Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Schenkingen door stichting op Curaçao belast in Nederland

Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van mening dat een stichting die schenkingen heeft gedaan aan de kinderen van de oprichters transparant is. De oprichters hebben over het vermogen in de stichting kunnen beschikken als ware het eigen vermogen. De schenkingen van de stichting in 2009 zijn belast met recht van schenking.

Ouders van begiftigden wonen in 2001 in België en richten op Curaçao een stichting op. Daarbij brengen ze ruim € 2.000.000 in en bedingen en ontvangen een levenslange lijfrente hieruit. In 2006 komen de ouders weer in Nederland wonen. De stichting schenkt in 2009aan ieder van de kinderen € 300.000. De ouders heffen de stichting op in 2015 en daarbij worden de gelden van de stichting uitgekeerd aan de ouders. In 2017 overlijdt de vader. De inspecteur meent dat de ontvangen schenkingen belaste schenkingen van de ouders aan de kinderen zijn en legt een aanslag recht van schenking 2009 op.

Geschil Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of sprake is van belaste schenkingen van de ouders aan de kinderen en zo ja, of de aanslag recht van schenking voortvarend is opgelegd.

Definitie transparantie en gevolgen Als de ouders over het in de stichting aanwezige vermogen hebben kunnen beschikken als ware het hun eigen vermogen, dan is dat vermogen fiscaalrechtelijk als ware het vermogen van de ouders zelf. De bewijslast daarvoor ligt bij de inspecteur.

Oordeel rechtbank De rechtbank stelt vast dat de stichting betalingen heeft verricht voor of namens de ouders. Verder zijn de door de stichting gedane schenkingen het gevolg van afspraken tussen de ouders en de kinderen. Er is geen zelfstandig bestuursbesluit genomen door het bestuur van de stichting om tot schenking over te gaan. Ook is er een mailwisseling geweest tussen de kinderen, het bestuur van de stichting en de belastingadviseur met het doel privébelangen te behartigen van de ouders. De rechtbank oordeelt daarom dat de stichting op Curaçao transparant is en de ouders hebben kunnen beschikken over het vermogen van de stichting. De schenking aan de kinderen wordt toegerekend aan de ouders en is belast met schenkingsrecht.

Voortvarendheidsvereiste alleen voor navorderingsaanslagen De rechtbank verwerpt het beroep op het voortvarendheidsvereiste. Dit geldt alleen bij het opleggen van een navorderingsaanslag. In dit geval is de aanslag recht van schenking tijdig opgelegd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden van vader. Dan geldt het voortvarendheidsvereiste niet. De rechtbank handhaaft de aanslagen recht van schenking.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-07-2024 (gepubl.24-07-2024)

Correctie goodwill en stille reserves ten onrechte nagevorderd

Een correctie van goodwill en stille reserves is nagevorderd van een bv. Dezelfde correctie is ook nagevorderd bij zustervennootschappen waarvan de bv de activiteiten heeft overgenomen. De navordering bij de zustervennootschappen is terecht. De navorderingsaanslag bij de bv moet daarom worden vernietigd om dubbele heffing te voorkomen.

Een bv (belanghebbende) maakt onderdeel uit van een groep. De groep houdt zich bezig met dienstverlening op het gebied van SAP-software. Aanvankelijk heeft de groep 51% van de aandelen van deze bv in handen. In 2016 zijn activiteiten van twee zuster-bv’s bij de bv ondergebracht. Daarbij is geen overdrachtswinst bij de twee zuster-bv’s aangegeven. Vervolgens zijn de twee zuster-bv’s geliquideerd.

Niet afgerekend over stille reserves en goodwill Op 27 maart 2017 heeft de groep de resterende 49% van de aandelen in de bv overgenomen voor een bedrag van € 778.125. In oktober 2017 is de bv geliquideerd. Het zichtbaar eigen vermogen van de bv per einde 2016 bedraagt € 100, het zichtbaar eigen vermogen bij de liquidatie volgens de aangifte Vpb 2017 bedraagt € 29.891. De groep verzoekt om vaststelling van het liquidatieverlies van de bv. Naar aanleiding van dit verzoek concludeert de inspecteur dat de waarde van de bv € 2.066.923 bedraagt en vordert na. Die waarde van de bv is ontstaan door realisatie van stille reserves en/of goodwill. Volgens de inspecteur is niet aannemelijk dat ten tijde van de liquidatie de waarde van de bv zou zijn gedaald. De inspecteur heeft ook navorderingsaanslagen opgelegd aan de geliquideerde zustervennootschappen.

Het geschil Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de navordering bij de bv terecht is of dat de navorderingsaanslagen aan de zustervennootschappen hadden moeten worden opgelegd.

Oordeel rechtbank Vaststaat dat als de navorderingsaanslagen bij de zustervennootschappen in stand blijven, sprake is van dubbele heffing. De inspecteur verzoekt de rechtbank daarom dat als de rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen bij de zustervennootschappen terecht zijn opgelegd, de dubbele heffing bij de bv te elimineren. De rechtbank heeft ook uitspraak gedaan in de beroepen van de zustervennootschappen. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen aan de zustervennootschappen terecht zijn opgelegd. Daarom oordeelt de rechtbank in deze zaak dat de navorderingsaanslag die de Belastingdienst aan de bv heeft opgelegd moet worden vernietigd.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2024 (gepubl. 19-07-2024), Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2024 (gepubl. 19-07-2024), Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2024 (gepubl.19-07-2024).

Inkorting van beschikking 30%-regeling door wetswijziging

Maakt de fiscus een voorbehoud voor wetswijzigingen bij het afgeven van een beschikking voor de toepassing van de 30%-regeling? Dan kan een wetswijziging leiden tot een verkorting van de looptijd van die beschikking.

Een werknemer met een niet-Nederlandse nationaliteit is vanwege zijn tewerkstelling in Nederland sinds januari 2016 met zijn gezin woonachtig in Nederland. Op 26 april 2017 treedt de werknemer in dienst bij een andere werkgever. De Belastingdienst geeft aan de nieuwe werkgever op 31 juli 2017 een beschikking af. Hierin staat de inspecteur toe dat de werkgever met betrekking tot die de werknemer van 1 april 2017 tot en met 31 januari 2024 de 30%-regeling toepast. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de eerdere tewerkstelling van de werknemer in Nederland. Maar door een wetswijziging wordt op 1 januari 2019 de looptijd van de 30%-regeling verkort van acht naar vijf jaar. De werkgever mag daardoor bij de afdrachten van loonheffing over de tijdvakken februari 2021 tot en met juni 2022 de 30%-regeling niet toepassen.

Beschikking onder voorbehoud afgegeven De werkgever is het daarmee niet eens en gaat in beroep. Zij stelt dat de oorspronkelijke beschikking nog steeds rechtsgeldig is en zonder de inkorting van de looptijd is toe te passen. Maar rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er voor de inspecteur geen wettelijke bevoegdheid bestaat om de 30%-beschikkingen in te trekken of te wijzigen. De beschikking is bovendien afgegeven onder voorbehoud van wijzigingen in wet- en regelgeving. De rechtbank vindt evenmin dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de werkgever ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Holland 05-04-2024 (gepubl. 15-07-2024).

Btw-correctie privégebruik lease-auto is 2,7%, geen 1,5%

De lage btw-correctie voor privégebruik van de bedrijfsauto is niet van toepassing als de onderneming de auto leaset.

Een vennootschap beschikt via operational lease over een VW Golf. Deze auto stelt zij in de periode van 6 september 2018 tot en met 9 augustus 2020 ter beschikking aan haar dga. De dga hoeft daarvoor geen vergoeding te betalen. Daardoor moet de vennootschap een btw-correctie toepassen. Daarbij wil zij gebruik maken van het lage forfait van 1,5% van de cataloguswaarde van de auto. Dit forfait is gebaseerd op een goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën. Maar de inspecteur stelt dat de bv niet voldoet aan de bijbehorende voorwaarden. De Belastingdienst staat wel de toepassing toe van het forfait van 2,7% van de cataloguswaarde. Wanneer de vennootschap het geschil voor rechtbank Noord-Nederland brengt, volgt de rechtbank het standpunt van de fiscus. De toepassing van het verlaagde forfait vereist onder andere dat de auto zonder btw-aftrek is aangeschaft. Het verlaagde forfait is niet van toepassing op het leasen van een auto.

Bron: Rb. Noord-Nederland 14-03-2024 (gepubl. 15-07-2024).

In oktober meer duidelijkheid over rechtsherstel box 3

Belastingplichtigen die mogelijk in aanmerking komen voor rechtsherstel box 3 krijgen vanaf half oktober 2024 een informatiebrief van de Belastingdienst. Hierin krijgen zij uitleg over de vervolgstappen: wat kunnen ze wanneer verwachten en doen.

Staatssecretaris Idsinga informeert de Tweede en Eerste Kamer over de arresten van de Hoge Raad over box 3 en het proces van het rechtsherstel. De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 en 14 juni 2024 in diverse zaken arrest gewezen over de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3. Naar aanleiding van deze arresten moet aanvullend rechtsherstel worden geboden.

Onroerende zaken Een aantal vraagstukken heeft de Hoge Raad niet expliciet beantwoord. De Hoge Raad heeft wel als algemeen uitgangspunt overwogen dat voor het begrip ‘werkelijk rendement’ zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3 voor ogen had. Een vraag die opkomt, is of het eigen gebruik van onroerende zaken een voordeel oplevert dat tot het werkelijke rendement moet worden gerekend. Voor de eigen woning wordt in box 1 bijvoorbeeld het eigen gebruik belast door middel van het eigenwoningforfait (percentage van de WOZ-waarde). De Hoge Raad heeft in een arrest van 10 juni 2016 over box 3 geoordeeld dat bij een woning voor eigen gebruik de economische huurwaarde van die woning van oudsher tot de belastbare inkomsten uit vermogen wordt gerekend. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever heeft beoogd om de voordelen van niet-verhuurde onroerende zaken en verhuurde onroerende zaken hetzelfde te belasten. Dit punt wordt nader onderzocht.

Ten aanzien van waardering van woningen – voor de berekening van de positieve of negatieve waardeontwikkeling – heeft de Hoge Raad geoordeeld dat moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. De WOZ-waarde gaat uit van een waardepeildatum. Dit roept de vraag op hoe de waardeontwikkeling moet worden bepaald als de woning gedurende het jaar wordt verkocht of gekocht. Verder wordt onderzocht wat de effecten zijn in buitenlandsituaties en de toepassing van de schuldendrempel. Tot slot wordt in kaart gebracht welke belastingplichtigen in aanmerking komen voor het rechtsherstel.

Planning Nadat de definitie van werkelijk rendement en de doelgroep zijn vastgesteld, kan de Belastingdienst starten met de uitvoering van het (aanvullend) herstel box 3. De belangrijkste onderdelen hiervan zijn: het informeren van de belastingplichtigen binnen de doelgroep, het ontwikkelen van het formulier OWR en het inrichten van processen voor automatische verwerking bij het opleggen van definitieve aanslagen en verminderingsbeschikkingen. Uiteindelijk mondt dit uit in de vaststelling van definitieve aanslagen en verminderingsbeschikkingen waarmee herstel geboden worden. Het vaststellen van de doelgroep en de definitie van werkelijk rendement wordt beoogd voltooid te zijn in augustus 2024. In oktober 2024 worden alle belastingplichtigen geïnformeerd over het vervolgproces. Het formulier OWR wordt volgens planning in juni 2025 beschikbaar gesteld
Vanuit de Belastingdienst zijn al voorbereidingen getroffen voor deze hersteloperatie box 3 met de ontwikkeling van het zogenoemde formulier OWR. Met dit formulier worden de tegenbewijsgegevens door de belastingplichtige op een gestructureerde wijze aangeleverd bij de Belastingdienst. Hierdoor kan vervolgens op een geautomatiseerde wijze rechtsherstel worden geboden. Na het vaststellen van de definitie werkelijk rendement kan het formulier verder worden vormgegeven. Ook wordt nog verder gewerkt aan (complexe) functionaliteiten, bijvoorbeeld voor fiscale partners en voor vergelijking met het forfaitair rendement.

Aangehouden aangiften, bezwaren en verzoeken De doelgroep voor aanvullend herstel moet nader worden bepaald. Bij de Belastingdienst zijn aangiften inkomstensbelasting aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad en de daarop aangepaste definitie van werkelijk rendement. Het betreft circa 300.000 aangiften over het jaar 2021, circa 1,7 miljoen over het jaar 2022 en circa 1,1 miljoen over het jaar 2023. Daarnaast zijn er circa 632.000 bezwaren en verzoeken, waarvan het grootste deel, circa 450.000 verzoeken, valt onder de massaal bezwaar plus-procedure.
De staatssecretaris schrijft ook in zijn brief dat de arresten van de Hoge Raad zorgen voor een grote derving van belastinginkomsten, zowel voor de periode van rechtsherstel als voor de periode van het overbruggingsstelsel. Het gaat om meerdere miljarden.

Bron: MvF 18-07-2024

A-G: overnemer kan niet eenzijdig doorschuiving intrekken

Advocaat-generaal Koopman concludeert dat de overnemende partij niet zonder instemming van de overdrager een verzoek om geruisloze doorschuiving kan intrekken.

Twee echtgenoten hebben een varkenshouderij overgenomen van de overdragers. Daartoe zijn zij in 2009 een vof aangegaan met de overdragers. In een sideletter bij de vof-overeenkomst hebben de overdragers en de overnemers onder meer afgesproken dat zij de regeling voor geruisloze doorschuiving zullen benutten. Maar tussen de overdragers en de overnemers ontstaat een conflict over de nakoming van de vof-overeenkomst en de sideletter. Vervolgens vindt eind 2013 de overdracht plaats. Zowel de overdragers als de overnemers passen in hun aangiftes IB/PVV 2013 de doorschuiffaciliteit toe. Ook ontvangt de fiscus een schriftelijk verzoek om toepassing van de doorschuifregeling. Zowel het echtpaar als de overdragende ondernemers hebben dit verzoek ondertekend. Hoewel de Belastingdienst de aanslagen IB/PVV van de echtgenoten vaststelt conform hun aangiftes, gaan zij in bezwaar tegen deze aanslagen. De kern van hun bezwaar is dat zij eenzijdig willen terugkomen op hun verzoek om toepassing van de doorschuifregeling.

Twijfel over eenzijdige intrekking door overdrager De fiscus meent dat de overnemer niet eenzijdig kan terugkomen van het gezamenlijke verzoek om toepassing van de doorschuifregeling. De Advocaat-generaal (A-G) constateert dat de parlementaire geschiedenis niets vermeldt over intrekking van het verzoek. Maar volgens een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2006:AU3580) is herziening van een keuze niet mogelijk als dit leidt tot een hogere aanslag of als de aanslag definitief is. Dat zou betekenen dat intrekking van een verzoek mogelijk is totdat de aanslag definitief is, tenzij dit leidt tot hogere belasting. De A-G twijfelt of een overdrager een verzoek eenzijdig kan intrekken. De overnemer kan in ieder geval dit niet eenzijdig doen. Het is immers de overdrager die het verzoek bij zijn aangifte moet doen. De A-G adviseert de Hoge Raad om de zaak door te verwijzen naar een ander hof. Dit hof moet onder meer beoordelen of de fiscus het verzoek terecht heeft gehonoreerd.

Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 28-06-2024 (gepubl. 12-07-2024) en Parket bij de Hoge Raad 28-06-2024 (gepubl. 12-07-2024).

A-G vraagt om nuancering ‘verhuur-plus’

Advocaat-generaal Ettema ziet de verhuur van verplaatsbare kisten niet als een vorm van btw-vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. Toch vraagt zij de Hoge Raad te overwegen om de rechtspraak over de ‘verhuur-plus’ te nuanceren.

Een cv verstrekt verplaatsbare houten kisten aan huurders voor opslag, waarbij de huurders de afgesloten kisten in een opslagloods plaatsen. De huurders hebben geen toegang tot de opslagloods. Eventueel kunnen de huurders gebruik maken van aanvullende diensten. Volgens Hof Amsterdam valt de terbeschikkingstelling van de kisten niet onder de vrijstelling voor verhuur van onroerend goed. Het gaat hier namelijk niet om het ter beschikking stellen van een deel van onroerend goed. Bovendien biedt de cv aanvullende diensten met een significante toegevoegde waarde. Dat geeft aan dat de prestatie van de cv niet slechts passieve verhuur van een inboedelbox betreft. Maar de cv betwist het hofoordeel en gaat in cassatie.

Geen verhuur van vastgoed Advocaat-generaal (A-G) Ettema leidt uit eerdere Europese rechtspraak af dat de kisten roerende goederen zijn en niet als onroerend zijn te beschouwen. Het hof heeft volgens de A-G terecht geoordeeld dat de overeenkomst niet gericht is op het ter beschikking stellen van onroerend goed. Hoewel het beroep in cassatie ongegrond is, suggereert de A-G dat de Hoge Raad zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ zou moeten nuanceren. Dit zou moeten gebeuren op basis van criteria voor samengestelde prestaties. Deze criteria zijn naar voren gekomen in recente uitspraken van het Hof van Justitie van de EU.

Bron: A-G Ettema 28-06-2024 (gepubl. 12-07-2024), Hof Amsterdam 09-02-2023 (gepubl. 17-05-2024)

Doorbetaaldloonregeling kent geen doorstootverplichting

Voor de toepassing van de doorbetaaldloonregeling is niet vereist dat de holding, die het loon van de dga krijgt doorbetaald van de werkmaatschappij, dit loon doorbetaalt aan de dga.

De drie bestuurders van een bv met een energiebedrijf houden via persoonlijke houdstervennootschappen ieder 5% van de aandelen in de bv. De overige 85% van de aandelen zijn in handen van investeerders. De bv heeft managementovereenkomsten gesloten met de drie persoonlijke holdings. Op grond van deze overeenkomsten moet de bv aan twee van deze holdings jaarlijks een vergoeding van € 135.000 betalen. Met de derde holding is de bv een vergoeding van € 180.000 overeengekomen. De drie holdings hebben met hun aandeelhouders afgesproken dat zij voor de bv bestuurswerkzaamheden verrichten. Volgens de bv is met betrekking tot de werkzaamheden van de bestuurders de doorbetaaldloonregeling van toepassing. In dat geval dragen de persoonlijke holdings de loonheffingen voor de dga’s af. De inspecteur weigert de toepassing van de doorbetaaldloonregeling. Maar in een beroepsprocedure stelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant de bv in het gelijk.

Voldaan aan zakelijkheidstoets De Belastingdienst laat het er echter niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Maar ook het hof is het eens met de bv. Of de bestuurders in een privaatrechtelijke dan wel een fictieve dienstbetrekking tot de bv staan is volgens het hof niet van belang. De bestuurders verrichten hun werkzaamheden voor de bv in het kader van hun dienstbetrekking met hun persoonlijke houdstervennootschappen. Het feit dat zij in privé zijn benoemd tot statutair bestuurder, doet daar niets aan af. Volgens het hof betekent het feit dat de investeerders strategische en ondernemingsadviezen mogen geven niet dat er voor de bestuurders geen ruimte blijft om het beleid van de bv te bepalen. Het belang van de bestuurders in de bv en hun werkzaamheden hiervoor komen grotendeels overeen met de situatie van een cv. Daarmee voldoen de bv, de holdings en de bestuurders aan de zogeheten zakelijkheidstoets.

Geen inperking tot verlegging van inhoudingsplicht De inspecteur heeft daarnaast aangevoerd dat de doorbetaaldloonregeling bij een echte privaatrechtelijke dienstbetrekking slechts toepasbaar is als de persoonlijke houdstervennootschappen voldoen aan een doorstootverplichting. Deze verplichting houdt in dat de holdings de volledige van de bv ontvangen managementvergoeding als loon uitbetalen aan de bestuurders. Maar het hof kan deze voorwaarde niet terugvinden in de wettekst en evenmin in de bijbehorende parlementaire toelichting. De reikwijdte van de doorbetaaldloonregeling is niet ingeperkt tot een verlegging van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen. Het hof oordeelt dat de bv voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling.

Bron: Hof Den Bosch 26-06-2024 (gepubl. 09-07-2024), Rb. Zeeland-West-Brabant 06-04-2022 (gepubl. 19-04-2022).

Dure verbouwing maakt nog geen nieuwbouw

Niet-constructieve wijzigingen en hoge kosten van een verbouwing kunnen aanwijzingen vormen voor het bestaan van nieuwbouw, maar zijn niet doorslaggevend.

Hof Amsterdam krijgt de vraag voorgelegd of de verbouwing van een pand heeft geleid tot ‘in wezen nieuwbouw’. Als sprake is van nieuwbouw, is de levering van het pand belast met btw, zo stelt een bv. De totale kosten van de verbouwing hebben circa € 25,2 miljoen bedragen. Als gevolg van de verbouwing heeft het pand een aantal wijzigingen ondergaan. Deze wijzigingen hebben grofweg gezegd betrekking op:

de vervanging van de hoekkolommen (door dunnere kolommen);

gevelwijzigingen;

aanpassingen van de dekvloeren/verdiepingsvloeren;

het aanbrengen van een nieuwe trap tussen het kantoor en de parkeergarage (uitbouw);

de aanleg van dakterrassen;

een aanpassing van de entree met entresol;

de nieuwe trapgatuitsparingen op de zevende tot en met tiende verdieping;

een nieuwe vloer van de parkeergarage;

het doortrekken van de liftschachten naar de bovenste verdieping; en

de vloersparingen (dicht)gemaakt.

Relatief geringe wijziging in bouwkundige constructie Het hof wijst erop dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie de conclusie kunnen rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De taxateur van de Belastingdienst stelt geloofwaardig dat alleen de vervanging van de hoekkolommen kwalificeert als een in aanmerking te nemen wijziging van de bouwkundige constructie. De aanleg van de entresol en de nieuwe trapgatuitsparingen maken het aanbrengen van ravelen noodzakelijk. Maar daarmee zijn nog geen wijzigingen van de bouwkundige constructie gemoeid. De bv noemt nog overige factoren zoals de niet-constructieve wijzigingen, het gewijzigde aangezicht, de absolute en relatieve omvang van de investeringen. Het hof erkent dat deze factoren aanwijzingen kunnen zijn voor de aanwezigheid van een situatie van nieuwbouw. Maar deze factoren zijn niet doorslaggevend. In deze zaak zijn de wijzigingen in de bouwkundige constructie relatief gering. Daardoor doen de overige factoren de verbouwing niet als nieuwbouw kwalificeren.

Overdrachtsbelasting Een ander standpunt van de bv is dat de verkrijging van het pand als gevolg van de verwerving van aandelen in de vennootschap die het pand houdt, is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Maar dit standpunt is gebaseerd op het uitgangspunt dat sprake is van nieuwbouw of dat de verbouwde delen zelfstandige onroerende zaken zijn. Omdat het hof deze uitgangspunten verwerpt, geldt hier geen vrijstelling van overdrachtsbelasting.

Bron: Hof Amsterdam 18-06-2024 (gepubl. 03-07-2024)

Geen afwaardering van renteloze lening die beloning vormt

Als een bv geen interest vraagt voor het verstrekken van een lening zolang de schuldenaar arbeid verricht voor de bv, is deze lening niet zomaar af te waarderen.

Op 4 januari 2010 sluiten een bv en haar directeur en enig aandeelhouder een leningsovereenkomst. De dga is over zijn schuld aan de bv geen rente verschuldigd zolang er een actieve arbeidsverhouding is. De totale renteloze lening bedraagt € 300.000 vanaf 31 december 2011. De bv wil in haar aangifte vennootschapsbelasting een afwaardering van haar vordering op de dga opnemen. De Belastingdienst staat deze afwaardering niet toe. Volgens Rechtbank Den Haag is deze weigering terecht. De renteloosheid van de lening maakt deel uit van het arbeidsvoorwaardenpakket van de dga. Daarbij vormen zijn arbeidsprestaties de tegenprestatie. De bv en haar dga zijn in plaats van een geldelijke vergoeding dus een andere, zakelijke tegenprestatie voor het verstrekken van de lening overeengekomen. Daarom heeft de bv ten onrechte een verlies geclaimd in verband met de vordering.

Bron: Rb. Den Haag 17-11-2015 (gepubl. 4-07-2024).