Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Niet uit het buitenland opgekomen winstbestanddelen

Gegevens over vermeende te hoge fees zijn altijd beschikbaar geweest in de gevoerde administratie van de vennootschap. Er is daarom geen sprake van in het buitenland opgekomen winstbestanddelen. De rechtbank oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is.

Een bv is een moedermaatschappij van een Nederlands concern dat zich onder meer bezighoudt met houdster- en financieringsactiviteiten. Ook houdt het concern zich bezig met de productie en distributie van tabaksartikelen. Voor factoringsdiensten hebben de dochtervennootschappen een Belgische VOF ingeschakeld. Vanwege diverse berichtgeving in de Belgische media over ‘LuxLeaks’, heeft de Belastingdienst aan de bv navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor 2004 tot en met 2007 opgelegd. Deze zijn opgelegd na het verstrijken van de reguliere navorderingstermijn van vijf jaar. De Belastingdienst is van oordeel dat de betaalde fees aan de Belgische VOF te hoog zijn.
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is de vraag of de Belastingdienst de navorderingsaanslagen nog wel kan opleggen. Kan de Belastingdienst de navorderingstermijn van 12 jaar hier toepassen? Om haar uitspraak te motiveren heeft de rechtbank eerst onderzocht waarom de verlengde navorderingstermijn is ingevoerd. De reden is het gebrek aan toereikende controlemogelijkheden van de fiscus voor inkomens- of vermogensbestanddelen die in het buitenland opkomen. In het geval zoals hier is daarvan geen sprake. De betaalde fees aan de Belgische VOF zijn integraal opgenomen in de jaarrekeningen. Ze staan eveneens in de aangiften vennootschapsbelasting. Ook de RPA overeenkomst en de maandelijkse facturen van de fees van de Belgische VOF, de bankafschriften en de transferpricing documentatie van de factoring fees zijn steeds in de Nederlandse administratie van de fiscale eenheid aanwezig. De fees zijn vanuit Nederland betaald en de Belastingdienst heeft te allen tijde de gegevens betreffende de fees kunnen onderzoeken. De gegevens zijn namelijk in de Nederlandse administratie te vinden.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van in het buitenland opgekomen winstbestanddelen. Er is sprake van in Nederland opgekomen winstbestanddelen. Om die reden vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting. Ook kent de rechtbank vanwege de lange behandelingsduur van de procedure een vergoeding toe voor immateriële schade.

Bron: Rb. Noord-Holland 03-03-2021

Fiscale toets premiebetaling door rechter toegestaan

De Hoge Raad is het met Hof Amsterdam eens dat een betaalde lijfrentepremie niet aftrekbaar is als de polishouder het betaalde bedrag leent van zijn eigen bv. Bovendien bepaalt de Hoge Raad dat de belastingrechter een premiebetaling mag beoordelen op fiscale aanvaardbaarheid. In zo’n geval treedt de rechter niet buiten de rechtsstrijd.

Een man brengt zijn onderneming in een bv in. Hij wil de stakingswinst omzetten in een lijfrente. Dit doet hij door de premie voor de lijfrente op de bankrekening van de bv te storten. Hetzelfde bedrag wordt vervolgens weer op zijn bankrekening gestort met als omschrijving ‘verstrekking lening’. Hof Amsterdam kwalificeert deze rechtshandelingen fiscaal als het schuldig blijven van lijfrentepremies. Onder deze omstandigheden is premieaftrek niet toegestaan, aldus het hof.
De man gaat daarop in cassatie. Hij beklaagt zich over het feit dat het hof het leerstuk van de zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie heeft toegepast zonder dat de fiscus dat heeft aangedragen. Het hof is daarmee buiten de rechtsstrijd getreden, zo beweert de man. De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof niet buiten de rechtsstrijd is getreden. Het hof heeft mede als taak het waarderen van het vaststaande feitencomplex. Verder moet de belastingrechter beoordelen welke fiscale gevolgen hij aan die waardering dient te verbinden. Ten slotte laat de Hoge Raad het oordeel van het hof over de fiscaalrechtelijke kwalificatie in stand. De Hoge Raad voegt daaraan geen verdere motivering toe.

Bron: HR 09-04-2021

Hoog btw-tarief op entree voor optreden dj’s

De exploitant van een uitgaansgelegenheid heeft volgens Rechtbank Gelderland niet aannemelijk gemaakt dat op entreegelden voor optredens van dj’s het verlaagde tarief omzetbelasting van toepassing is. Niet is aangetoond dat de bezoekers voor een bepaalde dj kwamen en evenmin is aangetoond dat de optredens van de dj’s overeenkomen met een danceparty.

Een ondernemer exploiteert een uitgaansgelegenheid. Voor een avondje uit betalen bezoekers entreegeld aan de deur. De entreeprijzen variëren, gemiddeld bedraagt de toegangsprijs tussen de € 5 en € 7. Bij speciale gelegenheden, zoals de Vierdaagse, is een hogere prijs verschuldigd. Op zaterdagen en tijdens de bijzondere dagen biedt de uitgaansgelegenheid een programma met optredens met dj’s aan. De Belastingdienst heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij Rechtbank Gelderland is de naheffingsaanslag, meer in het bijzonder de toepassing van het hoge tarief omzetbelasting in geschil. De ondernemer is van mening dat het lage tarief van toepassing is.
De ondernemer heeft verklaard dat gemiddeld acht tot tien dj’s per avond optreden. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van de ondernemer niet overeenkomt met de verstrekte overzichten. Daarin staat dat gemiddeld drie tot vier dj’s per avond optreden. Ook is niet aangetoond dat het publiek speciaal voor een bepaalde dj komt of dat de dj’s eigen publiek meebrengen. Mensen komen voor een gezellig avondje uit. De ondernemer heeft evenmin de aanwezigheid van dansers, video- en lichtkunstenaars aangetoond. Ondanks dat muziek is uitgevoerd door dj’s, is daarom niet duidelijk of hetgeen is aangeboden lijkt op een danceparty. Bezoekers van de uitgaansgelegenheid krijgen door betaling van de entree geen garantie dat ze een bepaalde dj kunnen zien optreden. De rechtbank is van mening dat op grond van het voorgaande het normale tarief omzetbelasting op het verlenen van de toegang tot de optredens van de dj’s van toepassing is. Wel krijgt de ondernemer een immateriële schadevergoeding omdat de procedure in totaal meer dan twee jaar en zestien maanden heeft geduurd.

Bron: Rb. Gelderland 19-03-2021

Fiscale eenheid btw kan ook beboet worden

Een fiscale eenheid omzetbelasting is belastingplichtige in de zin van de Wet OB. Dat betekent volgens de Hoge Raad ook dat een fiscale eenheid een verzuimboete kan krijgen.

Drie bv’s vormen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De Belastingdienst heeft aan die fiscale eenheid een verzuimboete opgelegd in de zin van art. 67c AWR. De fiscale eenheid heeft de op aangifte vermelde verschuldigde omzetbelasting namelijk niet afgedragen aan de Belastingdienst.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van een verzuimboete aan een fiscale eenheid omzetbelasting mogelijk is en wel volgens de artikelen 5:1 Awb en 67c AWR. In cassatie is de Hoge Raad van oordeel dat in art. 67c AWR de fiscale eenheid als ‘de belastingplichtige’ is aangewezen die voor beboeting in aanmerking komt. De Wet op de omzetbelasting bepaalt dat de fiscale eenheid de belastingplichtige voor de omzetbelasting is. Dan is daarmee volgens de Hoge Raad de fiscale eenheid de belastingplichtige zoals bedoeld in art. 67c AWR. De fiscale eenheid moet dan van de Belastingdienst de verzuimboete krijgen. Dat in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat natuurlijke personen, rechtspersonen en daarmee op één lijn te stellen entiteiten overtredingen kunnen begaan, maakt dit niet anders. De wetgever heeft immers met art. 5:1 lid 3 Awb de in de Algemene Wet Rijksbelastingen bestaande kring van overtreders, waaronder de fiscale eenheid in de zin van de omzetbelasting, niet willen inperken.

Bron: HR 09-04-2021

Biologisch, maar niet-juridisch kind erft als derde

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een erfgenaam juridisch het kind van de erflater moet zijn, wil hij de vrijstelling en het tarief voor kinderen in de erfbelasting toepassen. Een erfgenaam die alleen het biologische kind van de erflater is, telt voor de heffing van erfbelasting als een derde.

Een vrouw baart in 1996 een zoon die niet wordt erkend door zijn biologische vader. Op 1 oktober 2001 erkent de echtgenoot van de vrouw de jongen als zijn kind. Daarmee wordt deze echtgenoot juridisch de vader van het kind. In 2017 komt de biologische vader te overlijden. In zijn testament wijst hij onder meer zijn niet-erkende zoon aan als erfgenaam. Deze inmiddels volwassen zoon erft daardoor € 503.932 van zijn biologische vader. De zoon stelt dat de vrijstelling en het tarief van de erfbelasting voor kinderen van toepassing is. Maar de Belastingdienst weigert dat en hanteert de vrijstelling en het tarief voor derden.
De zoon begint daarop een beroepsprocedure. De rechtbank merkt op dat de belastingwet het begrip kind definieert als eerstegraads bloedverwant in de neergaande lijn. De wet laat na het begrip bloedverwant nader te definiëren. De rechtbank legt het begrip echter uit als de formele familierechtelijke band tussen personen. Vervolgens constateert de rechtbank dat geen familierechtelijke betrekking bestaat tussen de erflater en de zoon. De erflater was tijdens de geboorte van zijn biologische zoon namelijk niet getrouwd met de moeder. Hij heeft zijn biologische zoon evenmin erkend of geadopteerd. Ten slotte is het vaderschap nooit gerechtelijk vastgesteld.
De zoon stelt vervolgens met een beroep op het EVRM dat de fiscus hem moet gelijkstellen met een kind voor de heffing van de erfbelasting. De rechtbank oordeelt echter dat het EVRM geen recht op erkenning als erfgenaam toewijst. De zoon heeft daarom geen recht om in de hoedanigheid van kind te erven. Voor wat betreft de heffing van de erfbelasting kwalificeert hij als een derde. De rechtbank verklaart het beroep van de zoon dan ook ongegrond.

Bron: Rb. Gelderland 22-03-2021

Concept-subsidieregeling STAP-budget

Minister Koolmees de concept-subsidieregeling STAP-budget naar de Tweede Kamer gestuurd. Het STAP-budget moet vanaf 2022 de fiscale aftrek van scholingsuitgaven vervangen.

Iedereen die 18 jaar of ouder is en een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt wordt met het STAP-budget in staat gesteld om scholing in te zetten voor de eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Het STAP-budget kan door het individu worden aangevraagd voor het financieren van een scholingsactiviteit die hij of zij wil volgen. Het budget bedraagt maximaal € 1.000 per jaar. Als de kosten van de scholingsactiviteit uitkomen boven het gestelde maximum, is sprake van een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage wordt afhankelijk van de kosten van de scholingsactiviteit en niet meer van het inkomen van het individu zoals voor de huidige fiscale scholingsaftrek. De scholingsactiviteiten die voor subsidiëring in aanmerking komen, worden opgenomen in een scholingsregister. In eerste instantie zal het scholingsregister bestaan uit scholingsactiviteiten die opleiden tot een door OCW erkend diploma of certificaat, scholingsactiviteiten die opleiden tot een branche of sector erkend certificaat, een opleiding die is ingeschaald in het NLQF, opleidingen van opleiders met een NRTO-keurmerk of voor EVC-procedures bij een erkende EVC-aanbieder.
UWV zal de subsidieregeling uitvoeren en ontwikkelt daarvoor een STAP-portaal. Via dit portaal kan het STAP-budget eenvoudig en digitaal worden aangevraagd. Naast UWV is sinds mei 2020 ook DUO aangesloten, voor de ontwikkeling van het benodigde scholingsregister met een actueel overzicht van scholingsactiviteiten die in aanmerking komen voor het STAP-budget.
De belangrijkste wijzigingen sinds de eerdere berichtgeving over het STAP-budget hebben te maken met aanwijzen van DUO als uitvoerder en technisch beheerder van het scholingsregister. Daarnaast is de commissie M&O, die moet toezien op en adviseren over misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van de opleiders, verder uitgewerkt en in de regeling verwerkt.

Bron: Min. SZW 01-04-2021

Registratie nieuwe éénloketsysteem btw gestart

Vanaf 1 juli geldt de nieuwe EU-regeling btw e-commerce. Registratie voor het nieuwe éénloketsysteem, de One Stop Shop (OSS)-regeling, is nu mogelijk.

Nederlandse ondernemers die, bijvoorbeeld via een webshop, goederen leveren in de Europese Unie aan klanten die geen btw-aangifte hoeven te doen moeten vanaf 1 juli meestal btw betalen in de EU-landen waar de goederen heen gaan. Dat geldt voor goederen die al in de EU zijn en voor goederen die ondernemers importeren van buiten de EU.
Om te voorkomen dat ondernemers zich moeten aanmelden bij de belastingdiensten in alle landen waar ze leveren, komt er vanaf 1 juli een nieuw éénloketsysteem,. Daarmee handelt de ondernemer in een keer de btw-meldingen en betalingen over deze leveringen af voor alle EU-landen. Het is mogelijk dit éénloketsysteem ook te gebruiken voor geleverde diensten aan particulieren in de EU. De registratie voor het éénloketsysteem is 1 april gestart.

E-commerce en diensten: nieuwe btw-regels voor Nederlandse ondernemers

E-commerce: vanaf 1 juli 2021 nieuwe btw-regels

Bron: Belastingdienst, 01-04-2021

Inschrijving Handelsregister verplicht

Vereiste voor een beroep op de Tozo-regeling is dat een zelfstandige staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ontbreekt die inschrijving dan vist de zelfstandige achter het net.

Een zelfstandige werkt als FIFA match-agent. In verband met corona vraagt de match-agent de gemeente Amsterdam om een uitkering op basis van de Tozo. De gemeente keert hem in april en mei 2020 een voorschot uit. Uiteindelijk keurt de gemeente de aanvraag voor een Tozo-uitkering af en vordert uitgekeerde de voorschotten terug. Volgens de gemeente behoort de match-agent niet tot de doelgroep van de Tozo-regeling omdat hij op 17 maart 2020 niet als zelfstandige stond ingeschreven in het Handelsregister. De match-agent komt daarom niet in aanmerking voor een uitkering en moet de voorschotten terugbetalen.
De zaak belandt bij Rechtbank Amsterdam. Daar betoogt de zelfstandige dat hij zich niet hoeft in te schrijven in het Handelsregister omdat hij een officiële match-agent is en hij sinds januari 2019 een licentie van de FIFA bezit. Zonder die licentie mag hij zijn werkzaamheden niet verrichten. Doordat hij vanwege de coronacrisis geen spel- en sportevenementen mag organiseren, heeft hij geen werk en geen inkomsten meer.
Volgens de rechter is in de Tozo voor een recht op een uitkering als voorwaarde gesteld dat de zelfstandige op 17 maart 2020 is ingeschreven in het Handelsregister. Deze eis is opgenomen ter eenvoudige verificatie van het criterium om alleen zelfstandigen die al op de dag van de aankondiging van de maatregel als zodanig werkzaam waren in aanmerking te laten komen voor een Tozo-uitkering. Om als zelfstandige te worden aangemerkt moet onder meer worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals bijvoorbeeld ingeschreven staan in het Handelsregister. Omdat de match-agent niet aan deze voorwaarde voldoet en er geen hardheidsclausule is waardoor van deze harde eis kan worden afgeweken, kan de match-agent geen beroep op de Tozo-regeling doen.

Bron: Rb. Amsterdam 26-02-2021 (gepubl. 05-03-2021)

Bij afkoop PEB: claim verevenen!

Wil een echtgenoot vanwege een te verwachte echtscheiding een pensioen in eigen beheer afkopen? Maar wil de andere echtgenoot dit pensioen verevenen? Dan zal die andere echtgenoot dit tijdig moeten aankaarten. Is het pensioen eenmaal afgekocht, dan valt namelijk niets meer te verrekenen, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden.

Een echtpaar is getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij komen geen gemeenschap van goederen en evenmin een verrekenbeding overeen. De echtgenoten hebben ieder de helft van de aandelen in een bv in handen. Beiden werken voor deze bv en bouwen in deze vennootschap ook een gezamenlijk pensioen in eigen beheer (PEB) op. In november 2016 licht hun belastingadviseur hen in over de uitfasering van het PEB die dan op komst is. In 2017 komt het huwelijk onder druk te staan. Medio juni 2017 gaan zij feitelijk uit elkaar, maar de formele echtscheiding is pas in 2019 afgerond. Op 1 december 2017 kopen de ex-partners het PEB af. Beiden ondertekenen daartoe de eigen afkoopovereenkomst en die van de (ex-)partner. De vrouw meent dat zij en de man verplicht zijn om via de ontvangen afkoopsommen het gezamenlijk opgebouwd pensioen met elkaar te verrekenen. De man is het daarmee oneens en begint een beroepsprocedure.
Het hof stelt de man in het gelijk. Het door de echtgenoten opgebouwde pensioen viel onder de wettelijke regeling met betrekking tot pensioenverevening. Vanaf 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 hebben de (ex-)partners de mogelijkheid het PEB uit te faseren. Dit kon door een fiscaal voordelige afkoop van het PEB, het omzetten van het PEB in een oudedagsverplichting of het PEB premievrij voortzetten in een eigen onderneming. Voor afkoop of omzetting was toestemming van de (ex-)partner nodig. Daar de (ex-)partners hebben gekozen voor afkoop van het PEB is geen sprake meer van een te verevenen pensioen. De echtscheiding is formeel medio 2019 tot stand gekomen, dus toen geen verrekenbaar pensioen meer aanwezig was. Had de vrouw compensatie willen ontvangen? Dan had zij dat moeten afspreken bij het opstellen van de overeenkomst tot afkoop, aldus het hof.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 09-03-2021

Ernstig beschadigde auto eerst herstellen, dan BPM berekenen

Wacht een vanuit het buitenland overgebrachte auto nog op een keuring vanwege essentiële gebreken? Dan dient men de BPM te berekenen nadat deze gebreken zijn hersteld.

Een autohandelaar brengt een gebruikte auto met ernstige schade vanuit Duitsland over naar Nederland. De auto heeft de status ‘wacht op keuring’ (WOK). Men mag dus niet op de weg rijden met deze auto. De handelaar wil de BPM voldoen naar de staat zonder herstel van de essentiële gebreken. De Belastingdienst weigert dat en de zaak belandt uiteindelijk voor de Hoge Raad. Volgens Hoge Raad heeft de wetgever bedoeld BPM te heffen voor motorrijtuigen die van de weg in Nederland gebruik (gaan) maken. Deze heffing vindt plaats naar de staat waarin de motorrijtuigen verkeren op het moment dat zij kunnen en mogen worden toegelaten op de weg in Nederland.
Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het wettelijke systeem van registratie en voldoening op aangifte, de vaststelling van de heffingsgrondslagen en het tijdstip van het belastbare feit. De wetgever heeft een regeling getroffen voor de situatie waarin iemand vanuit het buitenland een gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken overbrengt. In zo’n situatie mag en valt de afschrijving pas te bepalen op het tijdstip dat de essentiële gebreken zijn hersteld en naar de staat waarin het motorrijtuig zich dan bevindt.

Bron: Hoge Raad 26-03-2021