Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Administratie achterlaten in te slopen auto is geen excuus

Het achterlaten van de administratie in een auto, die wordt gesloopt op last van het Openbaar Ministerie, is geen excuus voor het schenden van de administratieplicht.

Een btw-ondernemer exploiteert met ingang van 20 juni 2013 een bedrijf in de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. In zijn aangiften omzetbelasting voor het jaar 2017 heeft de ondernemer in totaal een bedrag van € 2.006 teruggevraagd in verband met buitenlandse omzet. Op 22 juli 2019 kondigt de inspecteur aan een boekenonderzoek te starten naar onder andere de aangiften omzetbelasting voor jaren 2016 en 2017. Daartoe vraagt de fiscus om de auditfiles en de uitgebreide jaarstukken over de desbetreffende jaren. Hierop antwoordt de ondernemer dat de politie de auto van zijn partner in beslag heeft genomen. In de kofferbak van deze auto zit zijn administratie. Deze administratie omvat ook het bewijs van zijn buitenlandse omzet, aldus de ondernemer. Nadat de ondernemer steeds weigerde om de kofferbak van de auto te openen, laat het Openbaar Ministerie (OM) de auto vernietigen.

Ongeloofwaardig verhaal van ondernemer De Belastingdienst meent dat de ondernemer niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. Ook stelt de inspecteur dat de ondernemer door grove schuld te weinig btw heeft afgedragen. Daarom krijgt hij naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes opgelegd. De ondernemer gaat in beroep, maar Hof Den Haag verklaart het hoger beroepschrift ongegrond. Het verwijt van de ondernemer dat het OM zijn auto heeft laten slopen, kan hem niet baten. De ondernemer heeft steeds geweigerd de kofferbak te openen. Bovendien heeft zijn voormalig administrateur verklaard de jaarstukken pas na de inbeslagname te hebben overhandigd. Deze verklaring maakt het verhaal van de ondernemer ongeloofwaardig.

Bron: Hof Den Haag 02-11-2023 (gepubl. 11-01-2024).

Balansschuld btw leidt tot naheffingsaanslag

Een balansschuld omzetbelasting per einde boekjaar kan tot een naheffingsaanslag omzetbelasting over dat boekjaar ter hoogte van die balansschuld leiden. Alleen een geslaagd beroep op opgewekt vertrouwen kan dit dan voorkomen.

Een vennootschap onder firma (VOF) drijft een onderneming waarin voornamelijk wordt gehandeld in exclusieve gebruikte en nieuwe horloges. De VOF koopt de horloges in van ondernemers en particulieren op voornamelijk beurzen in binnen- en buitenland. Daarnaast koopt de VOF horloges rechtstreeks in bij ondernemers in Spanje. Na een onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de VOF horloges met Spaanse btw heeft ingekocht in Spanje en in Nederland met de margeregeling heeft verkocht. Dat is niet toegestaan. Begin 2017 heeft de VOF met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten over de fiscale gevolgen van het boekenonderzoek voor de jaren 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de margeregeling. Uit de aangifte IB/PVV 2017 van een firmant blijkt dat er een balansschuld omzetbelasting van € 23.355 is. De Belastingdienst heeft daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Balansschuld btw is gelijk aan het bedrag van naheffingsaanslag Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag is opgelegd op basis van de balansschuld omzetbelasting over 2016, die is opgenomen bij de aangifte IB/PVV 2017 van een van de firmanten. Als de balansschuld juist is, is de naheffingsaanslag ook correct. De firmanten zijn akkoord gegaan met de balansschuld omzetbelasting van eind 2016. Daarmee is de naheffingsaanslag correct.

Geen opgewekt vertrouwen Wel geeft de firmant aan dat die dacht dat de balansschuld 2016 ook zou worden afgeboekt net als de schuld van 2015. Dit staat echter niet in de vaststellingsovereenkomst. De firmant kan ook geen beroep doen op opgewekt vertrouwen. De vaststellingsovereenkomst is duidelijk en er is geen enkel ander stuk waaruit zou blijken dat de inspecteur zichzelf heeft verplicht om ook 2016 in de afspraak mee te nemen. Uitlatingen van de adviseur kan de inspecteur ook niet binden.

Mogelijk faillissement van de vof niet relevant De firmant heeft nog aangegeven dat deze naheffingsaanslag het einde van de VOF zou kunnen betekenen. Daarom heeft de rechtbank extra goed gekeken naar mogelijkheden om de aanslag te kunnen verminderen, maar die mogelijkheden heeft de rechtbank niet kunnen vinden. De VOF kan eventueel een betalingsregeling met de ontvanger treffen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Bron: Rb. Gelderland 29-11-2023 (gepubl. 11-01-2024).

Keuze voor geruisloze doorschuiving kan worden herzien

Hof Den Bosch oordeelt dat de overnemer van een onderneming een verzoek om geruisloze doorschuiving kan herzien tot het moment waarop een aanslag van de overdragers of overnemers waarin de keuze is verwerkt onherroepelijk vaststaat.

Een varkenshouder en zijn echtgenote gaan op 1 april 2009 met de overdragers een VOF aan. De overdragers oefenden tot 1 april de varkenshouderij in maatschapsverband uit. Op 27 maart 2009 hebben overdragers en overnemers een tweede overeenkomst (de sideletter) gesloten. Hierin is onder meer opgenomen dat de overnemers de onderneming per 1 april 2012 zullen overnemen en de bij de VOF in gebruik en genot ingebrachte bedrijfsmiddelen zullen overnemen voor € 445.000 exclusief omzetbelasting of overdrachtsbelasting. Ook komen partijen overeen dat gekozen wordt voor geruisloze doorschuiving in de zin van art. 3.63 Wet IB 2001.

Levering vennootschappelijk en buitenvennootschappelijk vermogen Bij akte van 26 november 2013 is zowel het vennootschappelijk als het buitenvennootschappelijk vermogen van de VOF aan de overnemers geleverd voor € 445.000. In de notariële akte is opgenomen dat partijen in de aangifte inkomstenbelasting 2013 een beroep zullen doen op geruisloze doorschuiving.

Procedure bij Hof Den Bosch In hoger beroep bij het hof is onder meer in geschil of de overnemers hun gemaakte keuze voor toepassing van de geruisloze doorschuiffaciliteit kunnen herzien.

Op verzoek kan niet meer worden teruggekomen De rechtbank heeft geoordeeld dat de keuze voor geruisloze doorschuiving onherroepelijk vaststaat. Partijen hebben hiervoor een gezamenlijk verzoek ingediend en aan alle voorwaarden is voldaan. Voor de rechtbank heeft de inspecteur verklaard dat de aan de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 onherroepelijk vaststaan en hierbij de geruisloze doorschuiving is toegepast. De overdragers hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. Uit de aard en de werking van de faciliteit volgt dat op een keuze daarvoor niet meer kan worden teruggekomen als bij een van de partijen de aangifte waarin de keuze is gemaakt onherroepelijk vaststaat.

Aanslagen overdragers nog niet onherroepelijk In hoger beroep oordeelt het hof dat de tekst van art. 3.63 Wet IB 2001 en de daarbij behorende parlementaire geschiedenis zich niet uitlaten over het moment waarop de keuze voor de doorschuiffaciliteit uiterlijk kan worden herzien. Het hof is het eens met de rechtbank dat zolang de aanslag van het jaar waarin de keuze wordt gemaakt nog niet onherroepelijk is, de keuze kan worden herzien. In hoger beroep is echter komen vast te staan dat de aan de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 nog niet onherroepelijk zijn. Daarom is het hof van oordeel dat de overnemer in dit geval kan terugkomen op het door hem gedane verzoek om toepassing van de geruisloze doorschuiving. Het hof vermindert overeenkomstig de berekening van de overnemer zijn aanslag.

Bron: Hof Den Bosch 07-11-2023 (gepubl. 10-01-2024).

Ook HIR-vrijval als het financieel belang door bedrijfsopvolging verandert

De wettelijke bepaling ter voorkoming van handel in HIR-lichamen is altijd van toepassing bij een belangrijke wijziging van het financieel belang in een vennootschap die vooral beleggingen houdt.

Een beheermaatschappij houdt zich vooral bezig met de exploitatie van onroerende zaken. Haar enig aandeelhouder schenkt op 22 oktober 2015 5% van de aandelen aan zijn zoon, de enig aandeelhouder en bestuurder van bv 3. De vader schenkt op 2 augustus 2016 de resterende 95% aan bv 3, en de zoon schenkt diezelfde dag zijn 5% aan bv 3. Op die datum worden ook de statuten gewijzigd waardoor alle winst hoger dan € 150.000 naar de zoon gaat, en de vader nog één preferent aandeel houdt in de maatschappij. De inspecteur gaat er bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2016 van uit dat een in de maatschappij aanwezige herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 1,8 mln is vrijgevallen in de winst.

Handel in HIR-lichamen Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur zich terecht beroept op de wettelijke bepaling ter voorkoming van de handel in lichamen met een herinvesteringsreserve (HIR-lichamen). De beheermaatschappij stelt ten onrechte dat deze bepaling alleen geldt voor misbruiksituaties. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de HIR verplicht vrijvalt bij een belangrijke wijziging van het uiteindelijke belang in een vennootschap die vooral beleggingen houdt. Het uiteindelijke belang is in belangrijke mate gewijzigd omdat de zoon door de schenking en statutenwijziging van een 5% belang naar een 100% belang bij de winst boven € 150.000 is gegaan. Een belangrijke wijziging van het financieel belang is voldoende, het is niet nodig dat ook de zeggenschap ingrijpend is gewijzigd. Het maakt niet uit dat de vader nog één preferent aandeel heeft. De uitzondering voor de uitbreiding van een bestaand belang geldt alleen als er al een derde van het uiteindelijke belang werd gehouden. Er is hier voldaan aan de beleggingstoets omdat de beheermaatschappij vooral onroerende zaken verhuurt, en die worden bij wetsfictie als beleggingen aangemerkt.

Bron: Rb. Noord-Holland 14-09-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Alsnog btw verschuldigd over verkoop van exclusieve Mercedes

De verkoper kan niet aantonen dat er sprake was van een onder het nultarief vallende levering naar een andere lidstaat. Zij heeft geen btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen.

Een bv handelt in auto’s en daaraan verwante producten. Zij koopt in 2020 vier nieuwe personenauto’s vanuit Duitsland op basis van huurkoop. De bv betaalt eerst zes maanden een gebruiksvergoeding en wordt daarna eigenaar van de auto’s door betaling van een eindfactuur. Zij neemt deze aankopen als een intracommunautaire verwerving (ICV) in haar btw-aangifte op. De inspecteur vraagt om nadere informatie over de bedrijfsactiviteiten en de afgetrokken btw, maar ontvangt die uiteindelijk niet. Hij legt een naheffingsaanslag btw met een (betaal)verzuimboete op, en weigert een btw-teruggaaf. In de bezwaarfase vraagt hij opnieuw om aanvullende informatie, en bewijs dat de bv terecht het nultarief heeft toegepast voor de levering van een auto naar een andere lidstaat. De inspecteur concludeert uiteindelijk dat de bv geen btw-ondernemer is, en acht niet bewezen dat er sprake was van een intracommunautaire levering (ICL).

Btw-ondernemerschap maar geen ICL Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bv wel degelijk een btw-ondernemer is. De toelichtingen van haar middellijk aandeelhouders en de verkopen in de afgelopen jaren maken voldoende aannemelijk dat er geen sprake is van incidentele inkoop en verkoop van exclusieve personenauto’s. De bv heeft over de levering van één auto ten onrechte het nultarief toegepast omdat het vereiste bewijs van verzending of vervoer naar een andere lidstaat ontbreekt. Zij heeft alleen een factuur zonder btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen. De verzuimboete wordt wel vernietigd omdat er al eerder een vergelijkbare boete is opgelegd, die later is vervallen (ne bis in idem).

Bron: Rb. Noord-Holland 08-11-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Voor heretikettering is meer nodig dan een nieuw beleidsbesluit

Een ondernemer kan alleen terugkomen op de eerdere etikettering van een vermogensbestanddeel als hij/zij goed kan onderbouwen dat er een andere keuze was gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden.

Een vrouw drijft met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een maatschap en commanditaire vennootschap. Zij merkt haar woning op 1 januari 2018 aan als (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. De woning is op 20 december 2011 gekocht voor € 296.500, gelijktijdig met de aankoop van 10% van de nabijgelegen bedrijfsopstallen en grond. Op 20 juni 2018 wordt het besluit ‘waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen’ gewijzigd. De vrouw merkt daarna de woning aan als privévermogen en claimt in haar aangifte IB/PVV 2018 een verlies van € 75.751 in verband met de overbrenging naar privé.

Geen heretikettering mogelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het verlies terecht is gecorrigeerd omdat er geen aanleiding bestaat om de woning alsnog als privévermogen aan te merken. Heretikettering is alleen mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw maakt niet aannemelijk dat zij begin 2018 een andere keuze zou hebben gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden. In het nieuwe besluit is een lagere waardevermindering opgenomen voor zelfbewoning (15% in plaats van 35%), maar de vrouw heeft niet onderbouwd dat de hogere factor doorslaggevend was voor haar oorspronkelijke keuze. Zij heeft haar keuze helemaal niet onderbouwd met stukken en het nieuwe besluit heeft ook geen gevolgen voor een mogelijke afschrijving op de woning. Het nieuwe besluit is ook niet per definitie reden voor een heretikettering. De ondernemer moet namelijk bij een nieuw beleidsbesluit nog steeds de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden aannemelijk maken.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-12-2023 (gepubl. 05-01-2024).

Terechte naheffing voor ter beschikking stellen auto aan dga door dochter

Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de bovenliggende holding worden toegerekend. Opgelegde vergrijpboeten worden vernietigd omdat opzet niet is aangetoond.

De directeur-grootaandeelhouder (dga) van een holding-bv kan in privé gebruikmaken van een bestelauto van een werkmaatschappij. Hij ontvangt een fictief loon van de holding, maar hierbij is geen rekening gehouden met een bijtelling privégebruik auto. De inspecteur legt na een boekenonderzoek bij de holding over 2016 tot en met 2019 naheffingsaanslagen LB op met vergrijpboeten van 50%.

Terecht bijtelling privégebruik Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt de opgelegde naheffingsaanslagen. Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de holding worden toegerekend. Beide vennootschappen zijn op hetzelfde bedrijfsadres gevestigd en de dga is hun bestuurder. Er is ook sprake van een terbeschikkingstelling voor (mogelijk) privégebruik omdat de dga vrij kon beschikken over de auto. De bestelauto stond bij hem voor de deur en hij had de autosleutels. Er ontbreekt een rittenregistratie en de dga kan ook niet op een andere manier overtuigend aantonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt. Het is ook niet aannemelijk dat de bestelauto, waarin veel gereedschap zit, (bijna) alleen bruikbaar is goederenvervoer. Daarnaast stelt een vastgelegd verbod op privégebruik in de praktijk niets voor, aangezien onduidelijk is hoe hierop toezicht wordt gehouden en er blijkbaar voor de dga andere regels gelden. De vergrijpboeten worden wel vernietigd omdat de inspecteur de vereiste (voorwaardelijke) opzet niet overtuigend aantoont. Het is niet voldoende dat de holding op de hoogte was van de regels voor een bijtelling privégebruik auto. Er moet worden aangetoond dat zij bewust geen bijtelling heeft toegepast, terwijl zij wist dat hierdoor een grote kans bestond op een te lage belastingheffing.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-12-2023 (gepubl. 21-12-2023).

Loon van dga is belast ondanks tussengeschoven stichting

Als iemand een vergoeding ontvangt voor werkzaamheden voor een bv waarvan hij het economische belang houdt, vormt de vergoeding in principe belast loon.

Een man heeft een eenmanszaak en is daarnaast de enige bestuurder van een stichting die hij heeft opgericht. Deze stichting streeft niet naar winst en heeft als doel het doen van uitkeringen aan de afstammelingen van de man. De stichting houdt een belang van 99% in een bv en een belang van ongeveer 95% in een andere bv. De partner van de man houdt de resterende aandelen in die twee bv’s. De man geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2018 een bedrag van € 65.000 op als netto omzet van zijn eenmanszaak. Maar de inspecteur meent dat het hier gaat om loon uit dienstbetrekking. Volgens hem heeft de man een aanmerkelijk belang in de bv waarvan de stichting 99% van de aandelen houdt. De man is het oneens met deze redenering en stapt naar rechtbank Gelderland.

Afgezonderd particulier vermogen De rechtbank oordeelt dat de regels voor het toerekenen van een afgezonderd particulier vermogen (APV) van toepassing zijn. Omdat de man het vermogen heeft afgezonderd, moet men in beginsel het vermogen aan hem toerekenen. Hij heeft ook het economische belang in de bv. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de bv geld aan hem heeft geleend. Bovendien komt aan de man als vader van zijn (op dat moment minderjarige) afstammelingen het ouderlijk vruchtgenot toe. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de man werkzaamheden voor de bv heeft verricht. Die bv heeft hem ook een vergoeding uitbetaald. Fiscaal gezien kwalificeert deze vergoeding als loon. Volgens de rechtbank is hier namelijk op zijn minst sprake van een fictieve dienstbetrekking. De activiteiten gedaan in loondienst moeten hier niet worden geabsorbeerd in de ondernemersactiviteiten. De rechtbank verklaart het beroep van de man ongegrond.

Bron: Rb. Gelderland 21-12-2023 (gepubl. 01-01-2024).

Milieulijst fors aangepast in 2024

De nieuwste Milieulijst voor milieuvriendelijke investeringen met belastingvoordeel is flink aangepast. Bedrijfsmiddelen gaan sneller van de lijst af als deze gangbaar worden. Of als er overlap is met andere vormen van overheidssteun. Bedrijven krijgen hiervoor dan geen belastingvoordeel meer. Dit komt door gewijzigde Europese staatssteunregels en evaluatie van de regelingen Milieu-investeringsaftrek en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (MIA\Vamil).

Bedrijven krijgen belastingvoordeel voor investeringen in innovatieve, milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De basis hiervoor is de Milieulijst, die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) elk jaar aanpast. Op de Milieulijst 2024 staan 243 bedrijfsmiddelen waarbij bedrijven belastingvoordeel krijgen als ze hierin investeren. Er zijn 108 bedrijfsmiddelen van de lijst verwijderd, 112 inhoudelijk gewijzigd en 6 nieuwe bedrijfsmiddelen bijgekomen. Het budget voor de MIA\Vamil is in 2024 € 217 miljoen.

Een aantal opvallende wijzigingen op een rij:

Strengere eisen voor vervoersmiddelen en werktuigen

Ondernemers krijgen geen belastingvoordeel meer voor investeringen in:

vervoersmiddelen met een fossiele brandstofmotor, zoals hybride en ‘dual-fuel’-varianten;

waterstof aangedreven werktuigen. Er is volgens nieuwe staatsteuneisen een verbod op mogelijk gebruik van grijze waterstof. Dit is niet goed te controleren. Deze werktuigen staan daarom niet meer op de Milieulijst.

elektrische taxi’s. De meerprijs van deze taxi’s ten opzichte van niet-elektrische taxi’s is te klein om nog te blijven stimuleren met belastingvoordeel.

Strenger zijn de eisen voor investeringen in:

elektrisch aangedreven bakfietsen: ondernemers krijgen geen belastingvoordeel meer voor bakfietsen die zij ook privé gebruiken.

laadpunten: alleen voor laadpunten voor zwaar vervoer krijgen ondernemers nog belastingvoordeel, niet meer voor licht vervoer, zoals bestelauto’s.

Duurzame landbouw

Voor stallen en kassen is het maximale investeringsbedrag voor belastingvoordeel verhoogd. Dit geeft meer ruimte om agrarische ondernemers financieel te ondersteunen.

Emissiearme vloeren bij melkveestallen hebben geen belastingvoordeel meer. Uit recent onderzoek blijkt dat deze vloeren in de praktijk geen uitstootvermindering opleveren, vergeleken met traditionele roostervloeren. Investeringen in emissiearme stalsystemen in varkens- en pluimveestallen krijgen nog wel belastingvoordeel.

Nieuw op de lijst: mechanische bestrijdingsapparatuur voor plagen in land- en tuinbouwgewassen en apparatuur voor het verminderen van ammoniak- en methaanemissies tijdens het uitrijden van dierlijke mest.

Grondstoffen besparen

Om belastingvoordeel te krijgen, is het gebruik van biomassa als grondstof in 2024 niet langer mogelijk. Ondernemers krijgen alleen nog belastingvoordeel bij productieapparatuur als de biomassa een afvalstof of bijproduct is.

Nieuw op de lijst is een tapsysteem voor water en frisdranken, bedoeld voor het verminderen van het gebruik van wegwerpverpakkingen zoals flessen en pakken.

Stikstof verminderen

Door Europese regelgeving krijgen een aantal bedrijfsmiddelen minder belastingvoordeel. Ook is er geen belastingvoordeel meer voor bepaalde types stikstof verminderende verwarmingsketels, omdat deze werken op fossiele brandstoffen.

Nieuw op de lijst zijn stikstof verminderende installaties voor een crematieoven.

Om de stikstofuitstoot van de industrie verder te verlagen is het bedrijfsmiddel ‘NOx-emissie reducerende techniek’ verruimd (50% in plaats van 70% minder uitstoot dan wettelijk vereist). Het maximale bedrag voor belastingvoordeel is verhoogd naar € 5 miljoen.

Strengere eisen voor duurzame gebouwen

Ondernemers krijgen belastingvoordeel voor duurzame gebouwen met een industriefunctie van maximaal 30.000 m2 bruto vloeroppervlak.

Bij circulaire gebouwen is het vereiste aandeel demontabele bouwproducten verhoogd naar 50%. Ook is een minimale energie-eis opgenomen om belastingvoordeel te krijgen.

Verschillende bedrijfsmiddelen voor gebouwinrichting en bouwmaterialen zijn door gewijzigde Europese staatssteunregels vervallen.

Bron: RVO 28-12-2023 en Ministerie IenW, Regeling van 19-12-2023.

Afscheidsbonus voor personeel van verkochte deelnemingen is aftrekbaar

Er is geen sprake van onder de deelnemingsvrijstelling vallende (niet-aftrekbare) kosten als de uitgaven niet nodig of nuttig zijn voor de verkoop van de deelneming. De betaling van de bonussen was bovendien pas mogelijk ná de verkoop.

Een bv verkoopt haar aandelen in drie dochtervennootschappen aan een derde. Zij geeft het voltallige personeel van de voormalige dochters afscheidsbonussen in verband met de verkoop. De inspecteur stelt dat de betaalde afscheidsbonussen ten onrechte van de winst zijn afgetrokken.

Geen aftrekbare kosten Rechtbank Gelderland volgde het standpunt van de inspecteur dat sprake was van niet-aftrekbare kosten bij de verkoop van een deelneming (zie NTFR 2022/2853).

Afscheidsbonussen wel degelijk aftrekbaar De Hoge Raad acht de bonussen aftrekbaar omdat deze alleen binnen de deelnemingsvrijstelling vallen, en dus niet aftrekbaar zijn, als er een rechtstreeks verband bestaat met de verkoop van de dochtervennootschappen. In dit geval is het betalen van de afscheidsbonussen niet noodzakelijk of nuttig voor de verkoop van de dochters, er ontbreekt een oorzakelijk verband. De betaling is een gevolg van de verkoop van de dochters omdat de afscheidsbonussen konden worden betaald uit de verkoopopbrengst. De Hoge Raad doet zelf de zaak af en laat een bedrag van € 1.371.534 aan aftrekbonussen in aftrek toe.

Bron: Hoge Raad 22-12-2023.