Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Verschil loonaangifte, toch administratieplicht vervuld

Het kan gebeuren dat de aangifte loonheffingen niet overeenstemt met de administratie. Maar dat betekent volgens de Hoge Raad nog niet dat de administratieplicht is geschonden.

Volgens de Belastingdienst heeft een bv met een horecaonderneming met betrekking tot de loonheffingen 2011 – 2012 de loonadministratieplicht geschonden. De inspecteur stelt daarom een informatiebeschikking vast. De bv tekent beroep aan tegen de informatiebeschikking, maar Hof Den Haag laat de beschikking in stand. In cassatie heeft de bv echter meer succes. De Hoge Raad oordeelt om te beginnen dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op verweren van de bv over de constateringen van de inspecteur over de maand december 2012. Het hofoordeel dat de bv voor die maand niet heeft voldaan aan haar administratieplicht, is dus ondeugdelijk. Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog het volgende op over de situatie waarin de aangifte loonheffingen niet overeenstemt met de administratie. In dat geval staat nog geen schending van de administratieplicht door de inhoudingsplichtige vast. Die conclusie is pas gerechtvaardigd als de administratie ‘ernstige’ gebreken vertoont.
Vervolgens kijkt de Hoge Raad naar het hofoordeel dat de bv, met wat zij in de loonadministratie voor de maanden januari 2011 t/m december 2011 heeft vastgelegd, niet heeft voldaan aan de administratieplicht. De Hoge Raad vindt de bevindingen van het hof niet toereikend voor dit oordeel. Het hofoordeel met betrekking tot de loonadministratie over de periode januari t/m november 2012 is evenmin voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad maakt daarbij nog de volgende opmerking. De constatering dat de administratieplicht is geschonden, moet gebaseerd zijn op bevindingen die voortvloeien uit een onderzoek naar de administratie van de administratieplichtige. De vraag of aan de administratieverplichtingen is voldaan, dient men per tijdvak te beantwoorden. Dat naheffing over meer dan één aangiftetijdvak kan geschieden bij één naheffingsaanslag, doet daaraan geen afbreuk.
Bij het geven van een bewijsoordeel kan het gebruik van vermoedens aan bod komen. Dat zal vooral gebeuren in gevallen waarin wat men moet bewijzen niet of bezwaarlijk waarneembaar is voor de rechter of voor de partij op wie de bewijslast rust. Dit doet zich normaal gesproken niet voor bij de beoordeling van een administratie. Bij administratie die voorhanden is kan de inspecteur namelijk aanwijzen wat daarin ontbreekt of onjuist is. De bewering dat een administratieplichtige in bepaalde, niet onderzochte, aangiftetijdvakken niet heeft voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht is en zwaar verwijt. Dat verwijt mag in de regel niet gebaseerd zijn op het niet-naleven van de administratie- en bewaarplicht in wel onderzochte tijdvakken.
Dat is alleen anders wanneer voldoende zwaarwegende redenen bestaan waarom dat onderzoek achterwege kan blijven. Bovendien moet dan aannemelijk zijn dat in de niet-onderzochte tijdvakken dezelfde of soortgelijke tekortkomingen aan de orde zijn geweest. Bij de beoordeling of dit aannemelijk is, zijn vermoedens te hanteren die zijn gebaseerd op vaststaande feiten. Van dergelijke vermoedens dient men met terughoudendheid gebruik te maken, aldus de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad 25-06-2021

Computercrash ontslaat ondernemer niet van bewaarplicht

Ondernemers komen niet snel onder hun bewaarplicht uit. Het crashen van de computer, het zoekraken van de back-up en in beslagname door de FIOD komen allemaal voor rekening van de ondernemer.

Een man drijft in 2012 een eenmanszaak. De activiteiten van deze eenmanszaak bestaan uit het geven van advies op het gebied van management en bedrijfsvoering, organisatieadviesbureaus, ingenieurs en overig technisch ontwerp. Maar het geven van bouwadvies en projectmanagement behoren ook tot de werkzaamheden van de eenmanszaak. Daarnaast heeft de man in twee bv’s een aanmerkelijk belang. Hij geeft overigens geen winst uit onderneming op in zijn aangifte IB/PVV 2012. Maar uit een derdenonderzoek blijkt dat hij betalingen heeft ontvangen op zijn privérekening. De inspecteur merkt deze betalingen aan als winst uit onderneming en legt de ondernemer een navorderingsaanslag op. De man dient een bezwaarschrift in tegen de navorderingsaanslag. Hij stelt daarbij dat hij nog recht heeft op een kostenaftrek van € 209.528,16.
Omdat hij een kostenaftrek claimt, moet de ondernemer ook bewijzen dat hij die kosten echt heeft gemaakt. Hij bevindt zich wat dat betreft echter in een lastige positie. Hij beweert namelijk de kosten te hebben gemaakt voor het in- en uitlenen van personeel. Maar in het uittreksel van de KvK staat niet dat zijn eenmanszaak zulke activiteiten verricht. Daarnaast is zijn boekhouding niet meer volledig als gevolg van een computercrash. Bovendien is de herstelde back-upschijf zoek. De man heeft wel een boekhouding op papier ondergebracht bij een van zijn bv’s. Maar deze bv heeft die papieren boekhouding niet meer. De curator van de bv heeft de boekhouding over de eerste helft van 2012 weggegooid. En de FIOD heeft de administratie met betrekking tot de tweede helft van 2012 in beslag genomen.
Rechtbank Den Haag aanvaardt deze omstandigheden niet als een reden om de bewijslast van de ondernemer te verlichten. Op grond van de wettelijke bewaarplicht moet hij zijn administratie over 2012 hebben bewaard. Deze bewaarplicht heeft hij echter verzaakt. Aangezien de man niet voldoet aan de bewijslast, verklaart de rechtbank zijn beroep ongegrond.

Bron: Rb. Den Haag 04-03-2021 (gepubl. 21-06-2021)

Deel uitbetaald PEB toch volledig belast

Blijft de bv bij de afkoop van een pensioen in eigen beheer een deel van het netto pensioen schuldig? Dan mag de dga van Rechtbank Den Haag toch geen negatief pensioen in aanmerking nemen.

Twee broers bezitten ieder de helft van de aandelen in een holding. Deze holding houdt weer alle aandelen in een bv waarin de pensioenen van de broers zijn ondergebracht. Op 21 december 2017 kopen de broers voor € 1 de aandelen in de pensioen-bv van de holding. Vervolgens kopen de broers op 31 december 2017 hun pensioen in eigen beheer (PEB) af. Dankzij een regeling is op dat moment 34,5% van de afkoopwaarde onbelast. De rest van de afkoopsom is echter belast loon uit vroegere dienstbetrekking. De pensioen-bv draagt de ingehouden loonheffingen geheel af. Maar zij heeft dan onvoldoende middelen om de netto-pensioenen volledig uit te keren. Toch houdt de inspecteur geen rekening met het feit dat de pensioen-bv de broers nog wat pensioen schuldig blijft.
De broers stellen dat het niet uitgekeerde deel van het pensioen negatief loon vormt. Maar Rechtbank Den Haag is het daarmee oneens. Het klopt dat de pensioen-bv de broers nog een bedrag schuldig is gebleven. Dat betekent echter dat de broers een vordering op die bv hebben gekregen. Deze vordering heeft na het genietingsmoment van de aanspraak de loonsfeer verlaten. Daardoor hebben de broers fiscaal gezien de volledige pensioenaanspraak vlak voor het afkoopmoment genoten. De rechtbank staat de broers ook niet toe de vordering op de pensioen-bv af te waarderen ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Men dient zo’n vordering te waarderen naar de waarde in het economische verkeer. Gezien de vermogenstoestand van de bv is deze waarde nihil. Bij de liquidatie van de bv kunnen de broers het verlies op de vordering wel aftrekken als negatief inkomen uit aanmerkelijk belang.

Bron: Rb. Den Haag 18-02-2021 (gepubl. 21-06-2021)

Laat administratie zien waarnaar kilometerregistratie verwijst

Wie in zijn kilometerregistratie verwijst naar zijn financiële administratie, moet ook inzicht geven in deze administratie om het autokostenforfait te voorkomen.

Een vrouw houdt zich via haar eenmanszaak bezig met het voeren van administraties en het geven van fiscaal advies. Zij heeft een auto van de zaak. Volgens de vrouw hoeft zij geen winstcorrectie toe te passen in verband met het privégebruik van de auto van de zaak. Volgens haar kilometeradministratie rijdt zij hoogstens 500 privékilometers op jaarbasis. Maar zowel de Belastingdienst als Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat de vrouw geen overtuigend bewijs levert. Haar kilometerregistratie is namelijk gebaseerd op haar agenda en stukken in haar financiële administratie. Maar het karakter van de geclaimde ritten is niet te controleren omdat de vrouw geen inzicht geeft in deze administratie. Daarom mag de inspecteur de fiscale winst corrigeren met het autokostenforfait.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 03-06-2021

In privé verkregen woning tegen waarde bewoond inbrengen

Een IB-ondernemer neemt het aandeel van zijn ex-partner in de gezamenlijke woning over en brengt dit in in zijn onderneming. Dan moet hij de waarde in bewoonde staat hanteren.

Een man en zijn partner kopen in 2005 samen een appartement. De man rekent de onverdeelde helft van het appartementsrecht tot zijn ondernemingsvermogen. Maar in 2006 eindigt de samenleving. Op 1 januari 2007 neemt de man het aandeel in het appartementsrecht van zijn ex-partner over. Ook deze helft rekent hij tot zijn ondernemingsvermogen. Hij staakt zijn onderneming in 2010. De man en de fiscus worden het niet eens over de hoogte van het boekresultaat op het appartementsrecht. De man neemt als standpunt in dat hij de overgenomen helft van het recht heeft aangekocht ten behoeve van de onderneming. Daarom stelt hij het appartementsrecht tegen de aanschaffingskosten te mogen activeren.
Hof Amsterdam vindt, net als de fiscus, dat de overgenomen helft vanuit het privévermogen is ingebracht in de onderneming. De ondernemer moet daarom de inbrengwaarde op de waarde in bewoonde staat stellen. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel. De verdeling van de gezamenlijke bezittingen na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst vindt immers plaats in de privésfeer. Het overnemen van de andere helft van het appartementsrecht heeft dus in de privésfeer plaatsgevonden. Bovendien is het appartement bij aankoop voor duurzame zelfbewoning bestemd en dat is zo gebleven. Daarom is de Belastingdienst voor de inbrengwaarde terecht uitgegaan van de waarde van het appartement in bewoonde staat.

Bron: HR 11-06-2021

Vrijstelling kleine ondernemers versoepeld

Financiën heeft een besluit gepubliceerd dat een goedkeuring bevat voor ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 1.800 om de vrijstelling voor kleine ondernemers toe te passen zonder dat zij hiervoor een melding hoeven te doen (vrijwillige registratiedrempel). Ook zijn zij niet gebonden aan een minimale toepassingsduur van de kleineondernemersregeling (KOR) van drie jaar of aan een wederopzegging.

De regel is dat ondernemers om uitreiking van aangiften moeten vragen zodra zij btw verschuldigd zijn. Nederlandse ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 20.000 kunnen er voor kiezen om de vrijstelling voor kleine ondernemers (KOR) toe te passen. In dat geval zijn zij geen btw verschuldigd over de door hen verrichte leveringen en diensten en ontheven van de administratieve verplichtingen maar bestaat er ook geen recht op aftrek van btw. Als een ondernemer kiest voor toepassing van de KOR is hij verplicht zich hiervoor aan te melden bij de Belastingdienst. De KOR-vrijstelling is dan van toepassing vanaf het eerste tijdvak dat minimaal vier weken ná die melding ingaat. De toepassing van de vrijstelling geldt tot wederopzegging door de ondernemer, maar ten minste voor drie jaar. Deze eisen zijn er ter verduidelijking voor de ondernemer en handhaving door de Belastingdienst. Voor een ondernemer die slechts een zeer geringe jaaromzet heeft en geen btw wil terugvragen, weegt het doel van deze eisen niet op tegen de administratieve last ervan. Vandaar dat wordt goedgekeurd dat ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 1.800 de vrijstelling voor kleine ondernemers kunnen toepassen zonder dat zij hiervoor een melding hoeven te doen (vrijwillige registratiedrempel). Als deze ondernemers gebruikmaken van deze goedkeuring zijn zij niet gebonden aan een minimale toepassingsduur van de KOR van drie jaar of aan een wederopzegging. Bijvoorbeeld een startende ondernemer die weinig kosten maakt waarop btw drukt of de koper van een bestaande woning waarop de vorige eigenaar zonnepanelen heeft laten aanbrengen. Aan de goedkeuring zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo kunnen onder andere ondernemers die zich al als zodanig hebben aangemeld de goedkeuring niet toepassen. Ook moet de ondernemer, zodra de registratiedrempel wordt overschreden, de reguliere btw-verplichtingen nakomen.
Dit besluit is met ingang van 19 juni 2021 in werking getreden en werkt terug tot 1 januari 2020.

Bron: MvF 10-06-2021

Schenkbelasting blijft buiten verkrijgingsprijs ab

In beginsel is de schenking van een aanmerkelijk belang aan aandelen onderworpen aan schenkbelasting. De begunstigde mag de verkrijgingsprijs van zijn aanmerkelijk belang echter niet verhogen met het bedrag aan schenkbelasting, zo oordeelt de Hoge Raad.

Een man heeft alle aandelen in een holding in eigendom. In 2014 schenkt zijn vader alle aandelen in zijn eigen holding aan zijn zoon. Daarbij schuift vader de verkrijgingsprijs van zijn aanmerkelijk belang (ab) door naar zijn zoon. Voor de schenking betaalt de zoon € 361.907 aan schenkbelasting. In 2015 laat de zoon zijn geschonken holding fuseren met de holding die hij al langer heeft. Daarbij is de geschonken holding de verkrijgende vennootschap en de oude holding de verdwijnende vennootschap. De Belastingdienst stelt op verzoek de verkrijgingsprijs van het ab in de geschonken holding vast. Daarbij rekent de fiscus het bedrag van de schenkbelasting niet tot de verkrijgingsprijs. Terecht, zo oordeelt de Hoge Raad. Bij een doorschuiving vermeerdert men de verkrijgingsprijs met de kosten die ten laste van de verkrijger zijn gekomen bij de verkrijging waarbij die doorschuiving heeft plaatsgevonden. De schenkbelasting vormt echter niet zo’n kostenpost. Dat komt doordat deze belasting niet in een onmiddellijk verband met de verkrijging van de aandelen staat.

Bron: HR 11-06-2021

Verdeling economische gemeenschap: vrijstelling OVB

Binnen een samenlevingsovereenkomst is een van de partners juridisch gezien de enige verkrijger van een woning. Dat sluit niet uit dat (mede) de andere partner de economische eigendom heeft verkregen. Bij een latere verdeling van de gemeenschap kan dan een vrijstelling van overdrachtsbelasting gelden.

Een vrouw woont al lange tijd samen met haar partner. In 2012 verkrijgt haar partner een woning. In 2017 beëindigen de partners hun relatie. De vrouw krijgt op grond van het convenant de woning toebedeeld voor een koopprijs van € 205.000. De vraag is of deze verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Hof Den Bosch meent van niet. Van een ‘gezamenlijke verkrijging’ zoals bij de verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners is hier geen sprake. In de cassatieprocedure volgt de Hoge Raad echter een andere redenering dan het hof. De Hoge Raad gaat ervan uit dat men sinds 1 januari 1995 onder ‘gezamenlijke verkrijging’ ook de gezamenlijke verkrijging van de economische eigendom dient te verstaan.
De vrouw en haar partner kunnen afspreken dat zij bij de levering van de woning aan haar partner in 2012 voor 40% economisch gerechtigd tot die woning is geworden. In die situatie valt niet uit te sluiten dat de vrouw en haar partner de economische eigendom van die woning toen gezamenlijk hebben verkregen in de verhouding 60% – 40%. Juridisch gezien is de woning alleen eigendom van de partner. Maar dat hoeft de toepassing van de vrijstelling niet te belemmeren. De situatie van vrouw en haar partner valt immers te vergelijken met die van in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten met een woning die juridisch op naam van een van hen staat. De toedeling aan de andere partner leidt in die situatie ook niet tot heffing van overdrachtsbelasting.
Het hof heeft niet vastgesteld of de vrouw bij de levering van de woning aan haar partner in 2012 voor 40% tot die woning economisch gerechtigd is geworden. Dat had wel moeten gebeuren. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond en verwijst de zaak vervolgens door naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Constateert het hof dat de vrouw niet bij de levering van de woning aan de partner voor 40% economisch gerechtigd is geworden, maar op een later tijdstip? Dan moet het hof onderzoeken of dat een grond is voor een vermindering van de overdrachtsbelasting die verschuldigd is bij de levering van die woning op 21 december 2017.

Bron: HR 11-06-2021

Voorvoegingsverlies holding te verrekenen met winst nieuwe gevoegde dochter

Onder voorwaarden kan men een voorvoegingsverlies van een houdstermaatschappij verrekenen met winst van een gevoegde dochtermaatschappij. Een belangrijke voorwaarde is dat de holding op zichzelf beschouwd voldoet aan de werkzaamhedentoets.

Een holding lijdt in 2010 een houdsterverlies van € 90.115. In 2015 richt zij een dochtermaatschappij op waarmee zij een fiscale eenheid vormt. De holding verricht ook in 2016 houdsteractiviteiten terwijl de dochter managementwerkzaamheden uitvoert. De holding geeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2016 een belastbare geconsolideerde winst van € 16.420 op. Dat bedrag bestaat uit een eigen verlies van € 5.654 en een winst van € 22.074 van de dochter. De holding verrekent vervolgens de geconsolideerde winst met haar houdsterverlies uit 2010. Zo komt zij uit op een belastbaar bedrag van nihil. Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Den Haag gaat niet akkoord met deze verrekening van het houdsterverlies.
Maar de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Gezien de bewoordingen in de wet en het Besluit Fiscale Eenheid kan het houdsterverlies van de holding worden verrekend met haar winst van 2016. Het klopt dat de winst van de dochtermaatschappij van 2016 wordt aangemerkt als winst van de holding. Maar dat betekent niet dat de holding, als afzonderlijke maatschappij beschouwd, niet voldoet aan de werkzaamhedentoets. Zij verricht in 2016 immers uitsluitend houdsteractiviteiten. De uitkomst van de toepassing van het samenstel van de wetsbepalingen bij een grammaticale uitleg staat misschien op gespannen voet met doel en strekking van een of meer van die bepalingen als zij op zichzelf worden beschouwd. Maar dat rechtvaardigt nog niet dat men aan dit samenstel van bepalingen een andere uitleg gaat geven.

Bron: HR 11-06-2021

Controle F-biljet hoeft niet strenger dan normaal te zijn

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur het namens een overleden belastingplichtige ingediende F-biljet niet strenger hoeft te controleren dan een normale aangifte.

Een echtpaar is in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtgenote houdt alle aandelen in een bv met uitsluitend beleggingsvermogen. In december 2010 komt de man te overlijden. Rond 15 december 2011 dienen de weduwe en de erfgenamen met een F-biljet de aangifte IB/PVV 2010 van de man in. De belastingwet bepaalt dat de man door zijn overlijden en het huwelijksgoederenregime een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Maar dat is niet ingevuld in het F-biljet. Aanvankelijk volgt de inspecteur de ingediende aangifte, maar op 12 maart 2016 legt hij op naam van de man een navorderingsaanslag op. De erfgenamen starten daarop beroepsprocedure.
Zij stellen dat de Belastingdienst de aangifte niet goed genoeg heeft gecontroleerd en daarmee een ambtelijk verzuim heeft begaan. Hof Den Haag komt ook tot deze conclusie en vernietigt de navorderingsaanslag. Maar wanneer de staatssecretaris van Financiën in cassatie gaat, vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak. De zaak wordt vervolgens doorverwezen naar Hof Amsterdam.
De erfgenamen nemen het standpunt in dat de Belastingdienst meer aandacht moet geven aan een ingevuld F-biljet dan aan een reguliere aangifte inkomstenbelasting. Dit geldt hier des te meer omdat de echtgenoten opteren om het hele jaar elkaars fiscale partner te zijn. Bovendien meldt het biljet de aanwezigheid van een aanmerkelijk belang.
Hof Amsterdam stelt echter dat de fiscus in beginsel mag volstaan met het raadplegen van het dossier van de belastingplichtige zelf. De enige uitzondering op deze regel doet zich voor als de gegevens in dat dossier aanleiding geven tot nader onderzoek. In deze situatie maakt het overigens niet uit of de aangifte handmatig of automatisch is afgedaan. Verder geldt in het geval van een F-biljet geen strenger toetsingscriterium dan voor een reguliere aangifte. Het hof oordeelt dat de fiscus niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Het inkomen uit aanmerkelijk belang is namelijk toe te delen aan de echtgenote. Daardoor heeft de mogelijkheid bestaan dat zij dat inkomen in haar aangifte zou opgeven. Al met al is sprake van een nieuw feit en is navordering toegestaan.

Bron: Hof Amsterdam 11-05-2021