Koper van bv neemt schuld van dga over: geen winstuitdeling
Een dga met een schuld aan zijn bv verkoopt de aandelen in die bv aan een derde. De derde voldoet de koopsom door de schuld van de dga over te nemen en krijgt daarvoor nog een bedrag toe. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat in zo’n geval niet per definitie een verkapte winstuitdeling heeft plaatsgevonden.
De zaak betreft een man die in Frankrijk woont en op 1 januari 2014 de eigendom heeft van alle aandelen in een Nederlandse bv. Op die datum is de waarde van de aandelen € 590.448. De dga is zijn bv in totaal € 566.886 verschuldigd. Op 27 mei 2014 verkoopt hij zijn aandelen in de bv aan een derde voor € 574.963. De schulden van de dga aan zijn bv zijn inmiddels opgelopen tot € 587.463. De koper van de aandelen voldoet de koopsom door de schuld van de dga aan de bv over te nemen. Omdat de schuld hoger is dan de koopsom, moet de dga de koper nog € 12.500 bijbetalen. Volgens de Belastingdienst heeft feitelijk een winstuitdeling plaatsgevonden van € 587.463. Uitsluitend in het geval sprake is van zo’n regulier voordeel, kan de Nederlandse fiscus heffen.
De rechtbank stelt dat een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang aanwezig is als sprake is van een vermogensverschuiving van de bv naar de aandeelhouder als zodanig. Deze verschuiving dient te leiden tot een verarming van de bv. Daarnaast moet de onttrekking van vermogen plaatsvinden uit de behaalde of binnen afzienbare tijd te behalen winst. Verder moet zowel de bv als de aandeelhouder zich bewust zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder.
Zowel de dga als de inspecteur menen dat de dga in staat is geweest om vóór de aandelenoverdracht zijn schuld aan zijn bv af te lossen. De volgende vraag is hoe aannemelijk het is dat de schuld niet wordt afgelost. Het is duidelijk dat de dga niet van plan is zelf de schuld af te lossen, maar dat vindt de rechtbank van onvoldoende belang. De koper kan immers ook de schuld aflossen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de koper niet is verbonden met de dga of de bv. Al met al staat niet vast dat vermogen ter grootte van de vordering op de dga het vermogen van de bv heeft verlaten. De rechtbank besluit daarom de dga in het gelijk te stellen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-04-2021
Naheffing op onterecht afgegeven btw-nummer
De Belastingdienst wijst een btw-ondernemer (ten onrechte) een tweede btw-nummer toe. Vervolgens trekt de ondernemer onder het tweede btw-nummer te veel voorbelasting af. In die situatie mag de inspecteur van Rechtbank Zeeland-West-Brabant de btw naheffen bij de ondernemer onder het onterecht toegekende tweede btw-nummer.
Een man is via zijn eenmanszaak actief als (fiscaal) bedrijfs- en praktijkadviseur. Daarnaast verhuurt hij samen met zijn echtgenote acht appartementencomplexen en winkelruimten. Het gaat daarbij zowel om btw-vrijgestelde als belaste verhuur. De fiscus kent de man twee btw-nummers toe: een voor de eenmanszaak en later een andere voor de verhuuractiviteiten. De Belastingdienst duidt de verhuuractiviteit aan met ‘de combinatie’. Uit een boekenonderzoek blijkt dat de combinatie ten onrechte geen splitsing heeft aangebracht in de voorbelasting. De Belastingdienst legt daarop de combinatie naheffingsaanslagen op over de jaren 2010 tot en met 2015. Ook de eenmanszaak krijgt naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2013, 2014 en 2015.
De man tekent namens zowel de eenmanszaak als de combinatie beroep aan tegen deze naheffingsaanslagen. Hij stelt dat de eenmanszaak en de combinatie maar één btw-ondernemer vormen. De Belastingdienst heeft het btw-nummer voor de combinatie dus ten onrechte toegekend. De rechtbank bevestigt de juistheid van deze stelling. Dat neemt echter niet weg dat de combinatie de teruggaaf heeft genoten. Daardoor kan de fiscus de combinatie een naheffingsaanslag opleggen. Wel is de naheffingsmogelijkheid beperkt tot het bedrag van de verleende teruggaven.
Verder doet de man namens de eenmanszaak een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur heeft de eenmanszaak namelijk al eerder naheffingsaanslagen over de jaren 2013 – 2015 opgelegd ter behoud van recht. Na bezwaar door de man namens de eenmanszaak zijn deze aanslagen vernietigd. Daarmee heeft de inspecteur volgens de rechtbank bij de man het vertrouwen opgewekt dat geen tweede naheffingsaanslag zou volgen. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen op naam van de eenmanszaak.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 04-03-2021
Geen administratie bijhouden is onherstelbare schending
Soms is iemand uitsluitend btw-ondernemer omdat hij een nieuwe woning met zonnepanelen laat bouwen. Als hij de zonne-energie alleen voor privédoeleinden opwekt, kan hij de btw op de bouwkosten van de woning niet aftrekken.
De rechtbank moet in vier vergelijkbare zaken uitspraak doen. Steeds gaat het om een particulier die een nieuwe woning met (niet-geïntegreerde) zonnepanelen laat bouwen. De eigenaar van de woning wordt btw-ondernemer vanwege de zonne-energie die hij met zijn zonnepanelen levert. Hij stelt daarom dat hij ook de woning als btw-ondernemer heeft verworven en dus wil hij een deel van de btw die betrekking heeft op de koopprijs van de woning aftrekken. Dit deel is gelijk aan het oppervlak van de zonnepanelen gedeeld door het totale woonoppervlak.
Rechtbank Noord-Holland is het met de woningeigenaren eens dat men moet nagaan of zij de woning als btw-ondernemer hebben verworven. Bij verwerving als btw-ondernemer is de volgende vraag in welke mate de eigenaar zijn woning gebruikt voor btw-belaste prestaties. Maar zo ver komt het in deze zaak niet. De rechtbank bevestigt dat de eigenaren vanwege de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer zijn. Uit de feiten blijkt echter ook dat de zonnepanelen alleen zijn bedoeld voor het opwekken van energie voor privédoeleinden. De eigenaren maken geen streven naar overcapaciteit aannemelijk. En dus hebben zij hun woningen niet als btw-ondernemer verworven, waardoor de btw op de bouwkosten evenmin aftrekbaar is als voorbelasting.
Bron: Rb. Noord-Holland 26-05-2021
Zonnepanelen maken niet hele woning zakelijk
Soms is iemand uitsluitend btw-ondernemer omdat hij een nieuwe woning met zonnepanelen laat bouwen. Als hij de zonne-energie alleen voor privédoeleinden opwekt, kan hij de btw op de bouwkosten van de woning niet aftrekken.
De rechtbank moet in vier vergelijkbare zaken uitspraak doen. Steeds gaat het om een particulier die een nieuwe woning met (niet-geïntegreerde) zonnepanelen laat bouwen. De eigenaar van de woning wordt btw-ondernemer vanwege de zonne-energie die hij met zijn zonnepanelen levert. Hij stelt daarom dat hij ook de woning als btw-ondernemer heeft verworven en dus wil hij een deel van de btw die betrekking heeft op de koopprijs van de woning aftrekken. Dit deel is gelijk aan het oppervlak van de zonnepanelen gedeeld door het totale woonoppervlak.
Rechtbank Noord-Holland is het met de woningeigenaren eens dat men moet nagaan of zij de woning als btw-ondernemer hebben verworven. Bij verwerving als btw-ondernemer is de volgende vraag in welke mate de eigenaar zijn woning gebruikt voor btw-belaste prestaties. Maar zo ver komt het in deze zaak niet. De rechtbank bevestigt dat de eigenaren vanwege de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer zijn. Uit de feiten blijkt echter ook dat de zonnepanelen alleen zijn bedoeld voor het opwekken van energie voor privédoeleinden. De eigenaren maken geen streven naar overcapaciteit aannemelijk. En dus hebben zij hun woningen niet als btw-ondernemer verworven, waardoor de btw op de bouwkosten evenmin aftrekbaar is als voorbelasting.
Bron: Rb. Noord-Holland 26-05-2021
Investeer in brede welvaart, publieke sectoren en toekomstig verdienvermogen
De titel van het ontwerpadvies voor de middellange termijn (mlt) dat de SER heeft gepubliceerd luidt: ‘Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving.’ De SER adviseert het nieuwe kabinet fors te investeren in brede welvaart: in zekerheid van werk en inkomen, in toekomstig verdienvermogen, in sterke publieke dienstverlening en een duurzaam leefklimaat.
Met dit ontwerpadvies beantwoordt de raad ook de vraag van het huidige kabinet om een visie te geven op de toekomstige arbeidsmarkt. Ten aanzien van de arbeidsmarkt, inkomensverdeling en gelijke kansen wordt (in het kort) onder andere het volgende geadviseerd:
Beperk tijdelijke contracten tot drie tijdelijke contracten gedurende maximaal drie jaar. De wettelijk onderbrekingstermijn komt, op een paar uitzonderingen na, te vervallen.
Oproep- (inclusief nuluren-)contracten worden afgeschaft en vervangen door basiscontracten met ten minste een kwartaalurennorm waardoor het loon van een werknemer voorspelbaar is.
Scherp het uitzendregime aan en verbeter de positie van uitzendwerknemers.
Een onderneming moet de mogelijkheid krijgen eenzijdig de arbeidsduur (tijdelijk) voor alle werknemers met maximaal 20% te verlagen bij bedrijfseconomische omstandigheden die anders tot ontslag zouden hebben geleid.
Werkgever en werknemer kunnen met wederzijds goedvinden bij dreigend ontslag kiezen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met inbegrip van een van-werk-naar-werk-route. De transitievergoeding kan dan achterwege blijven.
De zelfstandigenaftrek wordt afgebouwd in samenhang met de overige maatregelen die de bescherming van zelfstandigen verbeteren en met een effectieve oplossing voor het kwalificatievraagstuk. Hiervoor in de plaats komen fiscale faciliteiten voor zelfstandige ondernemers die daadwerkelijk risico lopen met eigen investeringen.
Zelfstandigen worden verplicht zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid om oneerlijke concurrentie en te grote inkomensrisico’s voor individuen te voorkomen.
De (T)OZO biedt aanknopingspunten om een sociaal vangnet voor zelfstandigen te creëren voor bijzondere en onvoorziene omstandigheden.
Ter bestrijding van de schijnzelfstandigheid wordt voorgesteld een rechtsvermoeden van werknemerschap laten te gelden bij een tarief onder het maximumdagloon (€ 30 – € 35 per uur). Indien de werkende meent dat hij/zij werknemer is, is het aan de opdrachtgever voor de rechter te bewijzen dat dit niet het geval is. Bij tarieven boven het maximumdagloon verandert er in principe niets. In dat geval kan de verdere ontwikkeling van de webmodule bijdragen aan het verkrijgen van duidelijkheid vooraf over de aard van de arbeidsrelatie.
Nederland is gemiddeld genomen een welvarend en gelukkig land, maar is er tegelijkertijd sprake van toenemende ongelijkheid en maatschappelijk ongenoegen. Bovendien staat Nederland voor een aantal zeer grote opgaven.
Door toenemende kansenongelijkheid en doordat veel mensen minder grip ervaren op hun toekomst en hun leefomgeving zijn er spanningen in de samenleving. Nederland moet zich herstellen van de coronacrisis, waardoor het belang en de kwetsbaarheid van vitale sectoren zijn onderstreept. Tegelijkertijd staat Nederland aan de vooravond van een aantal grote transities zoals de energietransitie, de introductie van nieuwe technologieën, digitalisering en de vergrijzing van onze bevolking. Deze fundamentele veranderingen zullen veel vragen van het aanpassingsvermogen. Ter bevordering van gelijke kansen en de kwaliteit van de toekomstige beroepsbevolking wordt geadviseerd het onderwijs en de kindvoorzieningen in Nederland te verbeteren. De raad is bovendien van mening dat het wettelijk minimumloon verhoogd moet worden waarbij de koppeling met uitkeringen in stand blijft.
De komende jaren moeten forsere investeringen plaatsvinden dan tot nu toe is voorzien. Investeringen in kennis en innovatie, in onderwijs, in digitalisering en nieuwe technologieën, in infrastructuur en in de verduurzamingsopgave. Investeringen zijn ook noodzakelijk voor een goed functionerende en toegankelijke publieke sector.
Overheidsondersteuning is nodig voor het stabiliseren en herstellen van de economie, zolang het economisch herstel nog kwetsbaar is. Zorgvuldigheid is nodig bij het afbouwen van de steunmaatregelen, dit moet gebeuren in lijn met de afbouw van beperkende maatregelen. Lastenverzwaringen en bezuinigingen zijn onverstandig. Een goede timing en maatwerk zijn cruciaal.
Het ontwerpadvies wordt nog voorgelegd aan de verschillende achterbannen, alvorens het wordt vastgesteld in de Raadsvergadering van de SER.
Bron: SER 02-06-2021
Te herinvesteren winst is soms te conserveren inkomen
Sommige ondernemers hebben na de staking van hun onderneming het voornemen om de behaalde stakingswinst binnen twaalf maanden na de staking te herinvesteren. Een bedrag ter grootte van de vervangende investeringen vormt dan te conserveren inkomen. De inspecteur moet dit inkomen meteen opnemen in een conserverende aanslag.
Een man exploiteert een snackbar. De voorraden voor de snackbar bewaart hij in zijn loods. Eind 2015 verkoopt de ondernemer zijn snackbar. Hij is dan van plan om een lunchroom te beginnen in een voormalig bankgebouw. Uiteindelijk gaat dat niet door. Maar de man huurt wel per 1 januari 2018 een nieuwe loods. Daarin exploiteert hij een autobedrijf. Tussen de man en de Belastingdienst ontstaat vervolgens een geschil over de vraag of de onderneming in 2015 is gestaakt. Als dat niet het geval is, is de volgende vraag of de man een herinvesteringsreserve (HIR) mag vormen. Is de onderneming echter wel gestaakt, dan kan sprake zijn van te conserveren inkomen.
De man stelt dat hij eind 2015 zijn oude loods nog niet heeft verkocht. Daarnaast is het zijn voornemen geweest om binnen een redelijke termijn vervangende investeringen te doen. Maar Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de onderneming wel is gestaakt. Na de verkoop heeft niet echt iets plaatsgevonden in de onderneming. De omstandigheden die de man aangeeft, missen het gewicht om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank oordeelt verder dat de man geen HIR mag vormen.
De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of (een deel van) de stakingswinst van € 188.438 te conserveren inkomen vormt. Dat is alleen zo voor zover de man het bedrag van de voorgenomen investeringen aannemelijk maakt. Uit correspondentie tussen de ondernemer en een makelaar is te halen dat de man binnen twaalf maanden een nieuwe onderneming wilde starten. Maar hij maakt slechts € 42.500 aan vervangende investeringen aannemelijk. De rest van de stakingswinst valt daarom belast vrij.
Ten slotte stelt de inspecteur dat hij op grond van de wetssystematiek eerst een gewone aanslag moet opleggen en daarna een conserverende aanslag. Deze systematiek is mogelijk nadelig voor de ondernemer. Door het tijdsverloop mag de Belastingdienst namelijk misschien geen conserverende aanslag meer opleggen. De rechtbank verwerpt het standpunt van de inspecteur. De fiscus mag de op een conserverende aanslag verschuldigde belasting niet heffen via een gewone aanslag. De rechtbank bestempelt het bedrag van € 42.500 dan ook als te conserveren inkomen. Vanwege de toepassing van de MKB-winstvrijstelling van 14%, vermindert de rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2015 met € 36.550.
Bron: Rb. Noord-Nederland 23-04-2021
BIK-regeling ingetrokken, lagere werkgeverspremie
Uit informeel overleg met de Europese Commissie blijkt dat er een kans is dat de Commissie de hele BIK als ongeoorloofde staatssteun beschouwt. De BIK-regeling wordt daarom met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 ingetrokken. Het kabinet stelt voor het voor 2021 gereserveerde budget in plaats daarvan in te zetten voor een verlaging van de werkgeverspremies AWf in 2021.
Met de BIK-regeling krijgen ondernemers in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting een afdrachtvermindering loonbelasting als zij investeren. Het CPB heeft becijferd dat de BIK nauwelijks effect heeft op werkgelegenheid en het Bruto Nationaal Product. De oppositiepartijen waren fel gekant tegen de BIK, dat zij als een ‘cadeautje’ voor werkgevers zagen. Het kabinet, gesteund door de regeringspartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, zette echter door.
Het kabinet stelt nu voor om de AWf-premie voor werkgevers in 2021 te verlagen, zo mogelijk per 1 augustus 2021. Werkgevers in het bedrijfsleven betalen via de premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds (AWf) mee aan de uitkeringen van werknemers die werkloos raken. Een verlaging van de werkgeverspremie AWf verlaagt de loonkosten en vergroot daarmee de ruimte om te investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden.
De BIK-regeling is eind vorig jaar informeel aan de Europese Commissie voorgelegd om zekerheid te krijgen dat de in de BIK opgenomen regeling voor fiscale eenheden geoorloofde staatssteun was. Zonder deze goedkeuring zouden sommige investeringen in een ander EU-land ook in aanmerking kunnen komen voor BIK-subsidie en dat is niet de bedoeling van het kabinet. Er is nu echter grote onzekerheid ontstaan over de toepassing van de BIK die op korte termijn niet kan worden weggenomen. Het kabinet vindt het onverstandig om langere tijd onzekerheid te hebben over de BIK omdat dit instrument juist is bedoeld om ondernemers op korte termijn impuls te geven om te kunnen investeren.
Bron: MvF 28-05-2021
Notaris dient fiscaal nadeel van latrelaties aan te kaarten
Wie een affectieve relatie met ander aangaat zonder te trouwen of geregistreerde partners te worden, kan geen beroep doen op de partnervrijstelling in de erfbelasting. De notaris die voor deze personen een nieuw testament opstelt, dient hen op dit fiscale nadeel te wijzen.
Gedurende ongeveer 35 jaar hebben een vrouw en een man een affectieve relatie. Zij zijn echter niet getrouwd noch geregistreerd partner. Zij wonen niet officieel samen en hebben evenmin een samenlevingsovereenkomst gesloten. De man wijst eind december 2014 zijn vriendin in zijn testament aan als zijn erfgename. Hij laat op 4 oktober 2017 bij een andere notaris een nieuw testament opstellen. Op grond van dat nieuwe testament wordt bij het overlijden van de man de loods van de man aan de oudste zoon van de vrouw gelegateerd. De vrouw blijft overigens de enige erfgename van haar vriend. In 2019 komt de man te overlijden. Het zuivere saldo van zijn nalatenschap bedraagt ruim € 1,2 miljoen. Zijn vriendin en enig erfgename kan de partnervrijstelling niet toepassen. Daardoor moet zij € 481.144 aan erfbelasting betalen.
Omdat de vrouw onverwachts veel erfbelasting heeft moeten betalen, dient zij een klacht in tegen de notaris die het laatste testament had opgesteld. Zij meent dat de notaris bij het opstellen van het laatste testament van haar vriend hem had moeten waarschuwen voor de fiscale gevolgen. De notaris stelt dat haar geen blaam treft. De erflater en zijn vriendin hadden jarenlang een ‘living apart together’ (lat-)relatie. Dat was genoeg tijd om te ontdekken dat hun relatie niet de fiscale voordelen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap gaf. Verder verschilt het laatste testament alleen maar met het vorige testament door het nieuwe legaat. Daarom heeft de nieuwe notaris zich niet bemoeid met de erfstelling.
Maar de kamer voor het notariaat Den Bosch wijst erop dat voor een notaris een zwaarwegende zorgplicht geldt. De notaris moet alles verrichten wat nodig is om de beoogde rechtsgevolgen van de verrichte rechtshandelingen te realiseren. Deze verplichting geldt tegenover alle belanghebbenden inclusief de erfgenamen. De notaris had daarom de erflater op zijn minst een globaal beeld moeten schetsen. Daarbij had het ontbreken van de partnervrijstelling in de erfbelasting voor latvriendinnen aan de orde moeten komen. De kamer vindt bovendien dat de exacte voorwaarden voor de partnervrijstelling niet algemeen bekend zijn. De klacht is daarom gegrond. De kamer veroordeelt de notaris tot het betalen van een kostenvergoeding voor de klachtenprocedure aan de erfgename.
Bron: Kamer voor het Notariaat Den Bosch 19-04-2021 (gepubl. 17-05-2021)
Inspecteur mag maar één keer uitspraak op bezwaar doen
Wanneer de Belastingdienst eenmaal een uitspraak op een bezwaarschrift heeft gedaan, betekent dat het einde van de bezwaarprocedure. Als de belastingplichtige later met een reactie komt op hetzelfde onderwerp, dan moet de inspecteur deze reactie aanmerken als een beroepschrift en verzenden naar de rechtbank.
Een man meldt vrijwillig eerder verzwegen vermogen op een Zwitserse bankrekening. De fiscus legt hem daarom op 4 augustus 2018 een navorderingsaanslag over 2014 op. De man dient vervolgens een bezwaarschrift in tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur ontvangt dit bezwaarschrift op 7 september 2018 en verklaart het op 17 december 2018 ongegrond. De mant tekent geen beroep aan tegen deze uitspraak.
Op 29 november 2019 krijgt de man aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017 opgelegd. In zijn reactie, die de fiscus op 3 december 2019 ontvangt, brengt de man opnieuw de navorderingsaanslag over 2014 aan de orde. De inspecteur bestempelt de reactie als een tweede bezwaarschrift en een verzoek om ambtshalve vermindering. Hij verklaart het tweede bezwaarschrift ongegrond en wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. De man stelt voor Rechtbank Noord-Nederland dat de fiscus zich daar zo erg gemakkelijk mee van afmaakt.
De rechtbank constateert dat de inspecteur niet correct heeft gehandeld. Hij had moeten beseffen dat de bezwaarprocedure tegen de naheffingsaanslag op 17 december 2018 is geëindigd. Op die dag heeft hij immers uitspraak op bezwaar gedaan. De Belastingdienst kan niet voor een tweede maal uitspraak op bezwaar doen. In plaats daarvan had de fiscus het bezwaarschrift als beroepschrift moeten doorsturen naar de rechtbank.
Vervolgens neemt de rechtbank het bezwaar als een beroepschrift in behandeling. De rechtbank constateert dat de beroepstermijn voor dit bezwaarschrift is begonnen op 18 december 2018. De beroepstermijn van zes weken is dus op geëindigd op 28 januari 2019. Maar de fiscus heeft de reactie van de man pas ontvangen op 3 december 2019. Dit is een ruime overschrijding van de beroepstermijn, waarvoor de man geen goed excuus heeft. De rechtbank oordeelt dan ook dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is. Vervolgens verklaart de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering eveneens niet-ontvankelijk.
Bron: Rb. Noord-Nederland 07-05-2021 (gepubl. 14-05-2021)
Zorgverlener die werkt voor ex-partner verplicht verzekerd
Kan een zorgontvanger bindende instructies geven aan de zorgverlener? Dan is het mogelijk dat de zorgverlener fiscaal gezien in dienstbetrekking is bij de zorgontvanger. Dit kan volgens Hof Den Haag zelfs als de zorgverlener en zorgontvanger ex-echtgenoten van elkaar zijn.
Op 24 november 2015 treden een vrouw en een man in het huwelijk. Bijna twee jaar later worden zij ouders van een kind. De echtgenoten wonen tot ongeveer 1 januari 2019 samen. Maar op 15 april 2019 dienen zij een echtscheidingsverzoek in. Vervolgens spreekt de rechtbank op 16 januari 2020 het echtscheidingsvonnis uit. De inschrijving van dat vonnis in de registers vindt plaats op 21 februari 2020.
Ondanks het einde van hun huwelijk blijven de man en de vrouw wel contact houden. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de man sinds 2016 zorg verleent aan zijn echtgenote. Zij betaalt hem daarvoor een vergoeding vanuit haar persoonsgebonden budget (PGB). Vanaf 1 maart 2017 vindt op deze betaling een inhouding van loonbelasting/PVV/Zvw plaats. Volgens de vrouw bestaat in ieder geval vanaf 21 januari 2019 een gezagsverhouding tussen haar en haar (ex-)man. Haar standpunt is dan ook dat haar ex-man/verzorger verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Belastingdienst denkt daar anders over en het geschil belandt voor het hof.
De vrouw verklaart voor het hof dat zij aan haar ex-man/verzorger instructies geeft welke zorg hij moet bieden zodat zij de dingen kan doen die zij wil doen. Deze ondergeschiktheid in de verhouding zorgvrager en zorgverlener heeft ook de huwelijks relatie onder druk gezet. De echtscheiding is daarvan het resultaat. Na de echtscheiding is de man dezelfde zorg blijven verlenen, maar nu binnen een zakelijker contact. Het hof is overtuigd door de combinatie van de bindende instructies die de vrouw kan geven en de echtscheiding. Er is inderdaad sprake van een reële gezagsverhouding. Het hof oordeelt dat de man daarom verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
Bron: Hof Den Haag 21-04-2021