mag hij uitgaan van een waardevermindering van 20% op jaarbasis. Na verloop van vijf jaar is de restwaarde dan nihil.

Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners 18-10-2022

Bij tweede tekortkoming mag tweede informatiebeschikking

De inspecteur vernietigt een informatiebeschikking die hij heeft opgelegd omdat een ondernemer niet tijdig aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Als dezelfde ondernemer naderhand zijn administratieplicht verzaakt, kan de fiscus een tweede informatiebeschikking opleggen.

De Belastingdienst verzoekt een bv met een taxibedrijf om informatie. De bv wil deze informatie niet verstrekken. Daarom legt de inspecteur in mei 2013 aan de bv een informatiebeschikking op vanwege het verzaken van de informatieplicht. In 2015 vernietigt de fiscus deze beschikking omdat de bv inmiddels wel haar informatieplicht heeft vervuld. Maar in april 2015 geeft de Belastingdienst opnieuw een informatiebeschikking af, nu vanwege het niet voldoen aan de administratieplicht. De bv gaat in beroep, maar Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de fiscus een tweede informatiebeschikking mag afgeven. Vervolgens probeert de bv haar gelijk te halen bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad stelt dat de inspecteur niet bevoegd is om een volgende informatiebeschikking te geven met betrekking tot dezelfde tekortkoming waarvoor de eerdere informatiebeschikking is gegeven. Dat de inspecteur tweemaal informatie heeft gevraagd op grond van hetzelfde wetsartikel, wil niet zeggen dat het om dezelfde tekortkoming gaat. Dat zou bijvoorbeeld wel het geval zijn als de fiscus op grond van de verplichting tot inlichtingenverstrekking opnieuw om dezelfde informatie vraagt. In deze zaak is geen sprake van dezelfde tekortkoming. De vraag of is voldaan aan de informatieplicht staat namelijk los van de vraag of aan de administratieplicht is voldaan. De tweede informatiebeschikking is evenmin in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv ongegrond.

Bron: Hoge Raad 14-10-2022 en Hof Arnhem-Leeuwarden 09-02-2021 (gepubl. 12-02-2021)

Tickethandel is ROW

Het inkopen van tickets voor meerdaagse sportevenementen is geen speculatie als men de tickets doorgaans met winst verkoopt. Fiscaal gezien zal dan sprake zijn van resultaat uit overige werkzaamheden.

Een man koopt in de jaren 2016, 2017 en 2018 via verschillende websites tickets voor diverse evenementen, met name meerdaagse sportevenementen. Deze tickets biedt hij aan voor de verkoop via een online marktplaats voor tweedehandstickets voor live evenementen. De man geeft de opbrengsten uit deze verkopen niet op in zijn aangiftes inkomstenbelasting. De fiscus vindt dat onterecht. De Belastingdienst laat de man duidelijk weten het resultaat uit de ticketverkopen te zien als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Maar doordat twee verschillende medewerkers van de Belastingdienst langs elkaar heen werken, blijft de correctie met betrekking tot de ROW achterwege in de eerste navorderingsaanslagen over de desbetreffende periode. Pas in een tweede reeks navorderingsaanslagen zijn deze correcties wel opgenomen. Daarbij krijgt de man ook vergrijpboetes opgelegd. Hij is het daar allemaal niet mee eens en start een beroepsprocedure.
Voor Rechtbank Noord-Nederland beweert de man dat de ticketverkoop een vorm van speculatie is. Zijn activiteiten gaan in ieder geval niet verder dan normaal vermogensbeheer, aldus de man. De rechtbank gaat hierin niet mee. Het is duidelijk dat de man niet lukraak tickets koopt, maar dat hij specifiek tickets zoekt voor met name (meerdaagse) sportevenementen. Op basis van eigen ervaringen weet hij namelijk dat het risico op niet-verkoop van tickets daarbij klein is. Daarnaast geldt voor de handel in tickets voor evenementen in zijn algemeen dat de doorverkoopmarkt voor dergelijke tickets lucratief is, omdat de vraag het aanbod van tickets voor evenementen sterk overstijgt. De prijzen van tweedehandskaarten liggen vele malen hoger dan de prijzen van de oorspronkelijke tickets. De wetgever heeft zelfs overwogen deze handel aan banden te leggen, maar daarvan uiteindelijk afgezien. De tickethandel kwalificeert dan ook als een werkzaamheid.
Daarnaast stelt de man dat de inspecteur hem geen (tweede) navorderingsaanslag mocht opleggen vanwege het ontbreken van een nieuw feit. Ook de rechtbank constateert dat geen sprake is van een nieuw feit. Maar hier is wel sprake van een kenbare fout. De fiscus heeft immers heel duidelijk aangegeven dat een correctie met betrekking tot het ROW was te verwachten. De man heeft toen moeten beseffen dat de navorderingsaanslagen zonder deze correcties een fout bevatten. Ten slotte is de rechtbank het eens met het opleggen van de vergrijpboetes. Aanvankelijk is namelijk te weinig belasting geheven als gevolg van grove schuld van de man. De rechtbank verwerpt zijn stelling dat hij een pleitbaar standpunt heeft.

Bron: Rb. Noord-Nederland 16-09-2022 (gepubl. 07-10-2022)

Invoering btw-nultarief groente en fruit in 2024

Uit de beantwoording van Kamervragen blijkt dat voor toepassing van het btw-nultarief op groente en fruit het met name de vraag is wat voor deze btw-maatregel, die gezondheidsdoelstellingen nastreeft, een juridisch houdbaar onderscheid is tussen producten die wel en niet bij die gezondheidsdoelstellingen passen.

Aanleiding voor de Kamervragen is dat in een aantal EU-lidstaten al een laag tarief op verse groente en fruit wordt toegepast. Dat zou dus volgens de Kamerleden in Nederland ook mogelijk moeten zijn. In een eerdere brief heeft het kabinet al aangegeven zorgvuldig onderzoek te willen doen naar een btw-nultarief op groente en fruit. Voor een werkbare uitvoering die twijfelgevallen en geschillen minimaliseert is het noodzakelijk dat het voor de Belastingdienst, maar zeker ook voor ondernemers, zo duidelijk mogelijk is waar de grens voor toepassing van een btw-nultarief op groente en fruit ligt.
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de afbakeningsmogelijkheden voor groente en fruit binnen de btw, waarbij verschillende aspecten tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de toepassing van verlaagde btw-tarieven op (bepaalde soorten) groente en fruit in Italië, Letland en Spanje.
De resultaten van dit onderzoek en de conclusies die daaraan worden verbonden zullen naar verwachting begin 2023 worden opgeleverd. De snelste mogelijkheid om via de gebruikelijke begrotings- en besluitvormingsprocessen zorgvuldig een wetgevingstraject te doorlopen is met inwerkingtreding per 1 januari 2024.
Volgens staatssecretaris Van Rij is het invoeren van een btw-nultarief voor de uitvoering een majeure opdracht. Het onderzoek ziet niet zozeer op de vraag wat groenten en fruit zijn. De vraag is met name wat voor deze btw-maatregel, die gezondheidsdoelstellingen nastreeft, een juridisch houdbaar onderscheid is tussen producten die wel en niet bij die gezondheidsdoelstellingen horen. Uiteraard zijn daarnaast ook de uitvoering, het budgettaire belang, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van groot belang.

Bron: MvF en Min. VWS 12-10-2022

Zonder belaste partneralimentatie geen aftrek advocaatkosten

Advocaatkosten kunnen aftrekbare kosten zijn. De kosten moeten dan zijn gemaakt ter verwerving, inning of behoud van bijvoorbeeld belaste partneralimentatie. Als echter zonder succes wordt geprocedeerd om partneralimentatie te krijgen, zijn de daarmee gemoeid gaande advocaatkosten niet aftrekbaar.

In 2016 wordt een huwelijk door echtscheiding ontbonden. In het echtscheidingsconvenant staat dat wordt afgezien van partneralimentatie, omdat beide partners zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Toch wil de vrouw partneralimentatie en start een vergeefs een rechtszaak om partneralimentatie te krijgen. Voor de rechtsbijstand brengt een advocaat € 4.000 in rekening aan de vrouw. In de aangifte IB/PVV 2018 brengt de vrouw de advocaatkosten op haar inkomen in aftrek. Bij Hof Den Haag is in geschil of de advocaatkosten, al dan niet op basis van het vertrouwensbeginsel, aftrekbaar zijn.
Aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen zijn alleen de daarop drukkende kosten als die kosten zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. Voor aftrek van de kosten moet er wel een bron van inkomen zijn. Ontvangen partneralimentatie is bron van inkomen, want dat is een periodieke uitkering en behoort tot het belastbaar inkomen. De kosten tot verwerving, inning en behoud zijn daarom aftrekbaar. Niet in geschil is echter dat nooit partneralimentatie is ontvangen. Er is geen bron van inkomen en de advocaatkosten zijn daarom niet aftrekbaar.
De vrouw stelt ook nog dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. In gesprekken met medewerkers van de Belastingtelefoon of de Belastingdienst is volgens de vrouw aan de haar meegedeeld dat advocaatkosten voor het verkrijgen van partneralimentatie aftrekbaar zijn. Het is niet duidelijk met wie de vrouw heeft gesproken. Zeker is niet aannemelijk geworden dat de vrouw heeft gesproken met de aanslagregelaar of bezwaarbehandelaar. Er is geen sprake van een toezegging waaraan de vrouw het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de advocaatkosten zonder belaste partneralimentatie toch aftrekbaar zijn. Het hof verwerpt daarom ook het beroep op het vertrouwensbeginsel.

Bron: Hof Den Haag 16-08-2022 (gepubliceerd 06-10-2022)

Eisen dat inspecteur op kantoor komt? Geen PKV!

Als een beroepsprocedure alleen plaatsvindt als gevolg van de houding van de belastingplichtige, heeft hij geen recht op een proceskostenvergoeding. Bijvoorbeeld als de belastingplichtige alleen toestaat dat de inspecteur stukken op zijn eigen kantoor inziet.

In de jaren 2015 en 2016 verricht een man werkzaamheden in het kader van een huismeesterservice. Daarom geeft hij in zijn aangiftes IB/PVV over die jaren resultaten uit overige werkzaamheden op. De inspecteur vindt in eerste instantie dat de man zijn resultaten op te lage bedragen heeft opgenomen. In een beroepsprocedure is hij echter alsnog bereid de man voor 2016 het voordeel van de twijfel te geven. Normaal gesproken zou dat de man een proceskostenvergoeding opleveren. Maar in de bezwaarfase heeft de man geweigerd zijn boekingsstukken te overleggen. Zijn standpunt is dat de inspecteur maar naar zijn kantoor moet komen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat deze eis niet redelijk is. De beroepsprocedure heeft dus alleen vanwege de houding van de man plaatsgevonden. In dat geval blijft een proceskostenvergoeding achterwege.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-09-2022 (gepubl. 07-10-2022)

Wettelijk minimumloon per 1 januari 2023

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het besluit tot vaststelling van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 gepubliceerd. Het minimumloon wordt met 8,05% verhoogd en vervolgens zoals gebruikelijk halfjaarlijks geïndexeerd.

Het wettelijk minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder bij een volledig dienstverband bedraagt per 1 januari 2023:

per maand: € 1.934,40;

per week: € 446,40;

per dag: € 89,28.

Minimumjeugdlonen

De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen per 1 januari 2023 zijn:

Leeftijd

Staffeling

Per maand

Per week

Per dag

20 jaar

80%

€ 1.547,50

€ 357,10

€ 71,42

19 jaar

60%

€ 1.160,65

€ 267,85

€ 53,57

18 jaar

50%

€ 967,20

€ 223,20

€ 44,64

17 jaar

39,5%

€ 764,10

€ 176,35

€ 35,27

16 jaar

34,5%

€ 667,35

€ 154,00

€ 30,80

15 jaar

30%

€ 580,30

€ 133,90

€ 26,78

Voor bbl-leerlingen in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden de bovenstaande bedragen. Voor leerlingen in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar zijn de staffels en hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen echter als volgt:

Leeftijd

Staffelingspercentage

Per maand

Per week

Per dag

20 jaar

61,50%

€ 1.189,65

€ 274,55

€ 54,91

19 jaar

52,50%

€ 1.015,55

€ 234,35

€ 46,87

18 jaar

45,50%

€ 880,15

€ 203,10

€ 40,62

Minimumloon per uur

Een landelijk wettelijk minimumuurloon kent de wet niet. Het uurloon kan per sector verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in de desbetreffende sector is afgesproken voor een volledige dienstbetrekking. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 dan wel 40 uur per week.

Bruto minimumloon per uur per 1 januari 2023 bij een normale arbeidsduur voor een fulltime dienstverband van:

Leeftijd

36 uur per week

38 uur per week

40 uur per week

21 jaar en ouder

€ 12,40

€ 11,75

€ 11,16

20 jaar

€ 9,92

€ 9,40

€ 8,93

19 jaar

€ 7,45

€ 7,05

€ 6,70

18 jaar

€ 6,20

€ 5,88

€ 5,58

17 jaar

€ 4,90

€ 4,65

€ 4,41

16 jaar

€ 4,28

€ 4,06

€ 3,85

15 jaar

€ 3,72

€ 3,53

€ 3,35

Voor werknemers van 18 tot en met 20 jaar die een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan in verband met een bbl bedraagt het bruto minimumloon per uur per 1 januari 2023 bij een normale arbeidsduur voor een fulltime dienstverband van:

Leeftijd

36 uur per week

38 uur per week

40 uur per week

20 jaar

€ 7,63

€ 7,23

€ 6,87

19 jaar

€ 6,51

€ 6,17

€ 5,86

18 jaar

€ 5,65

€ 5,35

€ 5,08

Bron: Min SZW 03-10-2022 – Besluit van 3 oktober 2022 tot vaststelling van het wettelijk minimumloon met ingang van 1 januari 2023 vanwege een bijzondere verhoging van 8,05% en de halfjaarlijkse indexatie en tot wijziging van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers teneinde de inkomensondersteuning te verlagen (Stb. 2022, 381)

Demonstratieprojecten energie- en klimaatinnovatie

Het budget voor de subsidie Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) is vanwege grote belangstelling met € 16 miljoen verhoogd naar € 74,6 miljoen. Verder is de openstelling verlengd tot 10 januari 2023. Hierdoor krijgen meer ondernemers de kans om een goed projectvoorstel te doen.

De regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) is voor ondernemers die helpen om de CO2-emissies tegen lage kosten te verminderen in Nederland in 2030. Het gaat hierbij om pilot- en demonstratieprojecten met de thema’s:

energie-efficiëntie;

hernieuwbare energieproductie met ruimtelijke inpassing;

flexibilisering van het energiesysteem;

lokale infrastructuur, circulaire economie;

CC(U)S (Carbon Capture, Utilisation and Storage);

of andere CO2-reducerende maatregelen.

Met de DEI+ wordt bijgedragen aan de CO2-doelstellingen uit het Klimaatakkoord. Ook wordt de Nederlandse concurrentiekracht versterkt. Daarmee wordt voor meer werkgelegenheid en welvaart gezorgd.

Pilot- en demonstratieprojecten In een pilotproject test en verbetert de ondernemer een nieuwe techniek in een proefopstelling die de praktijk kenmerkt. In een demonstratieproject investeert de ondernemer in een productie-installatie die ook na het einde van het subsidieproject in gebruik blijft. Er kan ook subsidie worden aangevraagd voor een pilot- of demonstratieproject als de innovatieve dienst een belangrijke bijdrage levert aan de energietransitie (de overgang van fossiele brandstoffen naar duurzaam opgewekte energie), en de ontwikkeling ervan technisch uitdagend is. Als men investeert in hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie, zonne-energie en geothermische energie. Of als men op grote schaal nieuwe producten of materialen maakt uit afval. De projecten moeten innovatief zijn. Bij pilotprojecten wordt daarvoor gekeken naar de internationale stand van onderzoek en techniek. Voor demonstratieprojecten geldt dat er maximaal twee keer eerder subsidie mag zijn gegeven voor een zelfde soort installatie uit de Topsector Energie-regelingen.
Het bedrag van de binnengekomen aanvragen is nu al hoger dan het verhoogde budget. Blijf vooral aanvragen, want RVO keurt niet alle aanvragen goed. Hierdoor komt weer budget vrij.

Internationaal samenwerken Ziet men als de ondernemer kans om de ontwikkeling van de innovatie te versnellen door internationaal samen te werken? Of wilt men een innovatie op locatie demonstreren samen met buitenlandse partners? Dan is het CETPartnership misschien interessant. Deze subsidie kan ook via de DEI+-regeling worden aangevraagd.

Bron: RVO 04-10-2022, https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/dei

Internetconsultatie modernisering personenvennootschappen

Het wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen is opnieuw ter consultatie voorgelegd. Het voorstel is aangevuld met de belangrijkste fiscale maatregelen, de regels voor omzetting van personenvennootschappen in rechtspersonen en vice versa, overgangsrecht en enkele andere invoeringsregels.

Al twee keer eerder werd een wetsvoorstel Personenvennootschappen ingediend om de regeling voor de maatschap en de andere personenvennootschappen (verspreid over twee wetboeken) in een regeling onder te brengen. In 2019 is een aangepast voorstel ter consultatie voorgelegd. Mede op basis van de reacties op deze consultatie en na raadpleging van diverse organisaties is een nieuw voorstel ter consultatie voorgelegd. Het wetsvoorstel wil een duidelijke en eenvoudige regeling bieden met daarbij passende waarborgen, voor zowel de vennoten zelf als de schuldeisers van de vennootschap. Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel is het voorstel op een aantal punten gewijzigd.

Aansprakelijkheid Ten aanzien van de aansprakelijkheid zijn er geen wijzigingen aangebracht. Er zijn voldoende mogelijkheden om aansprakelijkheid te beperken. De regeling bevat bijvoorbeeld de mogelijkheid van beperking van aansprakelijkheid bij opdrachten. Het overgangsrecht dat in de invoeringswet is opgenomen bevat voorzieningen om de overgang van het oude naar het nieuwe regime soepel te laten verlopen.
Er komt ook geen personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid (vergelijkbaar met een LLP), omdat niet duidelijk is dat hier een grote maatschappelijke behoefte bestaat.

Rechtspersoonlijkheid Volgens het voorontwerp werd bij het aangaan van de vennootschapsovereenkomst direct rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap verbonden. Er is in verschillende reacties en ook in de mkb-toets aandacht gevraagd voor de gevolgen van deze keuze in het voorontwerp. Naar aanleiding van de consultatie is een andere keuze gemaakt. In dit voorstel is rechtspersoonlijkheid gekoppeld aan het naar buiten toe treden onder een gemeenschappelijke naam, zodat voor derden duidelijker is dat er een aparte entiteit als zodanig optreedt. Daarnaast zijn vennoten verplicht de openbare personenvennootschap in het Handelsregister in te schrijven. In de toelichting is verduidelijkt dat het hier om een specifieke van Boek 2 (bv/nv) afwijkende rechtspersoonlijkheid gaat, met een eigen invulling en karakter.

Stille en openbare personenvennootschap Het oorspronkelijke voorontwerp gaf een regeling die zag op een personenvennootschap die zowel openbaar als stil kon zijn. De regeling is heroverwogen en er is een onderscheid aangebracht tussen een openbare personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid en een stille personenvennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maar met een afgescheiden vermogen, in de vorm van een bijzondere gemeenschap. Tenzij de vennoten iets anders geregeld hebben, moeten zij instemmen met elkaars handelingen voor rekening van de vennootschap.

Fusie/omzetting/splitsing en fiscale maatregelen Op verzoek is het voorstel is aangevuld met de belangrijkste fiscale maatregelen, de regels voor omzetting van personenvennootschappen in rechtspersonen en vice versa, overgangsrecht en enkele andere invoeringsregels. Deze regels zijn in de (concept-)Invoeringswet opgenomen. De regels voor fusie en splitsing worden in een latere tranche meegenomen. Bij het ontwerpen voor de regels voor fusie en splitsing zullen de voorstellen van de werkgroep worden betrokken.

Commanditaire vennoot De commanditaire vennoot wordt aansprakelijk wanneer deze de CV heeft bestuurd als ware een gewone vennoot en de CV hierdoor failliet is gegaan. Daarnaast zijn de mogelijkheden om als commanditair vennoot te besturen iets ingeperkt. Het is redelijk om de commanditair vennoot, die bijdraagt door geld of een andere inbreng ter beschikking te stellen, enige mate van zeggenschap te geven. Deze zeggenschap zal normaliter niet gelijk staan aan de mate van zeggenschap die aan een gewone vennoot wordt toegekend.

Overgang algemene titel bij één overblijvende vennoot In de consultatiereacties en de literatuur zijn verschillende suggesties gedaan ten aanzien van het regime van de overgang onder algemene titel bij één overblijvende vennoot. Deze voorstellen zijn overgenomen. Wanneer een personenvennootschap wordt ontbonden als gevolg van het uittreden van de voorlaatste vennoot, zijn er drie mogelijkheden. De personenvennootschap kan tijdelijk worden voortgezet door de overgebleven vennoot, de personenvennootschap kan worden ontbonden onder voortzetting van de activiteiten door de enig overgebleven vennoot of er kan worden voortgegaan met de vereffening. Bij deze laatste optie is toegevoegd dat de zakelijke schuldeisers verhaalsvoorrang blijven houden op de voormalige goederen van de vennootschap wanneer deze zijn overgegaan naar het privévermogen van de overgebleven vennoot. Bovendien kunnen schuldeisers verzet aantekenen tegen de overgang en aanvullende waarborgen eisen voor voldoening van hun schulden.

Er kan tot 10 februari 2023 worden gereageerd.

Bron: Min. J&V en MvF 10-10-2022, https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringpv2