Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Te late rechtsgeldige bekendmaking aanslag is fataal

Volgens Rechtbank Noord-Nederland is er geen wettelijke verplichting voor burgers om bij verhuizing of wijziging van het toezendadres de Belastingdienst hiervan op de hoogte te stellen. De Belastingdienst kan immers een aanslag ook op een andere geschikte wijze bekendmaken.

Op 28 juni 2013 vertrekt een man naar Spanje. Op 4 januari 2017 komt de man, na een aantal jaar in Spanje te hebben gewoond, weer in Nederland wonen. De Belastingdienst heeft met dagtekening 2 april 2014 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011 vastgesteld. De Belastingdienst heeft de aanslag niet naar de man kunnen verzenden, omdat het adres niet bekend was bij de Belastingdienst. In 2017 heeft de man een dwangbevel ontvangen, waarna hij bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar vanwege termijnoverschrijding.
In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is de ontvankelijkheid van het bezwaar en de vraag of de aanslag en boetebeschikking rechtsgeldig zijn vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de termijn om bezwaar te maken later is begonnen dan de dagtekening van het aanslagbiljet. Het aanslagbiljet is namelijk niet rechtsgeldig bekendgemaakt. De termijn begint te lopen na ontvangst van het aanslagbiljet. De belastingplichtige heeft echter nooit een aanslagbiljet ontvangen. Omdat de inspecteur de aanslag wel al heeft vastgesteld, is het bezwaar niet prematuur en toch ontvankelijk.
Volgens de inspecteur had de man de Belastingdienst op de hoogte moeten brengen van zijn verhuizing. Zo kan de Belastingdienst het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendmaken. Zo staat het volgens de rechter niet in de wet. Als de Belastingdienst een aanslag of besluit niet naar de man kan verzenden, moet de Belastingdienst onderzoeken hoe de aanslag wel op de juiste wijze aan de belastingplichtige bekend kan worden gemaakt.
Een dagtekening op een aanslag zegt nog niets over de tijdige vaststelling van de aanslag. Een aanslag moet ook op de voorgeschreven wijze aan belastingplichtige bekend worden gemaakt. De aanslag over 2011 en de boetebeschikking zijn niet voor het vervallen van de aanslagtermijn rechtsgeldig bekendgemaakt. De rechtbank vernietigt de aanslag en de boetebeschikking.

Bron: Rb. Noord-Nederland 16-07-2020

Verwijzing naar verkeerd wetsartikel leidt tot verval boete

Volgens het hof mag over een begaan verzuim en het overtreden voorschrift geen misverstand bestaan. Het moet namelijk een belanghebbende uiterlijk op het moment dat de inspecteur hem een boete oplegt, duidelijk zijn wat belanghebbende wordt verweten en waartegen belanghebbende zich moet verdedigen.

Een CV exploiteert een uitzendbureau. Op de balansen bij de aangiften vennootschapsbelasting staan telkens behoorlijke balansschulden aan omzetbelasting. Na ontvangen signalen heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Hij heeft tevens verzuimboetes van 10% opgelegd.
Bij Hof Den Bosch is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Ook is de vraag of de inspecteur de verzuimboetes terecht heeft opgelegd. Volgens de CV heeft de vorige boekhouder fouten gemaakt. Daardoor waren bedragen dubbel aangegeven of dubbel betaald. De boekhouder heeft volgens de CV bovendien zonder toestemming suppleties ingediend. Het hof leidt echter uit de stukken af dat de boekhouder destijds gerechtigd was om de aangiften omzetbelasting in te dienen en namens de CV suppleties omzetbelasting te doen. Het hof is verder van mening dat de CV haar stellingen niet heeft onderbouwd. De CV had herziene jaarrekeningen of anderszins cijfermateriaal kunnen overleggen, maar dat heeft ze niet gedaan.
Het hof is van oordeel dat evenmin sprake is van schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zodra bij de CV bekend is dat over een bepaald jaar te weinig omzetbelasting is betaald, moet de CV alsnog de juiste en volledige gegevens verstrekken door een suppletieaangifte. Van schending van het verdedigingsbeginsel is ook geen sprake, omdat de inspecteur de CV voldoende mogelijkheden heeft gegeven haar standpunt over de naheffing kenbaar te maken. Volgens het hof strekt het verdedigingsbeginsel niet verder dan dat een belanghebbende bij een besluit zijn opmerkingen daarover aan het bestuursorgaan kenbaar moet kunnen maken.
De verzuimboetes worden door het hof wel vernietigd. De inspecteur heeft voor de motivering van het begane verzuim verwezen naar art. 67c AWR. Hierin is echter een ander verzuim vermeld dan het verzuim dat de CV heeft begaan. Volgens het hof mag over het begane verzuim en het overtreden voorschrift geen misverstand mogelijk zijn. Uiterlijk op het moment van de boeteoplegging moet het een belanghebbende duidelijk zijn welk verwijt de inspecteur hem maakt en dus tegen welk verwijt hij zich moet verweren.

Bron: Hof Den Bosch 16-07-2020

Dwangbevel in stand door te late inkeer

Om van de inkeerregeling gebruik te kunnen maken, moet de belastingplichtige tijdig openheid van zaken geven. Dat doet hij niet als hij eerst ontkent rekeninghouder te zijn en pas na 16 jaar het tegendeel opbiecht. Heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd en dwangbevelen uitgevaardigd en heeft de Hoge Raad de aanslagen beoordeeld, dan kan men de dwangbevelen niet meer met succes bij de civiele rechter bestrijden.

In oktober 2000 ontvangt de fiscus informatie dat een echtpaar rekeningen bij een Luxemburgse bank heeft. De echtgenoten hebben deze rekeningen nooit opgegeven in hun belastingaangiften. In januari 2002 vraagt de Belastingdienst de man om nadere informatie. De man ontkent buitenlandse bankrekeningen te hebben. De inspecteur is niet overtuigd en legt de man een groot aantal navorderingsaanslagen op. De man start een uitgebreide beroepsprocedure tot aan de hoogste instantie. Hoewel de belastingrechter de aanslagen verlaagt en diverse boetes vernietigt, blijven er navorderingsaanslagen openstaan. Omdat de man deze aanslagen niet betaalt, vaardigt de ontvanger van de belastingen dwangbevelen uit.
Vervolgens gaat de man in beroep tegen de dwangbevelen bij Rechtbank Limburg. Hij begint met de stelling dat de inspecteur de aanslagen op een te hoog bedrag heeft gesteld. De civiele rechter wijst hem echter erop dat de procedures over de heffing al gevoerd zijn. In zo’n geval is het in beginsel niet mogelijk om dan ook nog eens een procedure in de sfeer van de inning te voeren.
Ten tweede betoogt de man dat op deze bepaling een uitzondering geldt omdat hij gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling. De rechtbank wijst dit standpunt af. De man heeft namelijk pas in oktober 2018 toegegeven dat hij houder was van buitenlandse bankrekeningen. Hij is daardoor veel te laat met het verschaffen van informatie om als inkeerder te kwalificeren. De civiele rechter verklaart het beroep van de man ongegrond.

Bron: Rb. Limburg 29-07-2020

Beroep ingetrokken, meteen proceskostenvergoeding eisen

Soms komt een bestuursorgaan tijdens de beroepsprocedure tegemoet aan de eisen van de indiener van het beroep. De indiener kan dan zijn beroep intrekken. Hij kan dan in beginsel alsnog een proceskostenvergoeding vorderen. Mits hij dit verzoek gelijktijdig indient met de intrekking van zijn beroep.

Een man gaat in hoger beroep tegen een uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland. De tegenpartij, de heffingsambtenaar van de gemeente, stelt daarop incidenteel hoger beroep in. Tijdens het onderzoek ter zitting op 13 juli 2020 bereiken de partijen een compromis. Zowel de man als de gemeente trekt daarom het hoger beroep mondeling in. Op 14 juli 2020 verzoekt de man Hof Arnhem-Leeuwarden om toekenning van een proceskostenvergoeding (PKV). Maar het hof stelt dat de man bij het intrekken van zijn beroep meteen om een PKV had moeten vragen. Nu kan een belanghebbende eveneens om een PKV vragen als het bestuursorgaan zijn hoger beroep intrekt. Maar bij een mondelinge intrekking moet de belanghebbende ook tegelijkertijd om de PKV verzoeken. Nu de man dat heeft nagelaten, verklaart het hof zijn verzoek niet-ontvankelijk.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-07-2020

Vanaf september compensatieregeling eHerkenning

In de loop van september kan de compensatie voor eHerkenning online aangevraagd worden via de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl).

Voor aangifte via Mijn Belastingdienst Zakelijk, is DigiD of eHerkenning nodig om in te loggen. Daar eHerkenning niet gratis is, is er een compensatieregeling aangekondigd. Alle organisaties die eHerkenning alleen nodig hebben voor het doen van hun belastingaangiften kunnen gebruikmaken van deze regeling. Dit geldt niet voor eenmanszaken. Zij kunnen aangifte doen met DigiD.
De regeling compenseert één eHerkenningsmiddel per organisatie per jaar. De machtiging aan een intermediair wordt niet gecompenseerd. De compensatie is op jaarbasis. De regeling start (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2020 en duurt twee jaar. De vergoeding wordt betaald aan de ondernemer zelf en geldt alleen voor het speciale Belastingdienst EH3-inlogmiddel. Dit kan worden aangeschaft via een van de erkende leveranciers. Ook bij het omzetten van een inlogmiddel kan om compensatie worden verzocht. Er wordt ongeveer € 24 vergoed: de prijs van een Belastingdienst EH3-inlogmiddel. In de loop van september kan de vergoeding online aangevraagd worden via de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl).
Wie zich niet kan inschrijven in het Handelsregister en voorlopig aangifte doet via een softwarepakket of intermediair, heeft ook recht op compensatie. De Belastingdienst informeert daar binnenkort verder over.

Uitstelregeling loonaangifte verlengd Heeft een ondernemer vanwege de invoering van eHerkenning tot 1 juli 2020 uitstel gekregen voor het doen en betalen van de loonaangiften? En is ook daadwerkelijk nog geen aangifte over een tijdvak in 2020 gedaan? Dan wordt het uitstel automatisch verlengd tot 1 augustus 2020. Zo heeft men extra tijd voor de aanschaf van eHerkenning.
Als men uitstel heeft tot 1 juli 2020, maar al aangifte over een tijdvak in 2020 heeft gedaan, dan wordt het uitstel niet verder verlengd.

Bron: Belastingdienst 06-08-2020

Behandeltermijn bezwaarschriften OB verlengd

De Belastingdienst schort de behandeltermijn van bezwaarschriften tegen een aanslag of beschikking omzetbelasting met als dagtekening 28 mei 2020 op tot 20 augustus 2020. Dat komt door een toename van het aantal bezwaren, onder andere als gevolg van grote aantallen naheffingsaanslagen door de coronacrisis.

Op grond van art. 7:10 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht maakt de inspecteur gebruik van de mogelijkheid de beslistermijn te verlengen met zes weken. Voor het aanvragen van bijzonder uitstel van betaling in verband met de coronacrisis, is het van belang om eerst de naheffingsaanslag af te wachten. Op de naheffingsaanslag is sprake van een betaalverzuimboete maar die wordt vernietigd. Dit leidde bij de Belastingdienst wel tot meer bezwaren om te behandelen. Door deze toename duurt de bezwaarbehandeling langer.
Daarnaast heeft de Belastingdienst door de coronacrisis veel meer ambtshalve aanslagen OB opgelegd dan gewoonlijk: 350.000 in plaats van 150.000. Dit geeft ook een extra piek in de verwerking van het aantal te behandelen bezwaarschriften tegen deze ambtshalve aanslagen.
De Belastingdienst streeft ernaar binnen 6 weken te beslissen op bezwaar. Vanwege het grotere aantal bezwaren lukt dat op dit moment niet. Daarom schort de inspecteur de beslistermijn op de bezwaarschriften met dagtekening 28 mei 2020 op tot 20 augustus 2020.

Meer informatie: Forum Fiscaal Dienstverleners, 05-08-2020

Valse facturen inlening gebruikt? Omkering bewijslast!

Het is voor bedrijven van belang om zorgvuldig te zijn bij het zoeken naar een boekhouder. Stel bijvoorbeeld dat de bedrijfsboekhouder valse facturen met betrekking tot het inlenen van personeel overlegt om zo de loonheffing te drukken. Als de Belastingdienst daarachter komt, kan de werkgever naheffingsaanslagen verwachten. En een succesvolle beroepsprocedure wordt lastig vanwege de omkering van de bewijslast.

Een VOF laat haar aangifte loonheffingen verzorgen door een boekhouder. Deze boekhouder overlegt bij het doen van de aangifte loonheffingen over 2010 en 2011 diverse facturen. Deze facturen zien op het inlenen van personeel. Ook in 2012 geeft de boekhouder een flink bedrag op aan kosten voor het inlenen van personeel. In 2013 houdt de fiscus een boekenonderzoek bij de VOF. De controlerend ambtenaar ontdekt daarbij diverse gebreken in de boekhouding. De kasadministratie is bijvoorbeeld onvolledig. Bovendien heeft de VOF de manurenstaten niet bewaard. Daarnaast ontbreken de namen van werknemers die werkzaamheden hebben verricht voor uren die als inlening zijn gepresenteerd. Verder blijken diverse facturen met betrekking tot inlening in 2010 en 2011 valselijk te zijn opgemaakt. En de facturen met betrekking tot het inlenen van personeel in 2012 zijn niet bewaard. De inspecteur constateert dat de VOF te weinig aan loonheffingen heeft afgedragen. Daarom legt hij haar naheffingsaanslagen op.
De VOF gaat bij Rechtbank Noord-Holland in beroep tegen de naheffingsaanslagen. Volgens de Belastingdienst heeft de VOF haar aangifteplicht verzaakt. Doordat de boekhouder valse facturen heeft overlegd, heeft hij immers een onjuiste aangifte ingediend. De fiscus meent daarom dat de sanctie van de omkering van de bewijslast nu van toepassing is. De VOF protesteert. Zij stelt dat haar boekhouder verantwoordelijk is voor de onjuiste aangifte. De rechtbank rekent de handeling van de boekhouder echter toe aan de VOF. Gezien de grootte van de bedragen, had de VOF moeten beseffen dat zij te weinig aan loonheffingen afdroeg. Daarom is dus sprake van omkering van de bewijslast. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de na te heffen bedragen. De rechter verklaart het beroep van de vof dan ook ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Holland 25-07-2020

Goedkoop verhuren aan familie bestuur stichting wijst op APV

Bestaan de activiteiten van een stichting alleen uit de verhuur van enkele panden tegen niet-marktconforme prijzen aan familieleden van haar bestuursleden? Dan zal de Belastingdienst waarschijnlijk het vermogen van de stichting toerekenen aan haar bestuursleden.

Een vrouw richt een stichting op. Volgens de oprichtingsakte is het doel van de stichting het bevorderen van het onderwijs in de moderne talen en interculturele en intersociale uitwisseling. De stichting probeert dat doel te bereiken door te bemiddelen bij het volgen van intensieve cursussen in talen aan taalscholen en het plaatsen van cursisten bij gastgezinnen. Tenminste, dat vermeldt de oprichtingsakte. Wanneer de vrouw overlijdt, stelt de Belastingdienst dat de stichting feitelijk een particulier doel diende. Het vermogen van de stichting is in de ogen van de inspecteur een afgezonderd particulier vermogen (APV). Hij rekent dit APV tot de nalatenschap van de vrouw. Haar zoon en enig erfgenaam is het daarmee oneens. Hij gaat in beroep en beweert voor Rechtbank Den Haag dat de stichting fiscaal niet transparant is.

Erflaatster bracht vermogen in
De rechtbank stelt vast dat de enige activiteiten van de stichting bestaan uit het beheren en verhuren van vier panden. Uit niets blijkt dat de stichting daarmee haar doelstelling realiseert. Vervolgens constateert de rechtbank dat de vrouw feitelijk de vier panden om niet heeft ingebracht in de stichting. Zij regelde namelijk de financiering van deze panden en stond in privé borg voor de hypotheken van de stichting. De vrouw trok zelfs diverse malen de rente op de hypotheekschuld van de stichting af in haar aangifte inkomstenbelasting.

Verhuur aan familieleden
De volgende vraag is of het vermogen van de stichting in werkelijkheid voor meer dan 10% een particulier belang dient. Deze situatie doet zich voor als het belang maar een beperkte groep personen, bijvoorbeeld een familie, aangaat. Volgens de rechtbank dient de stichting inderdaad voor meer dan 10% een particulier belang. Zo was de vrouw op het moment van haar overlijden bestuurslid van de stichting. Haar kleinzoon is de voorzitter en penningmeester van het bestuur. Een andere stichting vervult de rol van secretaris. De vrouw was echter weer de voorzitter van het bestuur van die andere stichting. Bovendien verhuurt de stichting haar panden tegen niet-marktconforme huurprijzen aan familieleden van de vrouw. Al met al voldoende redenen om te oordelen dat hier sprake is van een APV, aldus de rechtbank. De inspecteur heeft het vermogen van de stichting dus terecht toegerekend aan de erflaatster.

Bron: Rb.Den Haag 15-07-2020 (publicatie 03-08-2020)

Onderneming moet tegen tegenslag bestand zijn

Een verlies is pas fiscaal aftrekbaar als het afkomstig is uit een bron van inkomen. En dat betekent weer dat sprake moet zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Daarbij is de gedachte dat een onderneming ook na enige tegenslag nog rendabel is.

Een man richt samen met een ander op 1 januari 2009 een vof op. Deze vof houdt zich bezig met de zogeheten staandwantvisserij. De vof lijdt over de jaren 2009 tot en met 2018 alleen maar verliezen. De Belastingdienst meent daarom dat de staandwantvisserij geen bron van inkomen is en weigert de verliesaftrek. Maar de vennoot stelt dat deze lange periode van aanloopverliezen het gevolg is van tegenslag. Hij noemt daarbij als voorbeelden het starten van een onderneming in crisisjaren en gewijzigde EU-wetgeving voor visserij. Daarnaast wijst hij op een brand die eind 2015 een groot deel van de materialen van de onderneming heeft vernietigd.

Objectieve winstverwachting ontbreekt
Rechtbank Noord-Holland constateert dat de vof over de jaren 2009 – 2018 een totale omzet heeft behaald van € 37.620. Van dit bedrag heeft € 25.300 betrekking op incidentele baten zoals de verkoop van een boot of vislicentie. Het grote verschil tussen de (normale) omzet en de baten is volgens de rechter niet alleen te verklaren met de oorzaken die de man opgeeft. Bij het drijven van een onderneming hoort namelijk enige tegenslag. De rechtbank vindt dat een ondernemer in staat moet zijn om dat op te vangen. Dat gedurende negen jaren de vof alleen maar verlies heeft geleden, wijst dus op het ontbreken van een objectieve winstverwachting. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een bron van inkomen. De rechter verwerpt daarom de stelling van de man dat hij een onderneming drijft waarvan de verliezen fiscaal aftrekbaar zijn.

Bron: Rechtbank Noord-Holland 25-07-2020 (gepubliceerd 31-07-2020)

Aanvragen hypotheek lastiger in coronatijd

Voor veel werknemers in de culturele sector, de horeca, de toeristenbranche en zzp’ers is het verkrijgen van een hypotheek lastiger sinds de coronacrisis. Banken en andere geldverstrekkers vragen meer zekerheid over het toekomstig inkomen. Dat meldt het AD.

Het AD sprak met makelaars, hypotheekadviseurs en hypotheekverstrekkers. In deze sectoren moeten niet alleen flexwerkers en zzp’ers, maar ook werknemers in vaste dienst een coronavragenlijst invullen. Ze worden erop gewezen dat hun inkomen mogelijk negatief wordt beïnvloed door de pandemie. ING Bank eist zelfs een extra coronaverklaring van de werkgever dat die niet voornemens is de klant te ontslaan.
De hypotheekeisen zijn niet zozeer strenger geworden, maar er wordt wel steviger doorgevraagd. De coronavragenlijst is opgesteld onder toezicht van Nationale Hypotheek Garantie. Ondernemers, ook zzp’ers, moeten laten zien dat ze eventuele klappen kunnen opvangen met een financiële buffer en uitleggen waarom ze denken de komende jaren een stabiel inkomen te hebben. Huizenkopers in loondienst krijgen de vraag of het huidige inkomen de komende twaalf maanden negatief wordt beïnvloed door de gevolgen van de coronacrisis.

Bron: AD, 3 augustus 2020