Dringende oproep: verleng het bijzonder uitstel van betaling
De Belastingdienst adviseert ondernemers om, als dat nog niet is gedaan, alsnog verlenging aan te vragen van het bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis. Dit kan nog tot en met 30 juni 2021.
Ondernemers die drie maanden uitstel van betaling hebben aangevraagd en gekregen en die nog geen verlenging hebben aangevraagd, hebben 1 mei 2021 een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin op de mogelijkheid van het verlengen van bijzonder uitstel wordt gewezen.
Door bijzonder uitstel aan te vragen hoeven de belastingen waarvoor men bijzonder uitstel heeft, pas vanaf 1 juli 2021 weer op tijd te worden betaald. Daarnaast krijgt men vanaf 1 oktober 2021 een betalingsregeling van 36 maanden voor de schuld die tot 1 juli 2021 is opgebouwd voor de belastingen waarvoor men bijzonder uitstel had. Op Bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis staan de voorwaarden voor verlenging.
Kiest men niet voor verlenging dan verwacht de Belastingdienst dat de belastingen waarvoor aangifte wordt gedaan zo spoedig mogelijk worden betaald.
Het is mogelijk dat het kabinet de komende maanden de regeling voor bijzonder uitstel van betaling nog aanpast. Op Overzicht bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis staat de meest actuele informatie.
Bron: Belastingdienst.nl 30-04-2021
Beroep actrice op gelijkheidsbeginsel slaagt niet
Een belastingplichtige die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel moet dan aantonen dat de Belastingdienst een bepaald beleid voert met het oogmerk van begunstiging. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook als de Belastingdienst in een meerderheid van met belastingplichtige vergelijkbare gevallen wel de gevraagde faciliteiten toepast.
Een actrice heeft in een jaar loon van een stichting genoten en een uitkering van het UWV. De actrice heeft deze inkomsten als winst uit onderneming aangegeven. De inspecteur deelt het standpunt van de actrice niet en heeft de aangifte gecorrigeerd.
Bij Hof Amsterdam is het de vraag of door toepassing van het gelijkheidsbeginsel het inkomen van de actrice winst uit onderneming is en dus de zelfstandigenaftrek van toepassing is. De actrice is van mening dat haar inkomsten winst uit onderneming vormen. De actrice heeft echter volgens het hof niets aangevoerd waaruit blijkt dat medewerkers van de Belastingdienst hebben gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit geen van de gevallen waarin een dienstbetrekking aannemelijk is gemaakt blijkt dat de daaruit voortvloeiende inkomsten, in strijd met het recht, als winst uit onderneming zijn aangemerkt. Van gevoerd beleid met het oogmerk van begunstiging is ook al niet gebleken. Ook niet dat in een meerderheid van de met de actrice vergelijkbare gevallen de looninkomsten wel winst uit onderneming zijn. De actrice noemt een aantal andere acteurs, waarmee zij zich vergelijkt. Het hof vindt echter dat die vergelijking niet op gaat. De door de actrice genoemde andere acteurs hebben namelijk looninkomsten van meerdere opdrachtgevers. Zij ontvangen bovendien niet hoofdzakelijk hun inkomen van de stichting. Zij zijn daarom niet vergelijkbaar met de actrice.
Bron: Hof Amsterdam 08-09-2020
Uit natuurlijke verbintenis voldane rente niet aftrekbaar
Stel dat ex-partners in een echtscheidingsconvenant afspreken dat de ene partner de rente voor de woning van de andere partner rechtstreeks betaalt. Dan drukt de rente niet op de andere partner en is voor die andere partner daarom niet aftrekbaar.
In 1997 trouwt een echtpaar in gemeenschap van goederen. In 2000 wijzigen de huwelijkspartners hun algehele gemeenschap in geen enkele gemeenschap. Vervolgens koopt in de vrouw een landgoed met daarop een landhuis en een woonhuis. Het geheel financiert het echtpaar met een hypothecaire lening. Het echtpaar gaat in het landhuis wonen. Het woonhuis verstrekken zij in bruikleen aan derden. In 2012 gaat het echtpaar scheiden. De vrouw blijft in het landhuis wonen. In het echtscheidingsconvenant komen partijen overeen dat de man maandelijks € 12.000 aan de vrouw moet betalen, waarvan € 6.000 alimentatie. Het restant betaalt de man op grond van een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan zijn ex-partner.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is het de vraag of het in bruikleen gegeven woonhuis een eigen woning is en de vraag of de rente voor de vrouw volledig aftrekbaar is.
De vrouw heeft het woonhuis in bruikleen aan derden gegeven. Daarbij is wel de afspraak gemaakt dat de bewoners het woonhuis onderhouden. In ruil daarvoor hoeven zij geen huur te betalen. De vrouw is van mening dat de bewoners fungeren als kraakwacht. Het hof oordeelt dat onder die omstandigheden de bewoners geen kraakwacht zijn. En dat de woning niet aan de vrouw als hoofdverblijf ter beschikking staat. De rechtbank had de aan deze woning toerekenbare lening slechts voor de helft tot het box 3 inkomen van de vrouw gerekend. Het hof bepaalt dat het volledige deel van de lening dat ziet op het woonhuis tot het box 3 inkomen van de vrouw behoort.
Volgens het hof zijn de aangegane leningen volledig aan de vrouw toe te rekenen. De rentekosten drukken echter niet volledig op de vrouw voor zover de rente niet is voldaan uit de door de vrouw ontvangen belaste alimentatie van € 6.000. De door de man aan de bank betaalde rente voor de vrouw op grond van een dringende verplichting uit moraal en fatsoen drukt niet op de vrouw. Daarbij maakt het niet uit dat de betaling van die rente via de en/of rekening is gegaan. De vrouw heeft € 140.458 aan rente betaald, daarvan is € 63.207 aftrekbaar.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 13-04-2021
Voor aansprakelijkstelling boetes geldt zwaardere bewijslast
Als de Belastingdienst een bestuurder van een bv aansprakelijk wil stellen voor boetes, dan moet de Belastingdienst aannemelijk maken dat de bestuurder het belopen van de boete valt te verwijten.
Een man is vanaf 14 januari 2011 tot en met 27 december 2017 bestuurder van een bv. In 2016 verliest de bv een belangrijke klant. Vanaf 2016 ontstaat daarom een liquiditeitsprobleem. Dit leidt ertoe dat de bv de aanslagen loonheffingen vanaf tijdvak mei 2017 niet meer kan betalen. Op 7 oktober 2017 heeft de UBO van de bv de bestuurder gesommeerd geen betalingen meer te doen. De bestuurder doet op 7 november 2017 een melding betalingsonmacht. Vanaf 5 januari 2018 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de bestuurder vanaf 27 december 2017 geen bestuurder meer is. Bij Rechtbank Noord-Holland is het de vraag of de bestuurder terecht aansprakelijk is gesteld voor de verschuldigde loonheffingen, verzuimboetes en kosten.
De inspecteur geeft aan dat hij de meldingen betalingsonmacht pas op 31 januari 2018 heeft ontvangen. De bestuurder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de inspecteur al op een eerder moment op de hoogte heeft gebracht van de betalingsonmacht. De rechter wijst ook het beroep van de bestuurder op coulance af. De bestuurder had voor de loonheffingen vanaf tijdvak mei 2017 de betalingsonmacht al moeten melden, ook als hij dacht dat de betalingsproblemen slechts tijdelijk zouden zijn. Daar komt bij dat vanaf het moment waarop de bestuurder is gesommeerd geen betalingen meer te verrichten, hij behoorde te weten dat de liquiditeitsproblemen structureel zijn. Toch heeft de bestuurder nagelaten de betalingsonmacht te melden. Daardoor wordt vermoed dat niet-betaling van loonheffingen te wijten is aan de bestuurder. Hij kan dat niet weerleggen, dus er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur door de bestuurder. Deze is daarom in privé aansprakelijk voor de verschuldigde loonheffingen van de bv.
De Belastingdienst moet voor de aansprakelijkstelling voor de opgelegde boetes aannemelijk maken dat de bestuurder een persoonlijk verwijt valt te maken. Met alleen zijn stelling dat de bestuurder de betalingsonmacht te laat heeft gemeld, heeft de inspecteur het persoonlijke verwijt van de bestuurder niet aangetoond. De bestuurder kan daarom niet aansprakelijk gesteld worden voor de boetes en extra kosten.
Bron: Rb. Noord-Holland 15-04-2021
Bv kan btw-ondernemerschap uitgevallen maat niet overnemen
Als iemand deelneemt in een maatschap en daarnaast een eigen bv heeft, kan hij in beginsel zijn maatschapsaandeel inbrengen in zijn bv. Als de maatschap de dga als maat ontslaat omdat hij door gezondheidsproblemen minder kan werken, is nog maar de vraag of de bv dan als btw-ondernemer kwalificeert.
Een man is sinds 1993 maat in een maatschap die naar buiten toe optreedt als een accountants- en advieskantoor. De man richt in 1999 een bv op, waarin hij zijn aandeel in de maatschap inbrengt. In de jaren na de oprichting van de bv krijgt hij echter problemen met zijn gezondheid. Het gevolg is dat de man geleidelijk aan steeds minder kan werken. Uiteindelijk wordt hij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Daarom ontslaat de maatschap de man eind 2003. Vervolgens start zijn bv een beroepsprocedure om zijn winstaandeel te krijgen. De bv ontvangt in de jaren 2006 en 2007 € 800.000 respectievelijk € 900.000 van de maatschap. Daarna blijft zij nog procederen over een vordering van ruim € 1 miljoen. Vanaf 2012 heeft de bv geen omzet meer aangegeven in haar btw-aangifte.
Naar aanleiding van een controle in 2017 constateert de Belastingdienst dat de bv sinds 2012 geen btw-ondernemer meer is. Maar zij heeft wel teruggaaf btw gekregen. Daarom legt de inspecteur de bv naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De bv gaat hiertegen in beroep. Eerst moet zij Rechtbank Den Haag ervan overtuigen dat zij btw-ondernemer is. De bv stelt dat de maatschap en de Belastingdienst hebben afgesproken dat ook de afzonderlijke maten als btw-ondernemers kwalificeren. Zolang de bv tegen de maatschap procedeert, is zij ook btw-ondernemer, aldus de bv. Het probleem is dat zij het bestaan van deze afspraak niet kan bewijzen. Bovendien betwijfelt de rechtbank dat zo’n afspraak zou gelden voor ex-maten.
Verder maakt de bv niet aannemelijk dat zij vanaf 2012 nog ondernemingsactiviteiten verricht. Zij overlegt wel een e-mail van een vrouw dat de dga haar bijstaat bij haar echtscheiding. Maar uit de verklaring van de vrouw blijkt niet of de dga of de bv de opdracht heeft aanvaard. Bovendien vindt de rechtbank deze verklaring onvoldoende bewijs. De rechter verklaart daarom het beroep van de bv ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 19-01-2021
Progressief box 3-rendement geen schending belastingverdrag
Nederlandse belastingplichtigen met onroerende zaken in het buitenland hebben recht op een belastingvermindering om dubbele belasting te voorkomen. Deze vermindering bedraagt de box 3-heffing over het aandeel van de onroerende zaak in het box 3-vermogen. Volgens Rechtbank Gelderland doet het huidige progressieve forfaitair rendement geen afbreuk aan de verdragswerking.
Gedurende heel 2017 woont een man in Nederland terwijl hij samen met zijn echtgenote de eigendom van een appartement in Frankrijk heeft. Dit appartement behoort tot het wereldinkomen in box 3 van het echtpaar. Maar Frankrijk mag op grond van het belastingverdrag ook heffen over dit appartement. Daarom moet Nederland de man een tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. Deze tegemoetkoming bestaat uit een belastingvermindering, die de inspecteur als volgt berekent. Eerst deelt hij de waarde van het appartement door de totale rendementsgrondslag. Vervolgens vermenigvuldigt hij de uitkomst met de totale belasting over het box 3-inkomen. Deze berekening is in overeenstemming met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Toch is de man het niet eens met de berekening. Volgens hem valt sinds 2017 de vrijstelling van het buitenlands inkomen te laag uit. De oorzaak is het progressieve forfaitair rendement in box 3. De rechtbank leidt uit het betoog van de man af dat hij een vrijstelling naar de waarde van het vastgoed bepleit. De wetgever heeft echter bewust de keuze gemaakt om het forfaitair rendement niet per vermogensbestanddeel te berekenen. De rechtbank oordeelt dat deze keuze ook is toegestaan onder het belastingverdrag. Daarom wijst de rechtbank het beroep van de man af.
Bron: Rb. Gelderland 06-04-2021
Dga van inactieve bv kan nog best gebruikelijk loon genieten
Als de Belastingdienst het gebruikelijk loon van een dga op een lager bedrag vaststelt dan het vaste normbedrag, dan moet de dga aannemelijk maken dat dit loon te hoog is. De omstandigheid dat de bv een tijd inactief is geweest vindt Rechtbank Den Haag onvoldoende bewijs.
De Belastingdienst zal het gebruikelijk loon van een dga normaal gesproken stellen op het hoogste van de volgende bedragen:
75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
het loon van de meestverdienende werknemer bij die bv of bij een met die bv verbonden lichaam;
het normbedrag van € 47.000 (bedrag 2021).
Weet de dga of zijn bv aannemelijk te maken dat het hoogste van de eerder genoemde drie bedragen hoger is dan 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking? Dan moet men het gebruikelijk loon op 75% van dat loon te stellen. Het gebruikelijk loon mag echter niet minder bedragen dan € 47.000 (bedrag 2021) of, als dat lager is, het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Van belang is dat de belastingplichtige de bewijslast draagt als de inspecteur een lager gebruikelijk loon hanteert dan het normbedrag.
De zaak voor Rechtbank Den Haag betreft een dga van een holding en een andere bv die in beroep gaat tegen het loon dat de fiscus voor hem aanmerkt als gebruikelijk loon. Het gaat om een bedrag van € 30.000, dus minder dan het normbedrag. De dga verklaart dat zijn bv tot de overname van een tegelhandel inactief is geweest. Maar hij maakt niet aannemelijk dat zijn bv structureel verlies lijdt. Het ligt evenmin voor de hand dat gewone werknemers in een vergelijkbare positie een lager loon zouden genieten. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van de dga daarom ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 04-12-2020
Notaris hoeft geen fiscaal advies te geven
Onder bepaalde omstandigheden kan het uitgeven van preferente aandelen leiden tot het ontstaan van een in box 1 belast lucratief belang. De notaris die betrokken is bij het opstellen van de notariële stukken hoeft daar niet altijd van op de hoogte te zijn. En als hij dat niet wist en evenmin hoefde te weten, is hij niet aansprakelijk voor fiscale schade. Tot dit oordeel komt Hof Amsterdam.
Een onderdeel van een investeringsmaatschappij en een holding plannen de overname van een bv die onderdelen voor airbags produceert. Het is de bedoeling dat het personeel van die bv gaat participeren in de onderneming. Daarom wordt een stichting administratiekantoor (STAK) opgericht. De investeringsmaatschappij geeft een notaris de opdracht om notariële werkzaamheden te verrichten in verband met de overname en herstructurering van de bv. De notaris stelt in dit verband onder andere de akte van oprichting van een tussenhoudstervennootschap op. Volgens deze statuten heeft de tussenhoudster geen preferente aandelen. Maar de notaris krijgt de opdracht om de statuten van de tussenhoudster zo aan te passen dat uitgifte van preferente aandelen mogelijk wordt. Na het passeren van de statutenwijziging vindt een uitgifte van preferente aandelen plaats. De fiscus stelt vervolgens vast dat door deze aandelenuitgifte de certificaten een lucratief belang vormen.
De vorming van een lucratief belang is een ongewenst fiscaal gevolg van de aandelenemissie. De opdrachtgevers van de notaris houden de notaris aansprakelijk. Hij zou niet aan zijn zorgplicht hebben voldaan. De notaris krijgt het verwijt niet genoeg te hebben gecontroleerd of zijn opdrachtgevers de rechtshandelingen in de opgestelde aktes wensten. Bovendien heeft hij hen niet ingelicht over de fiscale gevolgen van het uitgeven van preferente aandelen. Het hof constateert ten eerste dat de bestuurder van de opdrachtgevers wist van de communicatie met de notaris. De bestuurder heeft uitdrukkelijk ingestemd met de reparatie van de ten onrechte niet-uitgegeven preferente aandelen. Hij heeft zelfs een conceptakte voor de statutenwijziging ondertekend. De bestuurder stelt wel de stukken te hebben getekend zonder ze eerst te hebben bestudeerd. Dit is echter de notaris niet te verwijten.
Daarnaast oordeelt het hof dat de notaris niet bekend hoefde te zijn met het regime van het lucratief belang. De aandelenemissie heeft namelijk plaatsgevonden toen de regeling nog redelijk onbekend was. De notaris is bovendien geen fiscalist. Verder heeft niet hij, maar de accountant geadviseerd de nominale waarde van de preferente aandelen fors te verhogen. Op dat moment had niemand door dat deze verhoging een eerder ingewonnen fiscaal advies verouderd maakte. Het hof vindt dat het beter was geweest als de notaris duidelijk had gemaakt dat het uitleggen van de fiscale gevolgen niet zijn taak was. Maar dat zou toch weinig hebben uitgemaakt. De opdrachtgevers hebben al eerder fiscaal advies ingewonnen. Volgens dat advies zou het lucratief belang niet aan de orde komen. Maar dat advies is gebaseerd op een veel lagere nominale waarde van de preferente aandelen. De notaris hoefde dit echter allemaal niet te weten.
Bron: Hof Amsterdam 16-03-2021
Geen schuld bij fout door vertrouwen op praktijkbeleid fiscus
Hof Amsterdam snapt dat de voorwaarden om het lage tarief van de dividendbelasting te hanteren niet zo eenvoudig zijn. Het ligt daarom voor de hand dat een bv voor dit soort kwesties op een belastingadviseur moet vertrouwen. Stel nu dat deze adviseur een fout maakt omdat hij zelf vertrouwt op een lang gehanteerde praktische werkwijze van de fiscus. In zo’n geval is volgens het hof sprake van afwezigheid van alle schuld, zodat de inspecteur de bv geen boete mag opleggen.
Een bv keert in augustus 2017 een dividend van € 1 miljoen uit aan haar enig aandeelhouder. Deze aandeelhouder is een lichaam dat is gevestigd in de Russische Federatie. De bv past niet het standaardtarief van 15% maar het verlaagde dividendbelastingtarief van 5% toe. De toepassing van dit verlaagde tarief vereist echter een bepaalde vergunning. De bv neemt deze vergunning niet op in haar aangifte dividendbelasting. De Belastingdienst vraagt de bv daarom om de ontbrekende vergunning. Maar de bv stuurt daarop een onjuist formulier terug. Dit levert haar een naheffingsaanslag dividendbelasting inclusief verzuimboete op. In september verleent de inspecteur de bv alsnog de vergunning en een teruggaaf dividendbelasting. De verzuimboete blijft echter in stand.
De bv tekent beroep aan tegen de verzuimboete. Zij beroept zich op afwezigheid van alle schuld (avas). Zij wijst erop dat zij een belastingadviseur moest inschakelen omdat de toepassing van het verlaagde tarief een zeer specifieke regeling is. De bv stelt dat zij mag vertrouwen op de werkwijze en instructies van deze adviseur. De adviseur heeft overigens ondanks zijn fout te goeder trouw gehandeld. Hij is uitgegaan van een praktische werkwijze die de Belastingdienst lange tijd heeft aangehouden. Het einde van deze praktijk is nooit duidelijk gecommuniceerd. Het hof volgt de redenering van de bv. De bv heeft voldoende zorg gedragen voor het indienen van een juiste aangifte dividendbelasting. Nu sprake is van avas, vernietigt het hof de verzuimboete.
Bron: Hof Amsterdam 16-03-2021
Verschoningsrecht advocaat kan op derdengeldenrekening zien
Verkrijgt een advocaat vanuit zijn positie informatie over een derdengeldenrekening? Dan hoeft en mag hij volgens de Hoge Raad de Belastingdienst geen informatie geven over betalingen met deze rekening die zien op verstrekte opdrachten.
Een cliënte van een advocaat stort eind september 2009 een bedrag op een derdengeldenrekening. Dat geld is afkomstig van haar Luxemburgse bankrekening. In verband met een derdenonderzoek vraagt de inspecteur vervolgens aan de advocaat:
naar de hoogte van de storting(en) van de Luxemburgse bankrekening op de derdengeldrekening;
welke betalingen de cliënte heeft verricht met de bedragen op de derdengeldrekening; en
naar het eventueel resterende saldo op de derdengeldrekening.
De advocaat doet een beroep op zijn verschoningsrecht om de gegevens niet te hoeven verstrekken. Van Hof Den Bosch moet hij echter de inspecteur inlichten over de hoogte van de stortingen en het resterende saldo van de derdengeldrekening. De staatssecretaris van Financiën is daarmee niet tevreden. Hij gaat in cassatie en eist voor de Hoge Raad dat de advocaat hem ook inlicht over de bestedingen van de stortingen op de derdengeldenrekening.
Volgens de Hoge Raad kwalificeert de informatie over een derdengeldenrekening onder omstandigheden als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Bovendien mag een advocaat alleen derdengelden ontvangen op de bankrekening van de stichting derdengelden voor zover deze direct zijn te relateren aan een zaak. De gelden moeten daarnaast functioneel zijn voor het verloop van die zaak. Dat vloeit voort uit de regelgeving voor de advocatuur. De bestemming van de stortingen in deze zaak zal dus feitelijk zien op opdrachten van de cliënte. De Hoge Raad kent aan haar recht om een deskundige in alle vertrouwelijkheid om advies te vragen een zwaarder gewicht toe dan het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt. De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep van de staatssecretaris.
Bron: HR 09-04-2021