Hersenschudding is geldig excuus voor te laat bezwaar
In geval van overmacht is een beroep tegen de afwijzing van een te laat bezwaarschrift in principe toch ontvankelijk. Een situatie van overmacht doet zich bijvoorbeeld voor als de gemachtigde van een belanghebbende een hersenschudding oploopt en vervolgens strikte rust moet houden.
Een VOF gaat in bezwaar en beroep met betrekking tot een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). Voordat haar gemachtigde het bezwaarschrift kan versturen, loopt hij bij een fietsongeval een hersenschudding op. Op voorschrift van zijn dokter moet hij strikte rust houden. Daarom moet de gemachtigde zijn werkzaamheden tijdelijk staken. Dit heeft weer als gevolg dat de minister van Economische Zaken en Klimaat het bezwaarschrift pas na het einde van de bezwaartermijn ontvangt. Strikt genomen is de VOF dus te laat en is het beroep niet-ontvankelijk.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt echter dat deze termijnoverschrijding niet is te wijten aan de gemachtigde van de VOF. De termijnoverschrijding is immers het gevolg van de opgelopen hersenschudding. Omdat de gemachtigde een eenmanszaak dreef, heeft hij de werkzaamheden niet kunnen delegeren aan een ander. Aangezien de termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet de minister alsnog het bezwaarschrift inhoudelijk behandelen.
Bron: CBb 26-02-2021
Vast minimum gebruikelijk loon is absoluut bedrag
De fiscus hoeft bij het bepalen van het gebruikelijk loon het normbedrag in principe niet naar tijdsgelang toe te passen. Zelfs als de dga maar een paar maanden voor zijn bv werkt, kan hij toch het volle normbedrag aan gebruikelijk loon genieten.
Een man krijgt twee navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd. Een van deze navorderingsaanslagen ziet mede op het gebruikelijk loon dat hij geniet voor de werkzaamheden voor zijn bv. De man tekent onder andere beroep aan tegen deze navorderingsaanslag. Voor Rechtbank Noord-Holland wijst hij erop niet meer dan vier maanden voor zijn bv te hebben gewerkt. Toch stelt de Belastingdienst het gebruikelijk loon op het volledige normbedrag van € 44.000 (bedrag 2015, bedrag 2021: € 47.000). Volgens de rechtbank heeft de inspecteur daarmee correct gehandeld. Dat de dga slechts vier maanden heeft gewerkt, betekent niet dat men maar een derde van het normbedrag dient te hanteren. Daarnaast maakt de dga niet aannemelijk dat voor zijn project van vier maanden een lager loon dan € 44.000 gebruikelijk zou zijn voor niet-ab-situaties.
Bron: Rb. Noord-Holland 19-02-2021 (gepubl. 22-03-2021)
Rittenregistratie moet werkelijk gereden kilometers tonen
Als een werknemer een rittenregistratie overlegt, dient deze inzicht te geven in de werkelijk gereden kilometers. Geeft hij standaardkilometers op, dan schaadt hij daarmee de geloofwaardigheid van de rittenregistratie, aldus Rechtbank Noord-Nederland.
Een bedrijf stelt zijn werknemer zowel in 2017 als in 2018 een auto van de zaak ter beschikking. Overigens gaat het in 2018 om een ander exemplaar dan in 2017. De werknemer vraagt in 2017 een Verklaring geen privégebruik auto aan bij de Belastingdienst. In 2018 moet hij van de inspecteur een vragenformulier Geen privégebruik auto invullen. Bij het terugsturen van het ingevulde formulier overlegt de man een rittenregistratie. In deze rittenregistratie gaat hij voor veel voorkomende ritten uit van een standaardaantal kilometers. De Belastingdienst vindt dat niet realistisch en verwerpt de rittenregistratie. De inspecteur legt vervolgens de werknemer naheffingsaanslagen loonheffingen op.
De man gaat in beroep gaat maar ook de rechtbank vindt dat de rittenregistratie te veel onnauwkeurigheden bevat. Daarbij speelt een rol dat de werknemer verklaart dat hij in het begin niet wist welke gegevens bij te houden. Daarom heeft hij de registratie achteraf gereconstrueerd. Ook heeft hij voor veel voorkomende ritten steeds een gelijk aantal kilometers opgegeven. Maar hij geeft ook toe dat de verkeerssituatie niet altijd gelijk is. Deze omstandigheden maken zijn rittenregistratie onbetrouwbaar. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Duidelijkheid over startersvrijstelling en 2%-tarief OVB
De Belastingdienst heeft een vragen en antwoorden document samengesteld waarin meer duidelijkheid wordt gegeven over de startersvrijstelling en 2%-tarief in de overdrachtsbelasting. Daaruit blijkt hoe de Belastingdienst omgaat met voortgezette bewoning door de verkoper na overdracht van de woning en de mogelijke consequenties voor de startersvrijstelling.
Sinds januari geldt voor starters op de woningmarkt (ouder dan 18 maar jonger dan 35 jaar) dat ze bij de aankoop van hun (eerste) woning gebruik kunnen maken van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Zij hoeven niet het gebruikelijke tarief van 2% over de koopsom te betalen. Voor huizen duurder dan € 400.000 eindigt die vrijstelling na 31 maart 2021. Om toch te kunnen profiteren van gunstige belastingregels die tot het einde van deze maand gelden, halen veel kopers de transactie naar voren. Maar de daadwerkelijke overdracht is vaak veel later.
Het was onduidelijk hoe en of de Belastingdienst zou optreden tegen deze uitgestelde overdracht. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat als de verkoper de woning nog voor een korte periode van een maand zelf bewoont, de koper nog steeds een beroep op de startersvrijstelling kan doen. De koper moet dan onmiddellijk na afloop van die maand de feitelijke beschikking krijgen over de woning en de woning vervolgens als hoofdverblijf gaan gebruiken. Als de voortgezette bewoning door de verkoper langer duurt dan een maand wordt geen zekerheid vooraf gegeven over de fiscale gevolgen.
Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners 23-03-2021
Ondanks foutje in loonaangifte toch recht op NOW-2
Een werkgever die een foutje maakt in de aangifte loonheffingen heeft volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant toch recht op de subsidie op grond van de tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). Voorwaarde is dan wel dat de polisadministratie de juiste gegevens moet bevatten.
Een werkgever heeft op 6 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de NOW-2. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wees deze aanvraag, bij monde van het UWV, af. Volgens de minister had de werkgever de vereiste loonaangifte niet tijdig en correct ingediend. Het loon was namelijk opgegeven als bijzonder loon. Eerder in de aangifte waren de werknemers per abuis aangemerkt als niet-verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
De rechtbank merkt echter op dat de minister bij de toets of sprake is van SV-loon de polisadministratie moet volgen. De gegevens in de polisadministratie kloppen in deze zaak wel. Uit overige gegevens blijkt ook dat de werkgever in zijn loonaangifte een verkeerd kruisje heeft gezet. In de loonaangiftes van voorgaande jaren blijkt eveneens dat sprake is van SV-loon. De rechtbank oordeelt daarom dat de werkgever recht heeft op de NOW-2 subsidie.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-03-2021
Onredelijke inspecteur moet flink betalen
Als de inspecteur in verre mate onredelijk heeft gehandeld, heeft de procederende belastingplichtige recht op integrale vergoeding van de proceskosten.
Een man verricht als daghandelaar in aandelen activiteiten in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met een bv. Naast de daghandelaar zijn er nog diverse andere belastingplichtigen die in dezelfde omstandigheden verkeren. De Belastingdienst heeft eerder het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden niet in box 1 maar in box 3 zijn belast. Eind 2017 wil de Belastingdienst voornoemd standpunt per 1 januari 2018 herzien. De daghandelaar en de andere belastingplichtigen willen echter van de rechter weten of de werkzaamheden al dan niet in box 3 belast zijn. Daarom spreken de daghandelaar en de inspecteur af dat de man verzoekt om een voorlopige aanslag 2018. De inspecteur verklaart vervolgens de bezwaren hiertegen ongegrond, zodat de daghandelaar een proefprocedure bij de rechtbank kan starten. De uitkomst hiervan geldt dan ook voor de andere belastingplichtigen. Tegen de afspraken in, verklaart de inspecteur, na in gebreke te zijn gesteld, het bezwaar gegrond. Dit betekent dat de daghandelaar zijn standpunt niet meer kan voorleggen aan de rechter.
Bij Rechtbank Noord-Holland is het de vraag of de daghandelaar recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. De rechtbank is van mening dat als de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld voor afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit aanleiding kan bestaan.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig en onredelijk heeft gehandeld door de bezwaren van de daghandelaar tegen de afspraken in, gegrond te verklaren. Het materiële geschilpunt is daardoor onttrokken aan rechterlijke toetsing. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van de inspecteur dat geen afspraken zijn gemaakt ver gezocht is. De rechtbank verwerpt ook het standpunt van de inspecteur dat de ingebrekestelling dwong uitspraak te doen. De inspecteur heeft voldoende informatie voor een beoordeling van de juistheid van de voorlopige aanslagen gehad. In de (proef)procedure zou bovendien voldoende gelegenheid zijn geweest de feitelijke discussie af te ronden. De rechtbank denkt dat de ingebrekestelling bij de inspecteur irritatie heeft opgewekt. Die irritatie is de reden geweest de proefprocedure te torpederen door de voorlopige aanslagen te vernietigen. De rechtbank rekent het de inspecteur bovendien aan geen contact met de daghandelaar te hebben gezocht voordat hij de voorlopige aanslagen vernietigde.
De daghandelaar krijgt vanwege de onredelijke houding van de inspecteur tijdens de bezwaarfase € 15.000 proceskostenvergoeding. In de beroepsfase is geen sprake geweest van onredelijk handelen door de inspecteur. De rechtbank kent de daghandelaar daarvoor dan ook alleen maar de forfaitaire vergoeding toe.
Bron: Rb. Noord-Holland 08-03-2021
Verschil afgedragen btw en balanspost leidt tot naheffing
De inspecteur kan de ingediende aangiften omzetbelasting vergelijken met de verschuldigde omzetbelasting op de balans per 31 december van een jaar. Als dan blijkt dat er meer is aangegeven dan is afgedragen kan hij een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opleggen.
Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen van onroerendgoedprojecten. Op de balans per 31 december 2012 staat een passiefpost kortlopende btw-schulden van € 335.420. Volgens de administratie van de bv moet zij echter nog € 397.880 aan omzetbelasting betalen. De Belastingdienst constateert een groot verschil en stelt een boekenonderzoek in. Het boekenonderzoek leidt tot een naheffingsaanslag omzetbelasting.
De bv is het niet eens met de naheffingsaanslag en de boete en vecht deze bij Rechtbank Noord-Nederland aan. De rechtbank oordeelt echter dat de bv niet heeft aangetoond dat de balanspost omzetbelasting op de 31 december 2012 (gedeeltelijk) betrekking heeft op 2011 of eerdere jaren. Aan het feit dat de balanspost per 31 december 2011 hoger is dan de post per 31 december 2012 komt geen betekenis toe. Ook aan het overzicht van de door de accountant gemaakte correctieboekingen voor het bepalen van de balanspost omzetbelasting per 31 december 2012 komt geen betekenis toe. De rechtbank oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd.
De rechtbank geeft ten overvloede nog enkele oordelen over in de administratie berekende btw-bedragen. Hierin is een factuur zonder btw aangetroffen, waarvoor wel vooraftrek is geclaimd. Er zijn creditboekingen gemaakt, zonder dat creditfacturen zijn uitgereikt en de bv heeft meer omzetbelasting over 2012 aangegeven dan afgedragen. Omdat de redelijke termijn voor afdoening van boetezaken in eerste aanleg met meer dan twee jaar is overschreden, vermindert de rechtbank de verzuimboete nog wel met 20%.
Bron: Rb. Noord-Nederland 12-02-2021
Omzetten onderneming en het LKV
Het omzetten van een eenmanszaak in vennootschap onder firma is aanleiding om geen tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer te verlenen. Er is dan sprake van een andere inhoudingsplichtige.
Een ondernemer brengt zijn eenmanszaak in mei 2018 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 in in een vennootschap onder firma (VOF). Er is geen VOF-overeenkomst opgemaakt. De naam en de activiteiten van de onderneming wijzigen niet. De ondernemer was in zijn eenmanszaak inhoudingsplichtig voor de loonheffing. De VOF heeft per 1 mei 2018 een ander loonheffingsnummer. Op 1 maart 2018 is bij de eenmanszaak een werkneemster in dienst getreden die onder de doelgroep oudere werknemers valt. Deze werkneemster ontving tot 1 maart 2018 een WW-uitkering. Zij heeft bij het UWV een doelgroepverklaring (DGV) oudere werknemer aangevraagd. Deze DGV is op 26 april 2018 door UWV afgegeven op naam van de eenmanszaak. De VOF heeft vanaf 1 mei 2018 tot en met 31 december 2018 loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer in de aangiften loonheffing geclaimd. In de voorlopige berekening en de beschikking Wtl over 2018 is het bedrag aan LKV echter op nihil gesteld. Reden voor de VOF om in beroep te gaan.
Op basis van de wet komt een werkgever in aanmerking voor de tegemoetkoming LKV voor een oudere werknemer als de werknemer in de maand voorafgaande aan de aanvang van de dienstbetrekking een uitkering ontving; de werknemer op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder is; de werknemer niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest én er sprake is van een aan de werkgever verstrekte geldige DGV. Buiten kijf staat dat op het moment van afgifte van de DGV aan de eerste drie voorwaarden werd voldaan. Struikelblok is de voorwaarde dat aan de werkgever een geldige DGV is verstrekt. De eenmanszaak is immers omgezet in een VOF en heeft een ander loonheffingsnummer. Rechtbank Gelderland is van mening dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om voor de begripsomschrijving ‘werkgever’, in de Wtl, aan te sluiten bij de wettelijke term ‘inhoudingsplichtige’. Omdat vóór de omzetting van de eenmanszaak sprake is van een andere inhoudingsplichtige dan na de omzetting, wordt na de omzetting niet (langer) voldaan aan de laatste van de in de Wtl gestelde vier voorwaarden om in aanmerking te komen voor het LKV. De tekst van de Wtl is duidelijk en laat geen ruimte voor een andere uitleg. Een beroep op het vertrouwensbeginsel van de VOF slaagt niet.
Bron: Rb. Gelderland 08-03-2021
Fiscus vergeet aangifte te blokkeren: kenbare fout
Blijkt uit een boekenonderzoek dat een ingediende aangifte inkomstenbelasting niet correct is? Maar verzuimt een belastingmedewerker deze aangifte te blokkeren? Dan is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden in beginsel sprake van een kenbare fout. Het gevolg is dat de inspecteur dan toch een navorderingsaanslag mag opleggen.
Een vrouw begint in 2015 een eenmanszaak. Zij exploiteert huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten en houdt zich bezig met dagbesteding voor jongeren. Zij ontvangt in 2015 € 394.812 van de SVB. Het betreft persoonsgebonden budgetten op naam van zeventien personen. De vrouw houdt geen administratie bij van deze activiteiten. Zij dient evenmin een aangifte loonheffingen in. De vrouw geeft in haar aangifte 2015 aanvankelijk alleen inkomen van het UWV op. Pas in een herziene aangifte geeft de vrouw nog een inkomen uit overige werkzaamheden à € 25.500.
In verband met deze herziene aangifte legt de inspecteur de vrouw een navorderingsaanslag op. Zij tekent geen bezwaar aan tegen deze aanslag. Rond die tijd ontvangt de Belastingdienst ook inlichtingen van een bank met betrekking tot de vrouw. Uiteindelijk constateerde de fiscus dat de vrouw meer inkomstenbelasting moet betalen. Zij krijgt daarom een tweede navorderingsaanslag opgelegd. Nu gaat de vrouw wel in bezwaar en beroep.
Een van de geschilpunten is of de inspecteur überhaupt een tweede navorderingsaanslag mag opleggen. Hij stelt dat hier sprake is van een kenbare fout. De behandelend ambtenaar heeft namelijk verzuimd om een lopend boekenonderzoek in het systeem te boeken. Ook dat is in de ogen van het hof een kenbare fout. Een ander punt is dat de te weinig geheven belasting minstens 30% van de te heffen inkomstenbelasting bedraagt. Daarom mag de fiscus de onderneemster een navorderingsaanslag opleggen. Het hof past overigens nog wel wat correcties toe.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-02-2021
Aan ex-partner betaalde schommelende bedragen aftrekbaar
Voor duurzaam gescheiden partners blijft een juridisch afdwingbare zorgverplichting bestaan. Daarom zijn de door de rechter in een voorlopige voorziening genoemde onderhoudsbijdragen aan de ex-partner aftrekbaar. Dit is ook het geval als partijen naderhand overeenkomen dat de man vanwege zijn lage inkomens slechts hoeft te betalen voor zover hij dat kan.
Een echtpaar is vanaf 2006 duurzaam gescheiden gaan leven, nadat zij eerder waren gehuwd. In 2015 treft de rechtbank een voorlopige voorziening. Hierin staat dat de man aan zijn ex-vrouw maandelijks € 2.000 moet betalen. Op 21 oktober 2016 heeft de inschrijving van de echtscheiding in het bevolkingsregister plaatsgevonden. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man geen alimentatie hoeft te betalen. De man heeft in 2015 en 2016 onderhoudsbijdragen betaald zijn ex-vrouw.
Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de door de man aan zijn ex-vrouw betaalde bedragen aftrekbaar zijn. De rechtbank is van mening dat voor ex-partners een juridisch afdwingbare zorgverplichting blijft bestaan, ook nadat zij duurzaam gescheiden zijn gaan leven. De man heeft onweersproken verklaard dat hij en zijn ex-partner al sinds jaar en dag gescheiden hebben geleefd. Zij hebben daarom het plan opgevat om definitief uit elkaar te gaan. De rechter heeft in een voorlopige voorziening bepaald dat de man aan zijn ex-vrouw een onderhoudsbijdrage moet voldoen. Het inkomen van de man schommelt echter nogal. Daarom is zijn draagkracht in 2015 en 2016 niet toereikend om het bedrag van € 2.000 maandelijks te betalen. Hij en zijn ex-vrouw zijn om die reden, in afwijking van de voorlopige voorziening, overeengekomen dat de man geringere bedragen aan zijn ex-vrouw betaalde. Volgens de rechtbank is hieruit gebleken dat er daadwerkelijk een overeenkomst heeft bestaan, ook al is die niet schriftelijk vastgelegd. Een overeenkomst hoeft namelijk niet schriftelijk te zijn vastgelegd.
De rechtbank oordeelt voorts dat alle in 2015 gedane betalingen op grond van het bovenstaande kwalificeren als periodieke uitkeringen voortvloeiende uit het familierecht. Gedurende 2015 leefden partijen immers al duurzaam gescheiden. Voor 2016 moet een onderscheid worden gemaakt. Ook de betalingen in 2016 zijn aftrekbaar, echter met uitzondering van de betalingen in 2016 die zijn gedaan na de inschrijving van de echtscheiding in de openbare registers. Die betalingen zijn niet meer aftrekbaar, omdat in het convenant was overeengekomen dat geen alimentatie hoefde te worden betaald.
Bron: Rb. Noord-Holland 05-03-2021